Meer info
     

21/03/1804 BW
[Oud] Burgerlijk Wetboek

Titel XI Meerderjarigheid en beschermde personen

Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 26 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Opschrift vervangen bij art. 1 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art.1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)).

Hoofdstuk I Meerderjarigheid

Artikel 488
[De meerderjarigheid is vastgesteld op de volle leeftijd van achttien jaren; op die leeftijd is men bekwaam tot alle handelingen van het burgerlijk leven.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55).

Hoofdstuk Ibis

Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 2 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)).
Hoofdstuk Ibis (art. 488bis, a) tot 488bis, k)) opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Artikel 488bis, a)
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 488bis, b)
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 4 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 3 mei 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.), err., B.S., 13 april 2004 (tweede uitg.)), met ingang van 31 december 2003, met uitzondering van § 2, die in werking treedt op 3 januari 2005 (art. 8 K.B. 21 september 2004 (B.S., 3 januari 2005)).
§ 2 gewijzigd bij art. 382 W. 22 december 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 31 december 2003 (art. 384).
§ 1 gewijzigd bij art. 2 W. 8 november 1998 (B.S., 17 december 1998).

Artikel 488bis, c)
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 5 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 3 W. 3 mei 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.), err., B.S., 13 april 2004 (tweede uitg.)), met ingang van 31 december 2003 (art. 15, zelf ingevoegd bij art. 383 W. 22 december 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.))).
§ 3 gewijzigd bij art. 3 W. 8 november 1998 (B.S., 17 december 1998).

Artikel 488bis, d)
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 6 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 4 W. 8 november 1998 (B.S., 17 december 1998), vervangen bij art. 4 W. 3 mei 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 31 december 2003 (art. 15, zelf ingevoegd bij art. 383 W. 22 december 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.))), gewijzigd bij art. 122, 1° en 2° W. 21 april 2007 (B.S., 13 juli 2007), nooit in werking getreden, zelf opgeheven bij art. 2 Wet 19 december 2014 (BS 29 december 2014 (ed. 3)), met ingang van 31 december 2014 (art. 3), bij art. 16 Wet 28 december 2011 (BS 30 december 2011 (ed. 4)) en bij art. 31 Wet 31 december 2012 (BS 31 december 2012 (ed. 2))), nooit in werking getreden en bij art. 85, 1° en 2° Wet 5 mei 2014 (BS 9 juli 2014), zelf opgeheven bij art. 230 Wet 4 mei 2016 (BS 13 mei 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 oktober 2016 (art. 136, zelf gewijzigd bij art. 250 Wet 4 mei 2016 (BS 13 mei 2016 (ed. 1))), nooit in werking getreden.

Artikel 488bis, e)
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 7 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
§ 1 gewijzigd bij art. 5 W. 3 mei 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 31 december 2003 (art. 15, zelf ingevoegd bij art. 383 W. 22 december 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.))).

Artikel 488bis, f)
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 8 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 6 W. 3 mei 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.), err., B.S., 13 april 2004 (tweede uitg.)), met ingang van 31 december 2003 (art. 15, zelf ingevoegd bij art. 383 W. 22 december 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.))).
§ 3, lid 2:
e) vervangen bij art. 2, 1° W. 15 juni 2005 (B.S., 30 juni 2005 (tweede uitg.)), met ingang van 30 juni 2005 (art. 4);
f) vervangen bij art. 2, 2° W. 15 juni 2005 (B.S., 30 juni 2005 (tweede uitg.)), met ingang van 30 juni 2005 (art. 4).

Artikel 488bis, g)
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 9 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 7 W. 3 mei 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 31 december 2003 (art. 15, zelf ingevoegd bij art. 383 W. 22 december 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.))).

Artikel 488bis, h)
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 10 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 8 W. 3 mei 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.), err., B.S., 13 april 2004 (tweede uitg.)), met ingang van 31 december 2003 (art. 15, zelf ingevoegd bij art. 383 W. 22 december 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.))).

