1)
Constructie van reddingsvlotten
- a)
- Een reddingsvlot moet zo zijn vervaardigd dat het drijvende, gedurende 30 dagen bestand is tegen blootstelling aan invloeden van weer en zee in alle toestanden van zeegang.
- b)
- Een reddingsvlot moet zo zijn vervaardigd dat, indien het van een hoogte van 18 meter in het water wordt geworpen, het vlot en de uitrusting naar behoren blijven werken. Wanneer het reddingsvlot op een hoogte van meer dan 18 meter boven de waterlijn bij de geringste diepgang van het schip in zeewater wordt geplaatst, moet het van een type zijn dat een valproef van ten minste die hoogte met goed gevolg heeft ondergaan.
- c)
- Het drijvende reddingsvlot moet bestand zijn tegen herhaalde sprongen daarop, vanaf een hoogte van ten minste 4,5 meter boven de vloer van het vlot, zowel met als zonder opstaande overkapping.
- d)
- Een reddingsvlot met toebehoren moet zo zijn vervaardigd dat het met zijn volle bezetting en volledige uitrusting, en met één van de drijfankers uitgebracht, in kalm water met een vaart van 3 zeemijl per uur kan worden gesleept.
- e)
- Het reddingsvlot moet een overkapping hebben, die automatisch wordt opgezet wanneer het vlot te water wordt gelaten, teneinde de inzittenden te beschermen tegen weersinvloeden. De overkapping moet aan de volgende eisen voldoen:
- i)
- zij moet bescherming bieden tegen hitte en koude door middel van twee lagen materiaal, gescheiden door een luchtlaag, of door andere, even doeltreffende middelen. Er dienen voorzieningen te zijn getroffen om het binnendringen van water in de luchtlaag te voorkomen;
- ii)
- de binnenkant moet een kleur hebben die voor de inzittenden van het reddingsvlot niet hinderlijk is;
- iii)
- elke ingang moet duidelijk zijn aangegeven en zijn voorzien van doeltreffende, verstelbare afsluitmiddelen die zeewater, wind en kou buitensluiten, en die gemakkelijk en snel van binnenuit en van buitenaf geopend kunnen worden zodat ventilatie mogelijk is. Reddingsvlotten bestemd voor meer dan 8 personen, moeten ten minste twee tegenover elkaar gelegen ingangen hebben;
- iv)
- zij moet te allen tijde, zelfs met afgesloten ingangen, voldoende lucht voor de inzittenden toelaten;
- v)
- zij moet zijn voorzien van tenminste één uitkijkopening;
- vi)
- zij moet zijn voorzien van middelen voor het opvangen van regenwater;
- vii)
- onder alle delen van de overkapping moet voldoende hoofdruimte geboden worden aan de inzittenden in zittende houding.
2)
Minimumdraagvermogen en massa van reddingsvlotten
- a)
- Een reddingsvlot bestemd voor minder dan 6 personen, is niet toegestaan.
- b)
- Tenzij een reddingsvlot te water gelaten wordt door een goedgekeurd tewaterlatingsmiddel dat voldoet aan het bepaalde in voorschrift 32, en zulk een reddingsvlot bovendien niet draagbaar behoeft te zijn, mag de totale massa van een reddingsvlot, de verpakking en de uitrusting niet meer dan 185 kilogram bedragen.
3)
Voorzieningen voor reddingsvlotten
- a)
- Langs de binnen- en buitenzijde van het reddingsvlot moeten stevig vastgezette grijplijnen zijn aangebracht.
- b)
- Het reddingsvlot moet zijn uitgerust met een doelmatige vanglijn met een lengte van minstens tweemaal de afstand vanaf de opstellingsplaats tot de waterlijn bij geringste diepgang van het schip in zeewater of van 15 meter indien deze laatste waarde hoger is.
