21/03/1804 BW
[Oud] Burgerlijk Wetboek
Titel VIII Huur
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
Artikel 1708
Er zijn twee soorten van huur:
- De huur van goederen,
- En de huur van werk.
Artikel 1709
Huur van goederen is een contract waarbij de ene partij zich verbindt om de andere het genot van een zaak te doen hebben gedurende een zekere tijd, en tegen een bepaalde prijs, die de laatstgenoemde zich verbindt te betalen.
Artikel 1710
Huur van werk is een contract waarbij de ene partij zich verbindt om iets voor de andere te verrichten, tegen betaling van een tussen hen bedongen prijs.
Artikel 1711
Die twee soorten van huur worden nog verder onderverdeeld:
- Onder huishuur wordt verstaan de huur van huizen en die van meubelen;
- Onder pacht, de huur van landeigendommen;
- Onder huur van werk, de huur van arbeid of van diensten;
- Onder veepacht, de huur van dieren, waarbij de winst verdeeld wordt tussen de eigenaar en degene aan wie hij de dieren toevertrouwt.
Een bestek, een aanneming of vast akkoord betreffende het uitvoeren van een werk tegen betaling van een bepaalde prijs, is ook huur, wanneer de grondstof geleverd wordt door hem voor wie het werk wordt uitgevoerd.
Voor de laatste drie soorten gelden bijzondere regels.
Artikel 1712
De verhuring van de goederen van de Staat, van de gemeenten en van de openbare instellingen is aan bijzondere reglementen onderworpen.
Hoofdstuk II Huur van goederen
Artikel 1713
Men kan alle soorten van goederen, zo roerende als onroerende, verhuren.
Afdeling I Algemene bepalingen betreffende de huur van onroerende goederen
Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 1 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Artikel 1714
[...][Behalve tegenstrijdige wettelijke bepalingen] kan men huren bij geschrift of mondeling.
[Elke schriftelijke huurovereenkomst moet, afgezien van alle andere modaliteiten, het volgende inhouden:
- 1°
- voor de natuurlijke personen, hun naam, hun eerste twee voornamen, hun woonplaats en hun datum en plaats van geboorte;
- 2°
- voor de rechtspersonen, hun maatschappelijke naam en, in voorkomend geval, hun ondernemingsnummer bedoeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen; bij gebrek aan toekenning van het voormelde identificatienummer, wordt dit vervangen door hun maatschappelijke zetel.
Indien aan een partij bij een dergelijke akte nog geen ondernemingsnummer is toegekend, bevestigt die partij dit in de akte of in een ondertekende aanvullende verklaring onderaan de akte.
De partij die zijn verplichting tot identificatie met het in het tweede lid beoogde nummer niet nakomt, draagt alle gevolgen van het gebrek aan registratie van de huurovereenkomst.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 13, § 3 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18), bij art. 97 W. 25 april 2007 (B.S., 8 mei 2007 (derde uitg.)) en bij art. 41 Wet 21 december 2013 (BS 31 december 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 februari 2014 (art. 87, 2°).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 111 Wet 21 december 2013 (BS 31 december 2013 (ed. 2)).
Artikel 1714bis
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 88 Decr.Vl. 21 april 2023 (BS 30 mei 2023).
Voorgeschiedenis
Ingevoegd bij art. 98 W. 25 april 2007 (B.S., 8 mei 2007 (derde uitg.)).
Artikel 1715
[...] Indien een huur die zonder geschrift is aangegaan, nog op generlei wijze is ten uitvoer gebracht, en een van de partijen die ontkent, kan het bewijs door getuigen niet worden toegelaten, hoe gering de huurprijs ook is, en hoewel men aanvoert dat er handgeld is gegeven.
Alleen de eed kan worden opgedragen aan hem die de huur ontkent.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 13, § 3 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Artikel 1716
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 89 Decr.Vl. 21 april 2023 (BS 30 mei 2023).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij art. 13, § 1 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18) en opnieuw opgenomen bij art. 99 W. 25 april 2007 (B.S., 8 mei 2007 (derde uitg.)).
Artikel 1716bis
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 W. 7 juli 1951 (B.S., 29 juli 1951) en opgeheven bij art. 2 W. 4 november 1969 (B.S., 25 november 1969).
Artikel 1717
[De huurder mag onderverhuren en zelfs zijn huur aan anderen overdragen, indien dit recht hem niet is ontzegd.
[Onverminderd artikel 11bis van de afdeling IIbis van dit hoofdstuk, kan de huurder die het gehuurde goed niet tot zijn hoofdverblijfplaats bestemt, het goed niet geheel of gedeeltelijk onderverhuren opdat het voor de onderhuurder als hoofdverblijfplaats kan dienen.
Indien de huurder echter een gemeente is, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een vereniging zonder winstoogmerk of een instelling van openbaar nut onderworpen aan de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend, ofwel een vennootschap met een sociaal oogmerk, kan hij het goed aan een of meer natuurlijke personen geheel onderverhuren, op voorwaarde dat deze personen minder gegoed zijn of zich in een behartenswaardige sociale situatie bevinden en dat zij het goed uitsluitend tot hun hoofdverblijfplaats bestemmen, en voor zover de verhuurder ingestemd heeft met de mogelijkheid om het goed te dien einde onder te verhuren.]
