Meer info
     

21/03/1804 BW
[Oud] Burgerlijk Wetboek

Artikel 330/2

De ambtenaar van de burgerlijke stand weigert [de akte van erkenning op te maken] indien hij vaststelt dat de erkenning betrekking heeft op een in artikel 330/1 bedoelde situatie.
Indien er een ernstig vermoeden bestaat dat de verklaring betrekking heeft op een in artikel 330/1 bedoelde situatie, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand [de opmaak van de akte van erkenning] uitstellen, na eventueel het advies van de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de persoon die het kind wil erkennen voornemens is het kind te erkennen, te hebben ingewonnen, gedurende ten hoogste twee maanden vanaf de [ondertekening van de aangifte] teneinde bijkomend onderzoek te verrichten. De procureur des Konings kan deze termijn verlengen met hoogstens drie maanden. In dat geval, geeft hij van zijn beslissing kennis aan de ambtenaar van de burgerlijke stand die op zijn beurt de belanghebbende partijen ervan in kennis stelt.
Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand binnen de in het tweede lid bepaalde termijn geen definitieve beslissing heeft genomen, dient hij onverwijld [de akte van erkenning op te maken].
In geval van een in het eerste lid bedoelde weigering, brengt de ambtenaar van de burgerlijke stand, zijn met redenen omklede beslissing onverwijld ter kennis van de belanghebbende partijen. Terzelfdertijd wordt een afschrift hiervan, samen met een afschrift van alle nuttige documenten, verzonden naar de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de beslissing tot weigering genomen werd en naar de Dienst Vreemdelingenzaken.
[...]
[...]
[Tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand om de akte van erkenning op te maken, kan door de persoon die het kind wil erkennen binnen de maand na de kennisgeving van deze beslissing beroep worden aangetekend bij de familierechtbank.
De personen wier toestemming vereist is worden in het geding geroepen.
De rechtbank bepaalt of het gaat om een in artikel 330/1 bedoelde situatie, rekening houdend met de aanwezige belangen en waarbij het belang van het kind de eerste overweging is.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 10 Wet 19 september 2017 (BS 4 oktober 2017), met ingang van 1 april 2018 (art. 21), zelf gedeeltelijk vernietigd bij arrest GwH nr. 58/2020, 7 mei 2020 (BS 11 juni 2020), gewijzigd bij art. 38 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en gewijzigd bij art. 39, 1° tot 4° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 20 Wet 19 september 2017 (BS 4 oktober 2017).