Meer info
     

01/06/1995 Vlarem II
Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (titel II van het VLAREM)

Bijlage 5.17.3 Het permanent lekdetectiesysteem


[1. Algemeenheden
Het vaststellen van lekken is mogelijk door een regelmatige visuele controle van de naaste omgeving van de houder, door een reukcontrole of door verschillende detectiesystemen zoals verder beschreven.
Om de aangerichte schade door en het verlies van het opgeslagen product te beperken moet het lek echter zo vlug mogelijk worden ontdekt en is derhalve een permanente lekcontrole noodzakelijk.
Het leksignaal kan akoestisch of visueel zijn en is waarneembaar op een plaats waar personen aanwezig zijn of toezicht is verzekerd.
Buiten het bestendig toezicht door de exploitant of zijn aangestelde maakt het onderzoek van de goede werking van het lekdetectiesysteem deel uit van het verplicht periodiek onderzoek door de controlerende deskundigen. Bij het onderzoek kunnen zij steunen op de verder toegelichte richtlijnen voor de verschillende systemen.
Het is de taak van de fabricant en de installeur om deze dikwijls moeilijk bereikbare systemen dermate te ontwerpen en te bouwen, zodat het initieel en periodiek onderzoek op een snelle, betrouwbare en veilige manier kan geschieden, zonder dat het de functionaliteit ervan schaadt.
Lekdetectiesystemen geven geen informatie over de staat van onderhoud van de houder of van de leidingen en sluiten derhalve de vereiste aanwezigheid van andere beveiligingen zoals de overvulbeveiliging, de kathodische bescherming, de niveaumetingen evenals een goed onderhoud niet uit.

2. Overzicht van de verschillende systemen

2.1. Houders met dubbele wand
Het principe berust op het aanbrengen van een detectiesysteem tussen de dubbele wand van de houder.
Eventuele lekken kunnen derhalve vastgesteld worden vóór dat zij de omgeving kunnen verontreinigen, zodat dit systeem als de beste lekbeveiliging kan worden beschouwd.
In de dubbele wand kan al of niet een fluïdum worden aangebracht of kan een permanente onderdruk worden ingesteld.
De controleruimte dient de opslagruimte zo volledig mogelijk te omhullen.
Het vaststellen van een lek in de dubbele wand kan verwezenlijkt worden als volgt:
controle op de verandering van de elektrische geleidbaarheid onder invloed van een lek; de aanwezigheid van lekvloeistoffen kan de elektrische geleidbaarheid van stroomkringen in de beschermende mantel in voldoende mate beïnvloeden zodat een betrouwbaar systeem kan gevormd om lekken vast te stellen;
controle van de druk; wijzigingen in een vooraf ingestelde boven- of onderdruk wijzen op lekken in de buiten of in de binnenwand;
detectie van een vloeistof; de aanwezigheid van de opgeslagen vloeistof of van water in een droge omhullende mantel kan de optische weerkaatsing van een aanwezige spiegel wijzigen om alzo een leksignaal te veroorzaken;
hydrostatische detectie; de hydrostatische detectie berust op het meten van de schommelingen in het peil van de aanwezige vloeistof.
Een dubbele wand kan samengesteld zijn uit een binnenste gedeelte bestaande uit de eigenlijke houder en een buitenmantel die gedeeltelijk de eigenlijke houder omsluit en wel zodanig dat de aldus gevormde ruimte tussen de buitenmantel en de eigenlijke houder volledig afgesloten is (cfr. NBN I 03-004 Eisen inzake bouw voor dubbelwandige reservoirs).
NBN I 03-004 vermeldt de volgende voorwaarden betreffende het fluïdum in de dubbele wand:
het fluïdum, waarvan de aard afhangt van het detectiesysteem mag het staal niet aantasten en mag ook niet stollen, zelfs niet bij de laagst mogelijke voorziene wintertemperatuur, rekening houdend met de eventuele ingraafdiepte en de plaats van het reservoir en het detectiesysteem;
het fluïdum mag het grondwater niet verontreinigen noch toxisch maken;
het fluïdum mag niet reageren met de opgeslagen vloeistof.
Een dubbele wand kan ook bekomen worden door het inbrengen van een vooraf vervaardigde kunststofhouder binnen een enkelwandige houder of door het aanbrengen van een dichte kunststofwand op enige afstand van de buitenwand binnen een enkelwandige houder.
De aangebrachte kunststofhouder of -wand moet een voldoende dikte en aangepaste physicochemische eigenschappen hebben om te weerstaan aan de opgeslagen producten. Er is geen bezwaar tegen het voorafgaand aanbrengen van een aangepaste bekleding op de binnenwand van de eigenlijke houder.
Het aanbrengen van een kunststofhouder of -wand houdt echter geen enkele ontheffing of verzwakking in van de bouwvoorschriften van de eigenlijke houder en van de toegelaten opslagwijzen.
Enige aanbevelingen
Het detectiesysteem (monitor) dient aangepast aan de eigenschappen van het opgeslagen product.
De elektrische installatie (leidingen, contactdozen, registreertoestellen, enz.) moet voldoen aan de bepalingen van het Algemeen Reglement op de elektrische installaties en moet van een degelijke kwaliteit zijn om de kans op vals alarm te beperken.
Systemen onder druk (over- of onderdruk) kunnen beïnvloed worden door uitwendige factoren (onvrijwillige aanraking, trillingen afkomstig van zwaar verkeer enz.).
Het reflectievermogen van ingebouwde spiegels kan wijzigen door condensatiewater, zodat valse alarmen kunnen ontstaan.