[De huurder] kan zijn huurovereenkomst evenmin overdragen indien het gehuurde goed moet dienen tot hoofdverblijfplaats voor de overnemer.]
Het kan hem worden ontzegd voor het geheel of voor een gedeelte.
Zodanig beding is altijd van strenge toepassing.
[...]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 4 november 1969 (B.S., 25 november 1969), bij art. 4 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18) en bij art. 2 W. 13 april 1997 (B.S., 21 mei 1997), van toepassing op de huurovereenkomsten gesloten of vernieuwd na 31 mei 1997 (art. 15).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 2 W. 7 juli 1951 (B.S., 29 juli 1951).
Artikel 1718
[Artikel 595, betreffende de verhuring door de vruchtgebruiker, is mede van toepassing op de verhuring van de goederen van minderjarigen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 (art. 14) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1719
De verhuurder is, uit de aard van het contract, en zonder dat daartoe enig bijzonder beding nodig is, verplicht:
- 1°
- Het verhuurde goed aan de huurder te leveren;
- 2°
- Dat goed in zodanige staat te onderhouden dat het kan dienen tot het gebruik waartoe het verhuurd is;
- 3°
- De huurder het rustig genot daarvan te doen hebben zolang de huur duurt.
Artikel 1720
De verhuurder is verplicht het goed in alle opzichten in goede staat van onderhoud te leveren.
Hij moet daaraan gedurende de huurtijd alle herstellingen doen, die nodig mochten worden, behalve de herstellingen ten laste van de huurder.
Artikel 1721
Vrijwaring is verschuldigd aan de huurder voor alle gebreken van het verhuurde goed, die het gebruik daarvan verhinderen, ook al mocht de verhuurder die bij het aangaan van de huur niet hebben gekend.
Indien door die gebreken enig verlies voor de huurder ontstaat, is de verhuurder verplicht hem daarvoor schadeloos te stellen.
Artikel 1722
Indien het verhuurde goed gedurende de huurtijd door toeval geheel is teniet gegaan, is de huur van rechtswege ontbonden; indien het goed slechts ten dele is teniet gegaan, kan de huurder, naar gelang van de omstandigheden, ofwel vermindering van de prijs, ofwel zelfs ontbinding van de huur vorderen. In geen van beide gevallen is schadeloosstelling verschuldigd.
Artikel 1723
De verhuurder mag gedurende de huurtijd de gedaante van het verhuurde goed niet veranderen.
Artikel 1724
Indien het verhuurde goed gedurende de huurtijd dringende herstellingen nodig heeft, die niet tot na het eindigen van de huur kunnen worden uitgesteld, moet de huurder die gedogen, welke ongemakken hem daardoor ook mochten worden veroorzaakt, en al zou hij gedurende de herstellingen het genot van een gedeelte van het verhuurde goed moeten derven.
Indien echter die herstellingen langer dan veertig dagen duren, wordt de huurprijs verminderd naar evenredigheid van de tijd en van het gedeelte van het verhuurde goed waarvan hij het genot heeft moeten derven.
Indien de herstellingen van dien aard zijn dat hetgeen noodzakelijk is voor de huisvesting van de huurder en van zijn gezin, daardoor onbewoonbaar wordt, kan hij de huur doen ontbinden.
Artikel 1725
De verhuurder is niet verplicht de huurder te vrijwaren voor de stoornis die derden hem door feitelijkheden toebrengen in zijn genot, zonder dat zij overigens beweren enig recht op het verhuurde goed te hebben; onverminderd het recht van de huurder om hen in eigen naam te vervolgen.
Artikel 1726
Indien daarentegen de huurder of de pachter in zijn genot is gestoord ten gevolge van een rechtsvordering betreffende de eigendom van het erf, heeft hij recht op een evenredige vermindering van de huurprijs of de pachtprijs, mits van de stoornis en de belemmering aan de eigenaar is kennis gegeven.
Artikel 1727
Indien zij die de feitelijkheden hebben begaan, beweren enig recht op het verhuurde goed te hebben, of indien de huurder zelf in rechte gedagvaard wordt om te worden verwezen tot ontruiming van het geheel of van een gedeelte van het goed, of om de uitoefening van enige erfdienstbaarheid te gedogen, moet de huurder de verhuurder in vrijwaring oproepen, en, indien hij het eist, zal hij buiten het geding gesteld worden, mits hij de verhuurder noemt, voor wie hij bezit.
Artikel 1728
De huurder is tot twee hoofdverplichtingen gehouden:
- 1°
- Het gehuurde te gebruiken als een goed huisvader, en volgens de bestemming welke bij het huurcontract daaraan gegeven is, of volgens die welke, bij gebreke van overeenkomst daaromtrent, naar gelang van de omstandigheden vermoed wordt;
- 2°
- De huurprijs op de bepaalde termijn te voldoen.
Artikel 1728bis
§ 1
Indien een aanpassing van de huurprijs aan de kosten van levensonderhoud is bedongen, is deze slechts één maal per huurjaar toegelaten en ten vroegste op de verjaardag van de inwerkingtreding van de huurovereenkomst. Deze aanpassing geschiedt op basis van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen.
De aangepaste huurprijs mag niet hoger zijn dan het bedrag verkregen door toepassing van de hiernavolgende formule: basishuurprijs vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer.