4)
Reddingsvlotten van het strijkbare type
- a)
- In aanvulling op de bovenstaande bepalingen moet een reddingsvlot van het strijkbare type aan de volgende eisen voldoen:
- i)
- wanneer het reddingsvlot beladen is met de volle bezetting en volledige uitrusting moet het een zijdelingse slag tegen de scheepshuid met een stootsnelheid van ten minste 3,5 meter per seconde en tevens een val op het water van een hoogte van ten minste 3 meter kunnen doorstaan, zonder dat schade ontstaat waardoor de goede werking wordt aangetast;
- ii)
- het moet zijn voorzien van middelen om het reddingsvlot langs het inschepingsdek te brengen en daar te houden gedurende de inscheping.
- b)
- Elk reddingsvlot van het strijkbare type moet zo zijn ingericht dat snel in het vlot kan worden ingescheept door het volledige aantal personen waarvoor het is bestemd.
5)
Uitrusting
- a)
- De standaarduitrusting van elk reddingsvlot moet bestaan uit:
- i)
- een drijvende werplijn van ten minste 30 meter lengte, waarvan het ene uiteinde is voorzien van een drijvende werpring en het andere uiteinde aan het reddingsvlot is vastgemaakt;
- ii)
- een mes van een niet vouwbaar type met een heft dat blijft drijven, verbonden aan het vlot met een lijn en geborgen in een zak op de buitenkant van de overkapping nabij de plaats waar de vanglijn aan het reddingsvlot is bevestigd. Daarnaast moet een reddingsvlot bestemd voor 13 of meer personen, zijn voorzien van een tweede mes van het niet vouwbare type;
- iii)
- een drijvend hoosvat. Een reddingsvlot bestemd voor 13 of meer personen moet zijn uitgerust met twee drijvende hoosvaten;
- iv)
- twee sponzen;
- v)
- twee drijfankers elk met een schokbestendige sleeplijn en een kaailijn, één als reserve en het andere blijvend verbonden met het reddingsvlot, zodanig dat wanneer het vlot wordt opgeblazen of te water is het stabiel in de wind komt te liggen. De sterkte van ieder drijfanker met sleeplijn en kaailijn moet geschikt zijn voor elke toestand van de zee;
- vi)
- twee drijvende pagaaien;
- vii)
- drie blikopeners of drie veiligheidsmessen die voorzien zijn van een blikopener;
- viii)
- een waterdichte medicijnkist die na gebruik weer goed gesloten kan worden, met de voorgeschreven inhoud en met de daarbij behorende controlelijst en handleidingen overeenkomstig het koninklijk besluit van 7 januari 1998 betreffende de medische hulpverlening aan boord van schepen [en het koninklijk besluit van 15 november 2021 inzake essentiële middelen aan boord van schepen];
- ix)
- een fluit of een gelijkwaardig middel voor het geven van geluidssignalen;
- x)
- vier valschermsignalen die voldoen aan het bepaalde in voorschrift 29;
- xi)
- zes handstakellichten die voldoen aan het bepaalde in voorschrift 30;
- xii)
- twee drijvende rooksignalen die voldoen aan het bepaalde in voorschrift 31;
- xiii)
- een waterdichte elektrische lantaarn geschikt voor het geven van morseseinen, alsmede een stel reservebatterijen en een reservelamp, verpakt in een waterdichte houder;
- xiv)
- een doelmatige radarreflector, tenzij het reddingsvlot is uitgerust met een radartransponder;
- xv)
- een dagseinspiegel met gebruiksaanwijzingen voor het seinen naar schepen en vliegtuigen;
- xvi)
- een exemplaar van een lijst van reddingseinen, zoals vereist in voorschrift V/16 van het Internationaal Verdrag van 1974 voor de beveiliging van mensenlevens op zee, afgedrukt op een waterbestendige kaart of geborgen in een waterdichte verpakking;
- xvii)
- een vislijn met haken;
- xviii)
- een noodrantsoen met een voedingswaarde van ten minste 10.000 kilojoule voor elk van de personen waarvoor het reddingsvlot is bestemd; deze noodrantsoenen moeten worden bewaard in een luchtdichte verpakking en zijn geborgen in een waterdichte houder;
- xix)
- waterdichte houders die samen 1,5 liter zoet water bevatten voor elk van de personen waarvoor het reddingsvlot is bestemd; hiervan mag 0,5 liter per persoon vervangen worden door een ontzoutingsapparaat dat in 2 etmalen een gelijke hoeveelheid zoet water kan produceren;
- xx)
- een roestvrije drinkbeker met maatverdeling;
- xxi)
- voor elk van de personen waarvoor het reddingsvlot is bestemd, zes doses van een middel tegen zeeziekte en een zak voor overgeven bij zeeziekte;
- xxii)
- aanwijzingen voor het overleven op zee;
- xxiii)
- instructies omtrent maatregelen die onmiddellijk na inscheping in het vlot moeten worden genomen;
- xxiv)
- hulpmiddelen tegen warmteverlies die voldoen aan het bepaalde in voorschrift 26 voldoende voor 10 procent van het aantal personen waarvoor het reddingsvlot is bestemd of voor 2 personen indien dit getal hoger is.