2.2. Lekdetectie in een uitgraving bekleed met een dichte kunststoffolie, in een groeve of in een inkuiping (fig.1)]
[Door het volledig bekleden van de wanden en de bodem van een uitgraving met een dichte kunststoffolie ontstaat een doeltreffende beveiliging tegen de verspreiding van eventuele lekken van de aanwezige ingegraven houder. Eenzelfde beveiliging kan bekomen worden door houders te plaatsen binnen een dichte groeve of kuip.
De monitoring van eventuele lekken kan gebeuren bij middel van gekende detectoren zoals elektrische geleiders met vloeistofgevoelige isolatie, gas of vloeistofgevoelige sensoren al of niet in een peilbuis geplaatst of door visuele of manuele waarneming (kleuromslag).
Een regelmatige controle op het diepste punt van de ondoordringbare inkuiping op de afwezigheid van de in de houders opgeslagen producten wordt beschouwd als een permanent lekdetektiesysteem. Het opsporen van deze producten in het hemelwater telkens wanneer dit uit de groeve wordt verwijderd, wordt beschouwd als een regelmatige controle.
Om de aangebrachte folie niet te beschadigen moet het indringen door boom- of struikwortelen worden voorkomen en moet elk scherp of hoekig opvulmateriaal worden geweerd.
Om eventuele lekken gemakkelijk te detecteren moet de opvulling voldoende doordringbaar zijn (zand of afgeronde stenen). Om het indringen van oppervlaktewater te voorkomen kan eveneens een kunststoffolie gelegd worden over de gevulde uitgraving.

2.3. Lekdetectie door inventarisatie

2.3.1. Niet permanente inventarisatie
Niet-permanente inventarisatie heeft een belangrijke alarmfunctie bij het vaststellen van een lek, maar kan door haar beperkte frequentie niet als een permanent lekdetectiesysteem worden beschouwd.

2.3.2. Automatische peilmeting
De automatische peilmeting bestaat uit een meetsonde die het peil en de temperatuur van het opgeslagen product meet en de gegevens voor opslag en toetsing doorgeeft aan een registreertoestel. De meetsonde wordt bij voorkeur langs een specifieke stomp van ca. 10 cm in de houder gebracht. De meetsonde is verbonden met een monitor met microprocessor die in een nabijgelegen gebouw of in een afgesloten ruimte is opgesteld. Meerdere meetsondes evenals de bediening van de bedelingspompen kunnen op dezelfde monitor worden aangesloten.
De automatische peilmeting, omgezet in een volumemeting kan gebruikt worden zowel voor inventarisatie als voor lekdetectie. Tijdens het gebruik als lekdetectie mag echter geen product aan of afgevoerd worden. Ten opzichte van de manuele volumemeting heeft zij een veel grotere frequentie zodat de kans voor het opsporen van een lek veel groter is.
Het leksignaal kan akoestisch of visueel zijn en is bij voorkeur waarneembaar op een plaats waar toezicht is verzekerd. Het signaal kan ook opgeslagen worden in een registreertoestel op voorwaarde dat de gegevens regelmatig worden gecontroleerd.
De Amerikaanse Federale Milieuadministratie (EPA) eist een lekdetectievermogen van ca. 0,76 l/u (0,2 gal/h) bij een detectiekans van 95 % en een kans op vals alarm van 5 %.
Zoals bij de manuele volumemeting dient rekening gehouden met temperatuursuitzetting, uitzetting van de houder onder het gewicht van de opslag, de aanwezigheid van gaszakken en de invloed van de grondwaterhoogte.
Voor een nauwkeurige meting is een constant peilniveau vereist zodat het aangewezen is deze metingen buiten de diensturen te programmeren. De meetfrequentie en de meetduur moeten een voldoend aantal metingen verschaffen om een verantwoorde beoordeling mogelijk te maken.
Gezien de nefaste invloed van water op de inwendige corrosie is het gewenst om ook het aanwezige water in de houder te laten meten door de sonde.
De temperatuur in de houder wordt bij voorkeur op verschillende hoogten in de vloeistof gemeten. Bij geringe afstand tussen het vloeistofpeil en de bovenste wand van de houder dient met temperatuurschommelingen rekening gehouden.
Het is duidelijk dat de constructeur van het lekdetectiesysteem alle informatie ter beschikking moet stellen van de exploitant en van de controlerende deskundige.
De elektrische installatie dient te voldoen aan het Algemeen Reglement op de elektrische installaties, inzonderheid wat betreft de mechanische bescherming en de explosiebeveiliging.