De basishuurprijs is de huurprijs die volgt uit de overeenkomst of uit een vonnis, met uitsluiting van alle kosten en lasten, uitdrukkelijk door de huurovereenkomst ten laste van de huurder gelegd.
[Het nieuwe indexcijfer is het indexcijfer daartoe berekend en benoemd, van de maand voorafgaand aan die van de verjaardag van de inwerkingtreding van de huurovereenkomst.]
[Het aanvangsindexcijfer is het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand die voorafgaat aan de maand tijdens welke de overeenkomst is afgesloten.
Voor de overeenkomsten afgesloten vanaf 1 februari 1994, is het aanvangsindexcijfer echter het indexcijfer daartoe berekend en benoemd van de maand die voorafgaat aan de maand tijdens welke de overeenkomst is afgesloten.]
§ 2
Contractuele bepalingen welker uitvoering verder gaat dan de aanpassing waarin dit artikel voorziet, kunnen tot die aanpassing ingekort worden.
§ 3
[...]]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 1 W. 29 december 1983 (B.S., 30 december 1983), met ingang van 1 januari 1984 (art. 15).
§ 1 gewijzigd bij art. 16 K.B. 24 december 1993 (B.S., 31 december 1993 (tweede uitg.)), met ingang van 1 januari 1994 (art. 17) en bij art. 3 W. 13 april 1997 (B.S., 21 mei 1997), van toepassing op de overeenkomsten die lopen op 31 mei 1997 (art. 15).
§ 3 opgeheven bij art. 13, § 1 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Toepasselijkheid (Vlaams Gewest)
Afwijkende bepalingen om de gevolgen van de energiecrisis te verlichten: art. 3 en 4 Decr. Vl. 3 oktober 2022 (BS 4 oktober 2022 (ed. 2))).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 10 en 11 W. 29 december 1983 (B.S., 30 december 1983).
Voorgeschiedenis
§ 1 gewijzigd bij art. 5 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991).
Artikel 1728ter
§ 1
Behalve wanneer uitdrukkelijk overeengekomen is dat de aan de huurder opgelegde kosten en lasten in vaste bedragen worden bepaald, moeten ze met werkelijke uitgaven overeenkomen.
Deze kosten en lasten moeten in een afzonderlijke rekening worden opgegeven.
De stukken die van deze uitgaven doen blijken, moeten worden overgelegd.
In het geval van een onroerend goed bestaande uit meerdere appartementen, waarvan het beheer wordt waargenomen door éénzelfde persoon, wordt aan de verplichting voldaan zodra de verhuurder aan de huurder een opgave van de kosten en de lasten doet toekomen en aan de huurder of aan zijn bijzondere gemachtigde de mogelijkheid is geboden de stukken in te zien ten huize van de natuurlijke persoon of op de zetel van de rechtspersoon die het beheer waarneemt.
§ 2
De contractuele bepalingen welke in strijd zijn met paragraaf 1 zijn nietig.
§ 3
Dit artikel is niet van toepassing op de pacht.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 29 december 1983 (B.S., 30 december 1983), met ingang van 1 januari 1984 (art. 15).
Artikel 1728quater
§ 1
Indien de huurder meer betaald heeft dan hij in toepassing van de wet of de overeenkomst verschuldigd is, moet hem het teveel betaalde op zijn verzoek worden terugbetaald. Dit verzoek dient aan de verhuurder te worden verzonden bij ter post aangetekende brief.
De teruggave kan evenwel slechts geëist worden voor de bedragen die vervallen zijn en betaald werden tijdens de 5 jaar die aan dit verzoek voorafgaan.
De vordering tot teruggave verjaart door verloop van een termijn van één jaar, zoals bepaald in artikel 2273.
§ 2
De contractuele bepalingen welke in strijd zijn met paragraaf 1 zijn nietig.
§ 3
Dit artikel is niet van toepassing op de pacht.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 29 december 1983 (B.S., 30 december 1983), met ingang van 1 januari 1984 (art. 15).
Artikel 1729
Indien de huurder het gehuurde voor een ander gebruik bezigt dan waarvoor het bestemd was, of voor een gebruik waaruit enig nadeel kan ontstaan voor de verhuurder, kan deze, naar gelang van de omstandigheden, de huur doen ontbinden.
Artikel 1730
[§ 1
[De partijen zijn verplicht een omstandige plaatsbeschrijving op te stellen, op tegenspraak en voor gezamenlijke rekening. Deze plaatsbeschrijving wordt opgesteld ofwel tijdens de periode dat de ruimtes onbewoond zijn, ofwel tijdens de eerste maand van bewoning. Hij wordt gevoegd bij de geschreven huurovereenkomst in de zin van artikel 1bis van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling 2 en zal eveneens onderworpen zijn aan de registratie.]
Bereiken de partijen geen overeenstemming, dan wijst de vrederechter, bij wie de zaak aanhangig wordt gemaakt, met een verzoekschrift ingediend vóór het verstrijken van de termijn van één maand of van vijftien dagen naargelang van het geval, een deskundige aan die de plaatsbeschrijving opmaakt. Het vonnis is uitvoerbaar niettegenstaande verzet en is niet vatbaar voor hoger beroep.
§ 2
Indien in de gehuurde plaatsen belangrijke wijzigingen zijn aangebracht nadat de plaatsbeschrijving is opgemaakt kan elke partij eisen dat op tegenspraak en voor gemeenschappelijke rekening een bijvoegsel bij de plaatsbeschrijving wordt opgemaakt.
