§ 1
Een werktuiglijk voortbewogen schip dat varende is moet voeren:
- 1°
- een toplicht op het voorschip;
- 2°
- een tweede toplicht achterlijker en hoger dan het voorste;
- 3°
- zijdelichten;
- 4°
- een heklicht.
Een werktuiglijk voortbewogen binnenschip met een lengte van 110 m of minder, is niet verplicht het tweede toplicht te voeren maar mag dit wel doen.
§ 2
Het voorste toplicht of indien slechts één toplicht wordt gevoerd dat toplicht, wordt voor schepen met een lengte van 40 m of meer op ten minste 6 m hoogte, en voor schepen met een lengte van minder dan 40 m op ten minste 4 m hoogte geplaatst, en in elk geval ten minste 1 m hoger dan de zijdelichten.
§ 3
Wanneer twee toplichten worden gevoerd, moet het achterste ten minste 3 m hoger zijn geplaatst dan het voorste of het hoogste van de bij artikel 24, § 1 en § 2, bedoelde lichten. De horizontale afstand tussen beide lichten mag niet minder zijn dan de helft van de lengte van het schip.
§ 4
De zijdelichten moeten op gelijke hoogte zijn geplaatst.
§ 5
Samenstellen van varende, langszij aan elkaar gekoppelde schepen, niet zijnde kleine schepen, moeten voeren:
- 1°
- op elk voortstuwend schip het toplicht of de toplichten;
- 2°
- op elk niet voortstuwend schip een rondom zichtbaar wit helder licht geplaatst op voldoende hoogte doch niet hoger dan het voorste toplicht van het voortstuwend schip en bij een lengte van meer dan 110 m, twee dergelijke lichten, één voorop en één achterop op gelijke hoogte;
- 3°
- de zijdelichten geplaatst aan de buitenzijde van het gekoppeld samenstel en voor zover als mogelijk op gelijke hoogte en ten minste 1 m lager dan het licht bedoeld onder 2°;
- 4°
- op elk schip het heklicht.