2.4. Verwezenlijking van een bestendige onderdruk in enkelwandige houders
Het principe bestaat in het opbouwen en het bewaren van een permanente onderdruk in een houder bij middel van een vacuümpomp.
De installatie dient voorzien van een veiligheidsklep om mogelijke beschadiging, door te hoge onderdruk, van de houder te voorkomen. De in de houder aanwezige onderdruk is verbonden met een lekdetectietoestel dat een akoestisch of visueel alarm geeft ingeval de ingestelde onderdruk niet kan worden bewaard.
Het systeem kan zowel boven als onder het vloeistofpeil onmiddellijk kleine lekken vaststellen. Zolang enige onderdruk kan bewaard worden zal geen vloeistof uit de houder lopen.

2.5. Detectie van lekken onder gas- of vloeistofvorm buiten de houder

2.5.1. Gasdetectie (fig. 2 en 3)]
[De detectie van gasvormige producten kan [worden] verwezenlijkt bij middel van een sensor geplaatst ofwel in een peilput in het opvulmateriaal omheen de opslaghouder ofwel rechtstreeks aangebracht tussen het opvulmateriaal. Het is noodzakelijk dat lekken van het opgeslagen product zich gemakkelijk kunnen verspreiden in het poreuze opvulmateriaal en tevens een voldoende hoge dampspanning hebben bij omgevingstemperatuur. Bij het bereiken van een ingestelde concentratie van het gas bij de sensor zal de verbonden monitor een alarm geven.
De goede werking van een gaslekdetectiesysteem kan getoetst worden door de sensor te plaatsen in een gekende concentratie van het opgeslagen product. Bij minder vluchtige producten kan een meer vluchtige tracerstof toegevoegd worden aan het opgeslagen product. De toegevoegde tracerstof moet gemakkelijk oplosbaar zijn in het opgeslagen product en moet gevoelig zijn voor de gebruikte sensor. Sommige tracerstoffen zouden toelaten een lek van ca. 0,002 l/u (EPA) op te sporen.
De snelheid waarmee een lek zich verspreidt en derhalve kan gedetecteerd worden is afhankelijk van de porositeit van het opvulmateriaal of de opvulgrond. De detectiekans van een lek kan vergroot worden door de diameter van de peilputten te vergroten (tot ca. 150 mm) en door het aantal peilputten te verhogen. Een gevoelige verbetering van de detectiekans wordt bereikt door het installeren van een lichte onderdruk (aanzuiging van de lekken) nabij de sensor.
Bij een bestaande verontreiniging kan vals alarm ontstaan. In dit geval moet de maximale concentratie van de achtergrondverontreiniging kleiner zijn dan de ingestelde alarmconcentratie.
Het probleem van een bestaande verontreiniging kan verholpen worden door het aanwenden van tracerstoffen met specifieke sensoren.