Wordt geen overeenstemming bereikt, dan is de in § 1 voorgeschreven procedure van toepassing, behalve wat de termijnen betreft.
§ 3
De contractuele bepalingen welke in strijd zijn met de §§ 1 en 2 zijn nietig.
§ 4
Dit artikel is niet van toepassing op de pacht.]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 4 W. 29 december 1983 (B.S., 30 december 1983), met ingang van 1 januari 1984 (art. 15).
§ 1 gewijzigd bij art. 100 W. 25 april 2007 (B.S., 8 mei 2007 (derde uitg.)).
Artikel 1731
[§ 1
Indien geen omstandige plaatsbeschrijving is opgemaakt, wordt vermoed dat de huurder het gehuurde goed ontvangen heeft in dezelfde staat als waarin het zich bevindt op het einde van de huurovereenkomst, behoudens tegenbewijs, dat door alle middelen kan worden geleverd.
§ 2
Indien tussen verhuurder en huurder een omstandige plaatsbeschrijving is opgemaakt, moet de huurder het goed teruggeven zoals hij het, volgens die beschrijving, ontvangen heeft, met uitzondering van hetgeen door ouderdom of overmacht is teniet gegaan of beschadigd.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 5 W. 29 december 1983 (B.S., 30 december 1983), met ingang van 1 januari 1984 (art. 15).
Artikel 1732
Hij is aansprakelijk voor de beschadigingen of de verliezen die gedurende zijn huurtijd ontstaan, tenzij hij bewijst dat die buiten zijn schuld hebben plaatsgehad.
Artikel 1733
[Hij is aansprakelijk voor brand, tenzij hij bewijst dat de brand buiten zijn schuld is ontstaan.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 7 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Artikel 1734
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Artikel 1735
De huurder is aansprakelijk voor de beschadigingen en de verliezen die ontstaan door toedoen van zijn huisgenoten of van zijn onderhuurders.
Artikel 1736
[Onverminderd het bepaalde in artikel 1758, wordt de voor onbepaalde duur gesloten huurovereenkomst geacht te zijn aangegaan per maand.
De overeenkomst kan slechts worden beëindigd met inachtneming van een opzeggingstermijn van een maand.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 8 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Artikel 1737
Indien de huur bij geschrift is aangegaan, eindigt zij van rechtswege wanneer de bepaalde tijd verstreken is, zonder dat een opzegging is vereist.
Artikel 1738
[Indien de huurder, na beëindiging van een voor een bepaalde duur bij geschrift gesloten overeenkomst, het goed zonder verzet van de verhuurder verder blijft bewonen, is er wederinhuring tegen dezelfde voorwaarden, ook wat de duur betreft.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 9 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Artikel 1739
Wanneer een opzegging is betekend, kan de huurder, hoewel hij in het genot gebleven is, zich niet beroepen op een stilzwijgende wederinhuring.
Artikel 1740
[In het geval van de artikelen 1738 en 1739, strekken de verplichtingen van de borgtocht zich niet uit tot de verplichtingen die uit de wederinhuring ontstaan.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 10 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Artikel 1741
Het huurcontract wordt ontbonden door het tenietgaan van het verhuurde goed, en door de niet-nakoming van hun verplichtingen door de verhuurder of de huurder.
Artikel 1742
[...] Het huurcontract wordt niet ontbonden door de dood van de verhuurder, noch door de dood van de huurder.
[...]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 4 november 1969 (B.S., 25 november 1969) en bij art. 13, § 3 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 1 W. 7 maart 1929 (B.S., 20 maart 1929) en bij art. 3 W. 7 juli 1951 (B.S., 29 juli 1951).
Artikel 1743
[...] Indien de verhuurder het verhuurde goed verkoopt, kan de pachter of de huurder, die een authentieke huur of een huur met vaste dagtekening heeft, niet uit het gehuurde gezet worden door de koper, tenzij de verhuurder zich dit recht bij het huurcontract heeft voorbehouden.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 13, § 3 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. II W. 4 november 1969 (B.S., 25 november 1969).
Artikel 1744
Indien bij het aangaan van de huur is overeengekomen dat, in geval van verkoop, de pachter of de huurder uit het gehuurde kan worden gezet door de koper, en geen beding gemaakt is omtrent de schadevergoeding, is de verhuurder verplicht de pachter of de huurder schadeloos te stellen op de volgende wijze.
Artikel 1745
Indien het een huis, een appartement of een winkel betreft, betaalt de verhuurder aan de uit het gehuurde gezette huurder, als schadevergoeding, een bedrag gelijk aan de huurprijs voor de tijd die [volgens de wet of de overeenkomst] gelaten wordt tussen de opzegging en het vertrek.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 11 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Artikel 1746
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13, § 1 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Artikel 1747
De vergoeding wordt door deskundigen bepaald, indien het werkhuizen, fabrieken of andere inrichtingen betreft, die grote voorschotten vereisen.
Artikel 1748
[...] De koper die gebruik wil maken van de bevoegdheid, bij het huurcontract voorbehouden, om, in geval van verkoop, [...] de huurder uit het gehuurde te zetten, is bovendien verplicht de huurder [te waarschuwen binnen de termijnen bepaald door de wet of de overeenkomst.]
