21/03/1804 BW
[Oud] Burgerlijk Wetboek
Artikel 373
[Wanneer de ouders samenleven, oefenen zij het gezag over de persoon van het kind gezamenlijk uit.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht te handelen met instemming van de andere ouder wanneer hij, alleen, een handeling stelt die met dat gezag verband houdt behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
Bij gebreke van instemming kan één van beide ouders de zaak bij de [familierechtbank] aanhangig maken.
De rechtbank kan één van de ouders toestemming verlenen alleen op te treden voor één of meer bepaalde handelingen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 7 W. 13 april 1995 (B.S., 24 mei 1995) en gewijzigd bij art. 58 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 19, 1 W. 8 april 1965 (B.S., 15 april 1965), bij art. 2 W. 1 juli 1974 (B.S., 17 augustus 1974) en bij art. 40 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).