Bouwvoorschriften
Peilbuizen voor gasdetectie kunnen gemaakt worden uit kunststof of roestvast staal. Zij zijn vanaf een bepaalde diepte voorzien van sleuven of gaten om de gastoevoer zo gemakkelijk mogelijk te maken.
Het zeefgedeelte van de buis wordt bij voorkeur omringd door een filter om het blinden van de openingen te voorkomen. De filter wordt omringd met poreus materiaal. Om het indringen van ongewenste verontreinigingen te voorkomen dient de peilbuis van boven voorzien van een gesloten schroefdeksel. Om beschadiging te voorkomen kan de buis van boven afgedicht met een betonnen deksel.
De plaats van de peilputten evenals hun kenmerken (diepte, aard van de bodem, enz.) dienen vermeld op een plan dat ter beschikking blijft in de inrichting.
Het lekdetectietoestel met kwantitatieve registratie moet in principe het verschil tussen het toevallige morsen van het opgeslagen product (afnemende concentratie na een piek) en een lek in de houder (stijgende concentratie) kunnen aanduiden. Om de herkomst van een lek zo goed mogelijk te kunnen lokaliseren moeten de peilputten oordeelkundig omheen elke houder worden aangebracht.

2.5.2. Lekdetectie in het grondwater (fig. 4 en 5)]
[Wanneer de grondwaterstand ongeveer gelijk is aan of hoger dan de bodem van de uitgraving zullen eventuele lekken van het opgeslagen product kunnen opgespoord worden aan de oppervlakte van de grondwatertafel.
Het grondwaterlekdetectiesysteem bestaat uit een peilbuis en een lekdetectiesysteem. De diameter van de peilbuis varieert van 50 tot 100 mm en de diepte in de laagste grondwatertafel bedraagt enige tientallen centimeter. Het zeefgedeelte van de peilbuis reikt van de bodem tot enige tientallen centimeter boven de grondwatertafel.
Eventuele lekken van het in de houder aanwezige product zullen zich op de grondwatertafel verzamelen en afdrijven naar de peilbuis. Een in de peilbuis aanwezige lek kan automatisch of manueel worden gedetecteerd. Alleen een automatische detectie voldoet.
Het ontwerp, de constructie en het plaatsen van een grondwaterlekdetectiesysteem kan herleid worden tot de volgende zes stappen:
bodemonderzoek van de opslagplaats;
keuze van het monitorsysteem;
ontwerp van het monitornetwerk;
bouw en plaatsen van de peilbuis;
werking en onderhoud van het monitorsysteem;
interpretatie van de monitorgegevens.
Bij het verloop van deze stappen dient rekening gehouden met volgende bemerkingen:
Het grondwaterlekdetectiesysteem is aangewezen wanneer de grondwatertafel minstens de uitgraving evenaart. De peilbuis dient geplaatst in de aanvulzone van de uitgraving. Het systeem is minder geschikt bij te diepe grondwatertafel wegens het risico voor een te grote lekverspreiding en een te lange detectietijd. Een te hoge stand van de grondwatertafel kan anderzijds het indringen in de peilbuis verhinderen. Het indringen van verontreinigingen in de peilbuis kan verhinderd worden door het afsluiten met een schroefdeksel. De hydraulische geleidbaarheid van het opvulmateriaal tussen de houder en de peilbuis moet groter zijn dan 0,01 cm/sec (EPA) zodat een eventueel lek zo snel mogelijk de peilbuis zou bereiken. Peilbuizen worden bij voorkeur ingeplant in de richting van de grondwaterstroming. Ingeval de stromingsrichting niet is gekend worden peilbuizen aangebracht aan de vier zijden van de opslaghouder.
Keuze van de sensor
De sensor dient aangepast aan het opgeslagen product. Volgende principes (EPA) kunnen toegepast worden in het meetsysteem:
meetsystemen die steunen op het verschil in dichtheid tussen het grondwater en de lekvloeistof;
meetsystemen met een element waarvan de eigenschappen (bv. weerstand) veranderen door het lek;
systemen die het verschil meten in thermische geleidbaarheid.
Omvang netwerk
Het aantal peilputten wordt bepaald in functie van de hydrogeologische gegevens van de opslagplaats en van het aantal houders. Er dient rekening gehouden met vreemde bronnen en met bestaande ingegraven leidingen die een gemakkelijke weg kunnen vormen voor lekken.
Constructie en plaatsing
De meest geschikte materialen voor een peilbuis zijn roestvast staal of PVC (EPA). De binnendiameter varieert tussen 50 en 100 mm. De afmetingen van de filteropeningen dienen gekozen in functie van het opvulmateriaal (0,2 - 3,0 mm). De lengte van de filter is functie van de hoogste en de laagste stand van de grondwatertafel. De filterbuis wordt omringd door aangepast proper poreus materiaal.
Boven de filter wordt een dichte ringvormige stop aangebracht tussen de wand van de boorholte en de peilbuis. Voor deze stop komen bentoniet of cement in aanmerking. De ruimte boven deze ringvormige stop wordt verder tot aan de grondoppervlakte aangevuld met bentoniet. Bovenaan kan nog een beschermd deksel uit staal of PVC aangebracht worden om mechanische beschadiging te voorkomen.
Werking en onderhoud
Een regelmatig onderhoud van het monitorsysteem is noodzakelijk om vals alarm of gebrekkige werking te voorkomen. De ijking dient verricht door de constructeur in aanwezigheid van de erkende milieudeskundige.
Interpretatie van de meetresultaten
Vals alarm kan veroorzaakt worden door defekten in het netwerk, door verontreiniging afkomstig van het morsen bij overslag, door vroegere lekken of door lekken afkomstig van andere opslagplaatsen.