[...]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 7 maart 1929 (B.S., 25 maart 1929), bij art. 2 W. 4 november 1969 (B.S., 25 november 1969) en bij art. 12 en 13, § 3 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 3 W. 7 maart 1929 (B.S., 25 maart 1929) en bij art. 4 W. 7 juli 1951 (B.S., 29 juli 1951).
Artikel 1749
Pachters of huurders kunnen niet uit het gehuurde gezet worden, tenzij de verhuurder of, zo niet, de nieuwe koper hun de hierboven bepaalde schadevergoedingen betaalt.
Artikel 1750
Indien de huur niet bij authentieke akte is aangegaan, of geen vaste dagtekening heeft, is de koper niet tot schadevergoeding gehouden.
Artikel 1751
De koper onder beding van wederinkoop kan geen gebruik maken van de bevoegdheid om de huurder uit het gehuurde te zetten, voordat hij, door het verstrijken van de tijd voor de wederinkoop bepaald, onherroepelijk eigenaar is geworden.
Artikel 1752
De huurder die het huis niet van genoegzaam huisraad voorziet, kan eruit worden gezet, tenzij hij voldoende zekerheid stelt voor de betaling van de huur.
Artikel 1752bis
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 6 W. 29 december 1983 (B.S., 30 december 1983), met ingang van 1 januari 1984 (art. 15) en opgeheven bij art. 13 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Zie Woninghuurwet, art. 10.
Artikel 1753
De onderhuurder is jegens de eigenaar slechts gehouden ten belope van de prijs, die hij als onderhuurder verschuldigd is op het ogenblik van het beslag, en zonder dat hij zich op bij voorraad gedane betalingen kan beroepen.
Betalingen die de onderhuurder gedaan heeft, hetzij krachtens een beding van zijn huurcontract, hetzij overeenkomstig het plaatselijk gebruik, worden niet geacht bij voorraad te zijn gedaan.
Artikel 1754
Herstellingen ten laste van de huurder, of geringe herstellingen tot onderhoud, waartoe, behoudens andersluidend beding, de huurder gehouden is, zijn die welke door het plaatselijk gebruik als zodanig beschouwd worden en, onder andere, de herstellingen:
- Aan haarden, haardplaten, lijsten en mantels van schoorstenen;
- Aan de bepleistering van de muren van appartementen en andere woonplaatsen, onderaan tot op een meter hoogte;
- Aan vloerstenen en tegels van kamers, wanneer er slechts enkele gebroken zijn;
- Aan ruiten, tenzij die gebroken zijn door hagel of andere buitengewone en door overmacht veroorzaakte voorvallen waarvoor de huurder niet aansprakelijk is;
- Aan deuren, vensterramen, planken dienende tot afschutting of tot sluiting van winkels, hengsels, grendels en sloten.
Artikel 1755
Geen van de herstellingen die geacht worden herstellingen ten laste van de huurder te zijn, komt voor rekening van de huurder, wanneer alleen ouderdom of overmacht daartoe aanleiding hebben gegeven.
Artikel 1756
Het ruimen van putten en van sekreten komt ten laste van de verhuurder, indien niet het tegendeel bedongen is.
Artikel 1757
De huur van meubelen om een geheel huis, een gehele woning, een winkel of enig ander appartement daarmee te stofferen, wordt geacht voor zolang te zijn aangegaan als de huizen, woningen, winkels en andere appartementen volgens plaatselijk gebruik doorgaans verhuurd worden.
Artikel 1758
De huur van een gemeubileerd appartement wordt geacht te zijn aangegaan bij het jaar, wanneer zij is aangegaan tegen zoveel per jaar;
Bij de maand, wanneer zij is aangegaan tegen zoveel per maand;
Bij de dag, wanneer zij is aangegaan tegen zoveel per dag.
[...]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 13, § 1 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Artikel 1758bis
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 5 W. 22 januari 1985 (B.S., 24 januari 1985) en opgeheven bij art. 13, § 1 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Artikel 1758ter
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 6 W. 22 januari 1985 (B.S., 24 januari 1985) en opgeheven bij art. 13, § 1 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Artikel 1759
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13, § 1 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Artikel 1759bis
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 7 W. 29 december 1983 (B.S., 30 december 1983), met ingang van 1 januari 1984 (art. 15) en opgeheven bij art. 13 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 14, § 2, derde lid W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 8 W. 22 januari 1985 (B.S., 24 januari 1985), met ingang van 1 januari 1985 (art. 176).
Artikel 1760
In geval van ontbinding van de huur door de schuld van de huurder, is deze verplicht de huurprijs te betalen gedurende de tijd die voor de wederverhuring nodig is, onverminderd de vergoeding van de schade die door het wangebruik mocht zijn veroorzaakt.
Artikel 1761 ? 1762 (oud art. 1761 - 1762)
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13, § 1 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Artikel 1762bis
De uitdrukkelijke ontbindende voorwaarde wordt voor niet geschreven gehouden.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 W. 30 mei 1931 (B.S., 1-2 juni 1931).
Afdeling II Regels betreffende de huurovereenkomsten met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de huurder in het bijzonder
Opheffing (Vlaams Gewest)
Opgeheven, voor het Vlaamse Gewest, bij art. 79 Decr.Vl. 9 november 2018 (BS 7 december 2018), met ingang van 1 januari 2019, met uitzondering van artikel 10 dat wordt opgeheven op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum (art. 84).
