21/03/1804 BW
[Oud] Burgerlijk Wetboek
Titel XII Kanscontracten
Artikel 1964
Een kanscontract is een wederkerige overeenkomst, waarvan de gevolgen, met betrekking tot winst en verlies, hetzij voor alle partijen, hetzij voor een of meer van hen, van een onzekere gebeurtenis afhangen.
Van dien aard zijn:
- Het verzekeringscontract,
- [...]
- Spel en weddenschap,
- Het contract van lijfrente.
[...]
Wetshistoriek
Lid 2 gewijzigd bij art. 6, 1° Wet 8 mei 2019 (BS 1 augustus 2019), met ingang van 1 september 2020 (art. 141).
Lid 3 opgeheven bij art. 6, 2° Wet 8 mei 2019 (BS 1 augustus 2019), met ingang van 1 september 2020 (art. 141).
Eerste hoofdstuk Spel en weddenschap
Artikel 1965
De wet staat geen rechtsvordering toe voor een speelschuld of voor de betaling van een weddenschap.
Artikel 1966
De spelen die geschikt zijn tot oefening in de wapenhandel, de wedlopen te voet of te paard, de wedrennen met wagens, het kaatsspel, en andere soortgelijke spelen waarmee behendigheid en geoefendheid van het lichaam zijn gemoeid, [alsook de kansspelen die zijn toegestaan ingevolge de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers,] zijn van de vorige bepaling uitgezonderd.
Evenwel kan de rechter de eis afwijzen, wanneer het bedrag hem buitensporig voorkomt.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 46 Wet 10 januari 2010 (BS 1 februari 2010), met ingang van 1 januari 2011 (art. 61).
Artikel 1967
In geen geval kan de verliezer terugeisen wat hij vrijwillig betaald heeft, tenzij er van de kant van de winner bedrog, list of oplichting heeft plaatsgehad.
Hoofdstuk II Contract van lijfrente
Eerste afdeling Voorwaarden die voor de geldigheid van het contract vereist zijn
Artikel 1968
Lijfrente kan gevestigd worden onder bezwarende titel, tegen betaling van een som geld of tegen afstand van een geldswaardig roerend goed, of van een onroerend goed.
Artikel 1969
Zij kan ook geheel om niet gevestigd worden, bij schenking onder de levenden of bij testament. Alsdan moeten de bij de wet voorgeschreven vormen worden in acht genomen.
Artikel 1970
In het geval van het vorige artikel kan de lijfrente ingekort worden, indien zij het beschikbaar gedeelte overschrijdt; zij is nietig, indien zij gevestigd wordt ten behoeve van een persoon die onbekwaam is om bij schenking of bij testament te verkrijgen.
Artikel 1971
Lijfrente kan gevestigd worden hetzij op het leven van hem die de prijs daarvoor verstrekt, hetzij op het leven van een derde die op het genot van de lijfrente geen recht heeft.
Artikel 1972
Zij kan op het leven van een of meer personen gevestigd worden.
Artikel 1973
Zij kan gevestigd worden ten behoeve van een derde, hoewel de prijs ervan door een ander persoon verstrekt wordt.
In dit laatste geval is de lijfrente, al heeft zij de kenmerken van een gift, niet onderworpen aan de voor de schenkingen vereiste vorm, behoudens de gevallen van inkorting en van nietigheid, in artikel 1970 bepaald.
Artikel 1974
Ieder contract van lijfrente, gevestigd op het leven van iemand die overleden was op de dag waarop het contract is aangegaan, is zonder gevolg.
Artikel 1975
Hetzelfde geldt voor het contract, waarbij de rente gevestigd is op het leven van iemand die reeds was aangetast door de ziekte waaraan hij binnen twintig dagen na de dagtekening van het contract is overleden.
Artikel 1976
Lijfrente kan worden gevestigd tegen een rentevoet die de contracterende partijen goedvinden te bepalen.
Afdeling II Gevolgen van het contract tussen de contracterende partijen
Artikel 1977
De persoon te wiens behoeve een lijfrente onder bezwarende titel gevestigd is, kan de ontbinding van het contract vorderen, indien de renteplichtige hem de zekerheid die voor de uitvoering ervan bedongen is, niet bezorgt.
Artikel 1978
De enkele wanbetaling van de rentetermijnen geeft de persoon te wiens behoeve de lijfrente gevestigd is, niet het recht om de terugbetaling van het kapitaal of de teruggave van het door hem afgestane goed te vorderen; hij kan slechts op de goederen van zijn schuldenaar beslag leggen en die doen verkopen, en doen bevelen of doen toestaan dat uit de opbrengst van de verkoop een voldoende bedrag voor de uitkering van de termijnen wordt belegd.
Artikel 1979
De renteplichtige kan zich van de uitkering van de rente niet bevrijden, door de teruggave van het kapitaal aan te bieden, en door af te zien van de terugvordering van de betaalde rentetermijnen; hij is verplicht de rente uit te keren gedurende het gehele leven van de persoon of van de personen op wier leven de rente gevestigd is, hoe lang deze ook in leven blijven, en hoe bezwarend de uitkering van de rente ook mocht zijn geworden.
Artikel 1980
De eigenaar van een lijfrente verkrijgt deze slechts naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij geleefd heeft.
Indien echter bedongen is, dat zij vooruit betaald moet worden, is het recht op de verschenen termijn verkregen van de dag waarop de betaling moest geschieden.
Artikel 1981
Het beding, dat de lijfrente niet vatbaar is voor beslag, is slechts toegelaten wanneer zij om niet is gevestigd.
Artikel 1982
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).
Artikel 1983
De eigenaar van een lijfrente kan de termijnen ervan niet vorderen dan door te doen blijken van zijn bestaan, of van het bestaan van hem op wiens leven zij gevestigd is.