- b)
- De aanduiding betreffende het bij het reddingsvlot verpakte type noodpakket, voorgeschreven in de voorschriften 21, 7), c), v), en 22, 7), vii), op reddingsvlotten die overeenkomstig lid a) zijn uitgerust, moet zijn: “SOLAS-A-PACK” in blokletters.
- c)
- De daartoe geschikte onderdelen van de uitrusting moeten worden geborgen in een verpakking die, wanneer deze geen volledig onderdeel is van of blijvend bevestigd is aan het reddingsvlot, moet worden geborgen en vastgezet binnen het reddingsvlot, en die ten minste 30 minuten in het water moet kunnen drijven zonder dat de inhoud wordt beschadigd.
6)
Voorzieningen voor het vrij opdrijven van reddingsvlotten
- a)
- Vanglijnsysteem
Het vanglijnsysteem van een reddingsvlot moet een verbinding tussen het schip en het reddingsvlot vormen, en moet zo zijn ingericht dat het reddingsvlot, wanneer het ontkoppeld is en, in het geval van een opblaasbaar reddingsvlot, wanneer het opgeblazen is, niet door het zinkende schip ondergetrokken kan worden.
- b)
- Breekdraad
Indien in de voorziening voor vrij opdrijven een breekdraad wordt toegepast, moet deze aan de volgende eisen voldoen:
- i)
- hij mag niet breken bij de kracht die nodig is om de vanglijn uit de verpakking van het reddingsvlot te trekken;
- ii)
- indien van toepassing, mag hij niet breken bij het opblazen van het reddingsvlot;
- iii)
- hij moet breken bij een kracht van 2,2 + 0,4 kilonewton.
- c)
- Hydrostatisch ontkoppelingssysteem
Indien in de voorziening voor vrij opdrijven een hydrostatisch ontkoppelingssysteem wordt toegepast, moet dit aan de volgende eisen voldoen:
- i)
- het moet zijn vervaardigd uit niet op elkaar inwerkende materialen, om te voorkomen dat het systeem onklaar raakt. Gegalvaniseerde of op andere wijze met metaal bedekte delen mogen niet worden gebruikt als onderdelen van het systeem;
- ii)
- het reddingsvlot moet automatisch ontkoppeld worden op een diepte onder water van niet meer dan 4 meter;
- iii)
- het moet afvoergaten hebben om te voorkomen dat een opeenhoping van water in de hydrostatische ruimte ontstaat, wanneer de inrichting normaal is opgesteld;
- iv)
- het moet zo vervaardigd zijn dat ontkoppeling bij overkomend water wordt voorkomen;
- v)
- het moet op de buitenkant onuitwisbaar zijn gemerkt met type en serienummer;
- vi)
- het moet vergezeld zijn van een document of voorzien zijn van een plaatje waarop de fabricagedatum, het type en het serienummer vermeld zijn;
- vii)
- het moet zo zijn ontworpen, dat ieder onderdeel verbonden met het vanglijnsysteem, een sterkte heeft die niet minder is dan die vereist voor de vanglijn;
- viii)
- indien de bruikbaarheid in de tijd beperkt is, moeten instructies voor het bepalen van de vervaldatum aanwezig zijn, en moeten middelen aanwezig zijn om die datum aan te brengen op het toestel.]