Wetshistoriek
Afdeling II (art. 1 tot 12) ingevoegd bij art. 2 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Afdeling IIbis Regels betreffende de handelshuur in het bijzonder
Wetshistoriek
Afdeling IIbis (art. 1-32) ingevoegd bij art. 2 W. 30 mei 1931 (B.S., 1-2 juni 1931) en vervangen bij art. 1 W. 30 april 1951 (B.S., 10 mei 1951).
Afdeling III Regels betreffende de pacht in het bijzonder
Wetshistoriek
Afdeling III (art. 1-58) ingevoegd bij art. 1 W. 4 november 1969 (B.S., 25 november 1969).
Hoofdstuk III Huur van werk en van diensten
Artikel 1779
Er zijn drie hoofdsoorten van huur van werk en van diensten:
- 1°
- De huur van werklieden die in iemands dienst treden;
- 2°
- Die van vervoerders te land en te water, die zich belasten met het vervoer van personen of van koopwaren;
- 3°
- Die van aannemers van werken die handelen ingevolge bestekken of aannemingen.
Afdeling I Huur van dienstboden en werklieden
Artikel 1780
Men kan zijn diensten slechts voor een tijd of voor een bepaalde onderneming verbinden.
Artikel 1781
Deze afdeling is niet van toepassing op vervoerovereenkomsten die worden beheerst door het Belgisch Scheepvaartwetboek.
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 1 W. 10 juli 1883 (B.S., 11 juli 1883) en opnieuw opgenomen bij art. 5 Wet 8 mei 2019 (BS 1 augustus 2019), met ingang van 1 september 2020 (art. 141).
Afdeling II Ondernemers van vervoer te land en te water
Artikel 1782
Vervoerders te land en te water hebben, ten aanzien van de bewaring en het behoud van de zaken die hun zijn toevertrouwd, dezelfde verplichtingen als logementhouders, van wie sprake in de titel Bewaargeving en sekwester.
Artikel 1783
Zij zijn verantwoordelijk niet alleen voor hetgeen zij reeds in hun vaartuig of voertuig hebben geladen, maar ook voor hetgeen hun op de wal of in de stapelplaats is afgegeven om in hun vaartuig of voertuig te worden geplaatst.
Artikel 1784
Zij zijn aansprakelijk voor het verlies en de beschadiging van de zaken die hun zijn toevertrouwd, tenzij zij bewijzen dat deze zijn verloren gegaan of beschadigd door toeval of overmacht.
Artikel 1785
Ondernemers van openbaar personenvervoer te land en te water, en ondernemers van openbaar goederenvervoer, moeten een register houden van het geld, de voorwerpen en de pakketten met het vervoer waarvan zij zich belasten.
Artikel 1786
Ondernemers en bestuurders van openbaar personen- en goederenvervoer, en gezagvoerders van schuiten en schepen zijn bovendien onderworpen aan bijzondere reglementen, die tussen hen en de andere burgers tot wet strekken.
Afdeling III Bestekken en aannemingen
Artikel 1787
Wanneer men iemand belast met het maken van een werk, kan men overeenkomen dat hij alleen zijn arbeid of zijn diensten, ofwel dat hij ook de stof zal verstrekken.
Artikel 1788
Ingeval de werkman de stof verstrekt en de zaak op welke wijze ook teniet gaat voordat zij geleverd is, komt het verlies voor rekening van de werkman, tenzij de opdrachtgever in gebreke was om de zaak te ontvangen.
Artikel 1789
Ingeval de werkman alleen zijn arbeid of zijn diensten verstrekt en de zaak teniet gaat, is hij slechts voor zijn schuld aansprakelijk.
Artikel 1790
Indien, in het geval van het vorige artikel, de zaak teniet gaat, zelfs buiten enige schuld van de werkman, voordat het werk ontvangen is en zonder dat de opdrachtgever in gebreke was het werk goed te keuren, kan de werkman geen aanspraak maken op loon, tenzij de zaak is teniet gegaan door een gebrek in de stof.
Artikel 1791
Wanneer een werk bij het stuk of bij de maat vervaardigd wordt, kan de goedkeuring ervan bij gedeelten geschieden; zij wordt geacht te zijn gedaan voor al de betaalde gedeelten, indien de opdrachtgever de werkman telkens betaalt naar verhouding van hetgeen is afgewerkt.
Artikel 1792
Indien een gebouw dat tegen vaste prijs is opgericht, geheel of gedeeltelijk teniet gaat door een gebrek in de bouw, zelfs door de ongeschiktheid van de grond, zijn de architect en de aannemer daarvoor gedurende tien jaren aansprakelijk.
Artikel 1793
Wanneer een architect of een aannemer het oprichten van een gebouw op zich heeft genomen tegen vaste prijs, volgens een met de eigenaar van de grond vastgelegd en overeengekomen plan, kan hij geen vermeerdering van de prijs vorderen, noch onder voorwendsel van vermeerdering van de arbeidslonen of van de bouwstoffen, noch onder voorwendsel van verandering of vergrotingen die in het plan zijn aangebracht, tenzij voor die veranderingen of vergrotingen schriftelijke toestemming is verleend, en de prijs ervan met de eigenaar is overeengekomen.