2.6. Codes van goede praktijk
Lekdetectiesystemen uitgevoerd overeenkomstig enige andere gelijkwaardige code van goede praktijk dienen aanvaard door een milieudeskundige erkend in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen of door een bevoegd deskundige.
Hiertoe zal de deskundige overgaan tot een prototype-goedkeuring (algemeen gebruik) of een individuele goedkeuring (meer specifiek gebruik of bij bestaande houders). De fabricant of de invoerder van een dergelijk systeem zal hiertoe ter beschikking stellen:
één of meerdere monsters, in aard en in omvang, afhankelijk van de eisen van de deskundige. Deze monsters zullen representatief zijn voor een volledige reeks, waarvoor de aanvaarding aangevraagd wordt;
een risico-analyse, waaruit niet alleen de geschiktheid maar ook de potentiële functionele afwijkingen moeten blijken;
een standaard gebruikshandleiding, waarop het detectiesysteem initieel en periodiek onderzocht worden, zoals vereist in deze wetgeving;
eventuele reeds bestaande, door Europese instellingen, opgestelde technische rapporten, die het onderzoek kunnen vergemakkelijken.
De desbetreffende deskundigen zullen:
het ingediende dossier op zijn volledigheid nazien en evalueren;
een evaluatie van de risico-analyse uitvoeren, met medewerking van de fabricant of zijn invoerder. Buiten een goede werking, zal ook de veiligheid der inrichtingen onderzocht worden;
fysische proeven laten uitvoeren op de ingediende monsters.
De deskundige zal er tevens over waken dat de fabricant en zijn vertegenwoordiger een geschikt kwaliteitsysteem hanteren, zodat een gelijkwaardige kwaliteit gewaarborgd blijft. Over mogelijke afwijkingen of modificaties van dergelijke systemen zal de milieudeskundige onmiddellijk ingelicht worden door de fabricant of zijn verdeler.
Over zijn bevindingen wordt door de erkende milieudeskundige bij positief gevolg een prototype-goedkeuring opgesteld.
Het verslag van de keuring vermeldt de uitgevoerde controles en dient ondertekend door voormelde deskundige.
De exploitant dient te beschikken over een door de constructeur ondertekend attest. Dit attest dient het nummer van het prototype-keuringsattest en de milieudeskundige (en zijn erkenningsnummer) die het keuringsattest heeft afgeleverd te vermelden en tevens bevestigt de constructeur in het attest dat het lekdetectiesysteem gebouwd en gecontroleerd werd overeenkomstig de bepalingen van het Vlarem titel II.]
[De geldigheidstermijn van het attest van prototypekeuring bedraagt maximaal vijf jaar vanaf de datum van het attest. Voor overvulbeveiligingen waarvan het attest van prototypekeuring geen einddatum vermeldt of een termijn van meer dan vijf jaar vermeldt, blijven de attesten nog geldig voor de langstdurende termijn, die wordt bepaald op een van de volgende wijzen:
maximaal vijf jaar vanaf de datum van het attest;
maximaal een termijn tot en met 1 juni 2017.
]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 299, 3° B. Vl. Reg. 19 januari 1999 (B.S., 31 maart 1999 (eerste uitg.)), met ingang van 1 mei 1999 (art. 303), behoudens de figuren 1, 2, 3, 4 en 5.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 557, 8° B.Vl.Reg. 16 mei 2014 (BS 24 september 2014 (ed. 1)) en bij art. 182 B.Vl.Reg. 18 maart 2016 (BS 26 augustus 2016 (ed. 1)).