Artikel 1794
De opdrachtgever kan de aanneming tegen vaste prijs door zijn enkele wil verbreken, ook al is het werk reeds begonnen, mits hij de aannemer schadeloos stelt voor al zijn uitgaven, al zijn arbeid, en alles wat hij bij die aanneming had kunnen winnen.
Artikel 1795
Huur van werk wordt ontbonden door de dood van de werkman, de architect of de aannemer.
Artikel 1796
Maar de eigenaar is gehouden aan hun nalatenschap de waarde van het gedane werk en die van de in gereedheid gebrachte bouwstoffen te betalen, naar evenredigheid van de bij de overeenkomst bedongen prijs, doch alleen indien die werken of die bouwstoffen hem van nut kunnen zijn.
Artikel 1797
De aannemer is aansprakelijk voor de daad van de personen die hij bezigt.
Artikel 1798
[Metselaars, timmerlieden, arbeiders, vaklui en onderaannemers gebezigd bij het oprichten van een gebouw of voor andere werken die bij aanneming zijn uitgevoerd, hebben tegen de bouwheer een rechtstreekse vordering ten belope van hetgeen deze aan de aannemer verschuldigd is op het ogenblik dat hun rechtsvordering wordt ingesteld.
De onderaannemer wordt als aannemer en de aannemer als bouwheer beschouwd ten opzichte van de eigen onderaannemers van de eerstgenoemde.]
[In geval van betwisting tussen de onderaannemer en de aannemer, kan de bouwheer het bedrag storten in de Deposito- en Consignatiekas of op een geblokkeerde rekening op naam van de aannemer en onderaannemer bij een financiële instelling. De bouwheer is hiertoe verplicht indien hij hiertoe schriftelijk wordt verzocht door de hoofdaannemer of de onderaannemer.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 19 februari 1990 (B.S., 24 maart 1990) en gewijzigd bij art. 90 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).
Voorgeschiedenis
In die zin geïnterpreteerd dat het de rechtstreekse vordering enkel toekent aan de onderaannemer in de eerste graad ten aanzien van de bouwheer en aan de onderaannemer in de tweede graad ten aanzien van de hoofdaannemer, en niet aan de onderaannemers in de derde graad en verder, schendt artikel 1798 van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
In die zin geïnterpreteerd dat het de rechtstreekse vordering toekent aan alle onderaannemers ten aanzien van de schuldenaar van hun schuldenaar, schendt artikel 1798 van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet (GwH nr. 12/2012, 2 februari 2012 (prejudiciële vraag) (BS 30 maart 2012 (ed. 2))).
Artikel 1799
Metselaars, timmerlieden, slotenmakers en andere werklieden die rechtstreeks werken aannemen tegen vaste prijs, zijn gehouden aan de regels in deze afdeling voorgeschreven: zij zijn aannemers voor het werk dat zij uitvoeren.
Hoofdstuk IV Veepacht
Afdeling I Algemene bepalingen
Artikel 1800
Veepacht is een contract waarbij de ene partij aan de andere vee geeft om het te bewaken, te voeden en te verzorgen, onder zodanige voorwaarden als tussen hen is overeengekomen.
Artikel 1801
Er zijn verschillende soorten van veepacht:
- Eenvoudige of gewone veepacht,
- Veepacht bij helften,
- Veepacht gegeven aan de pachter of aan de deelpachter.
Er is nog een vierde soort van contract, oneigenlijk “veepacht” genoemd.
Artikel 1802
Men kan alle soorten van dieren in veepacht geven, die voor de aanfok geschikt zijn of die voor de landbouw of de handel voordeel kunnen opleveren.
Artikel 1803
Bij ontstentenis van bijzondere overeenkomsten worden die contracten naar de hiernavolgende beginselen geregeld.
Afdeling II Eenvoudige veepacht
Artikel 1804
Eenvoudige veepacht is een contract waarbij men aan een ander dieren geeft om die te bewaken, te voeden en te verzorgen, onder voorwaarde dat de pachter de helft zal ontvangen van de aanfok, en dat hij ook de helft zal dragen van het verlies.
Artikel 1805
Schatting van het vee in het contract van veepacht draagt de eigendom van het vee niet over op de pachter; zij dient alleen om het verlies of de winst bij het eindigen van de veepacht te bepalen.
Artikel 1806
De pachter is verplicht voor het behoud van het gepachte vee als een goed huisvader te zorgen.
Artikel 1807
Voor het toeval is hij alleen dan aansprakelijk indien er tevoren zijnerzijds enige schuld is geweest, zonder welke het verlies niet zou hebben plaatsgehad.
Artikel 1808
In geval van geschil dienaangaande moet de pachter het bewijs leveren van het toeval, en de verpachter het bewijs van de schuld die volgens hem aan de pachter te wijten is.
Artikel 1809
De pachter die, als gevolg van het toeval, van zijn verplichting ontslagen is, moet niettemin de huiden van de dieren verantwoorden.
Artikel 1810
Indien het vee geheel teniet gaat buiten de schuld van de pachter, komt het verlies daarvan voor rekening van de verpachter.
Indien slechts een gedeelte teniet gaat, wordt het verlies gemeenschappelijk gedragen, volgens de schatting die gedaan is bij de aanvang, en die welke zal worden gedaan bij het eindigen van de veepacht.
Artikel 1811
Men mag niet bedingen:
- Dat de pachter het gehele verlies van het vee zal dragen, ook wanneer het door toeval en buiten zijn schuld is ontstaan,
- Of dat hij in het verlies een groter aandeel zal hebben dan in de winst,
- Of dat de verpachter, bij het einde van de veepacht, iets meer zal voorafnemen dan het door hem geleverde vee.
Alle zodanige overeenkomsten zijn nietig.
De pachter alleen geniet het voordeel van het zuivel, de mest en het werk van de in veepacht gegeven dieren.
De wol en de aanfok worden verdeeld.
Artikel 1812
De pachter mag over geen enkel dier, hetzij van de oorspronkelijke kudde, hetzij van de aanfok, beschikken zonder toestemming van de verpachter, die evenmin erover mag beschikken zonder toestemming van de pachter.
Artikel 1813
Wanneer het vee in pacht gegeven wordt aan de pachter van een ander eigenaar, moet deze laatste daarvan in kennis worden gesteld; anders kan hij op het vee beslag leggen en het doen verkopen voor hetgeen zijn pachter hem verschuldigd is.
Artikel 1814
De pachter mag de schapen niet scheren zonder de verpachter daarvan vooraf te verwittigen.
Artikel 1815
Indien de duur van de veepacht niet bij de overeenkomst bepaald is, wordt zij geacht te zijn aangegaan voor drie jaren.
Artikel 1816
De verpachter kan de ontbinding ervan eerder vorderen, indien de pachter zijn verplichtingen niet nakomt.
Artikel 1817
Bij het einde van de pacht, of bij de ontbinding ervan, wordt het vee opnieuw geschat.
De verpachter kan dieren van elke soort voorafnemen, ten belope van de eerste schatting; de overige worden verdeeld.
Indien er niet genoeg dieren zijn om de eerste schatting te bereiken, neemt de verpachter hetgeen over is, en de partijen vergoeden elkaar het verlies.
Afdeling III Veepacht bij helften
Artikel 1818
Veepacht bij helften is een vennootschap waarbij ieder contractant de helft van het vee verstrekt, dat gemeen blijft wat winst en verlies betreft.
Artikel 1819
De pachter alleen geniet, zoals bij eenvoudige veepacht, het voordeel van het zuivel, de mest en het werk van de dieren.
De verpachter heeft enkel recht op de helft van de wol en van de aanfok.
Iedere daarmee strijdige overeenkomst is nietig, tenzij de verpachter eigenaar is van de boerderij waarvan de pachter huurder of deelpachter is.
Artikel 1820
Alle overige regels betreffende de eenvoudige veepacht zijn van toepassing op de veepacht bij helften.
Afdeling IV Veepacht door de eigenaar toegestaan aan zijn pachter of zijn deelpachter
§ 1 Veepacht aan de pachter toegestaan
Artikel 1821
Deze veepacht (ook “ijzeren veepacht” genoemd) is die waarbij de eigenaar van een boerderij deze in pacht geeft, onder verplichting voor de pachter om, bij het eindigen van de pacht, dieren achter te laten van gelijke waarde als de geschatte waarde van de dieren die hij ontvangen heeft.
Artikel 1822
De schatting van het aan de pachter gegeven vee draagt hem de eigendom daarvan niet over, maar brengt niettemin het risico te zijnen laste.
Artikel 1823
Alle voordelen komen toe aan de pachter zolang zijn pacht duurt, behoudens daarmee strijdige overeenkomst.
Artikel 1824
Bij veepacht aan de pachter toegestaan, is de mest niet begrepen in de persoonlijke voordelen van de pachter, maar behoort aan de boerderij en moet uitsluitend voor de exploitatie daarvan aangewend worden.
Artikel 1825
Het verlies, ook al is het volledig en door toeval veroorzaakt, komt voor het geheel ten laste van de pachter, behoudens daarmee strijdige overeenkomst.
Artikel 1826
Bij het einde van de pacht kan de pachter het vee niet behouden tegen betaling van de prijs van de oorspronkelijke schatting; hij moet vee achterlaten van gelijke waarde als het vee dat hij ontvangen heeft.
Indien er een tekort is, moet hij dit vergoeden; en alleen het meerdere behoort hem toe.
§ 2 Veepacht aan de deelpachter toegestaan
Artikel 1827
Indien het in pacht gegeven vee geheel teniet gaat buiten de schuld van de deelpachter, draagt de verpachter het verlies.
Artikel 1828
Men mag bedingen dat de deelpachter aan de verpachter zijn aandeel in de wol zal overlaten tegen een prijs beneden de normale waarde;
Dat de verpachter een groter aandeel in de winst zal hebben;
Dat hij de helft zal hebben van het zuivel;
Maar men mag niet bedingen dat de deelpachter het gehele verlies zal dragen.
Artikel 1829
Deze veepacht eindigt tegelijk met de deelpacht.
Artikel 1830
Zij is verder aan alle regels van de gewone veepacht onderworpen.
Afdeling V Contract oneigenlijk veepacht genoemd
Artikel 1831
Wanneer een of meer koeien gegeven worden om die te stallen en te voeden, behoudt de verhuurder de eigendom daarvan; geen ander voordeel dan de kalveren die van de koeien voortkomen, komt hem toe.