Artikel 488bis, i)
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 488bis, j)
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 12 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 488bis, k)
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 13 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Hoofdstuk II Beschermde personen

Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 28 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Afdeling 1 Toepassingsgebied
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 29 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 488/1
De meerderjarige die wegens zijn gezondheidstoestand geheel of gedeeltelijk, zij het tijdelijk, niet in staat is zonder bijstand of andere beschermingsmaatregel zijn belangen van vermogensrechtelijke of niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, kan onder bescherming worden geplaatst, indien en voor zover de bescherming van zijn belangen dit vereist.
[Voor een minderjarige kan vanaf de volle leeftijd van zeventien jaar een verzoek tot plaatsing onder bescherming ingediend worden indien vaststaat dat hij bij zijn meerderjarigheid in de toestand zal verkeren als bedoeld in het eerste lid. De bescherming treedt in werking op het tijdstip waarop de beschermde persoon meerderjarig wordt.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 30 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en gewijzigd bij art. 183 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).

Artikel 488/2
Een beschermingsmaatregel over de goederen kan worden bevolen voor meerderjarige personen die zich in staat van verkwisting bevinden, indien en voor zover de bescherming van hun belangen dit vereist.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 31 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Afdeling 2 Buitengerechtelijke bescherming
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 32 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 489
De bepalingen van deze afdeling zijn uitsluitend van toepassing op daden van vertegenwoordiging die betrekking hebben op de goederen [en de personen, en op daden van beheer zoals bedoeld in artikel 494, g)].
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 33 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en gewijzigd bij art. 6 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 3 (art. 94) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 4 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)).

Artikel 490 (oud art. 490 - 501)
De bijzondere of algemene lastgeving verleend door een wilsbekwame meerderjarige of ontvoogde minderjarige persoon waarvoor geen enkele beschermingsmaatregel werd getroffen als bedoeld in artikel 492/1, en die in het bijzonder tot doel heeft om voor hem een buitenrechterlijke bescherming te regelen[, en de beëindiging van deze lastgeving krachtens het vijfde lid worden geregistreerd] in het centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat.
Het verzoek tot registratie gebeurt door de neerlegging van een voor eensluidend verklaard afschrift van de overeenkomst ter griffie van het vredegerecht van de verblijfplaats van de lastgever en subsidiair van zijn woonplaats, of door tussenkomst van de notaris die de lastgevingsovereenkomst heeft opgesteld.
In deze overeenkomst kunnen een aantal beginselen worden opgenomen die de lasthebber bij de uitoefening van zijn opdracht in acht moet nemen.
Binnen vijftien dagen na het verzoek tot registratie van de lastgevingsovereenkomst laat de griffier of de notaris deze opnemen in het centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat. De Koning bepaalt de nadere regels inzake oprichting, beheer en raadpleging van het centraal register. Hij bepaalt welke overheden gratis toegang hebben tot het centraal register en bepaalt het tarief van de kosten voor de registratie van de overeenkomsten.
[De lasthebber, de meerderjarige lastgever die wilsbekwaam is of de ontvoogde minderjarige voor wie geen beschermingsmaatregel werd getroffen als bedoeld in artikel 492/1, delen hun beslissing om de overeenkomst te beëindigen aan de in het tweede lid bedoelde griffier of notaris mee. De lasthebber deelt deze informatie mee aan de vrederechter.] De lastgever kan op dezelfde wijze ook de beginselen wijzigen die de lasthebber bij de uitoefening van zijn opdracht in acht moet nemen en die zijn opgenomen in die overeenkomst. De griffier of de notaris die in kennis is gesteld van de beslissing om de overeenkomst te beëindigen, brengt de griffier of notaris door wiens tussenkomst de overeenkomst werd geregistreerd hiervan op de hoogte. Deze laatste vermeldt de wijziging op de oorspronkelijke akte of op het afschrift. Er wordt voorts gehandeld overeenkomstig het vierde lid.
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij art. 34 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Gewijzigd bij art. 7, 1° en 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1), van toepassing op alle lastgevingen verleend na 1 maart 2019 (art. 94 en 98).

Artikel 490/1

§ 1

De in artikel 490 bedoelde bijzondere of algemene lastgeving eindigt niet van rechtswege wanneer de lastgever verkeert in de toestand als bedoeld in artikel 488/1 en 488/2.
In afwijking van het eerste lid kunnen in dat geval niet als lasthebber optreden:
de personen op wie een in afdeling 3 bedoelde rechterlijke beschermingsmaatregel van toepassing is;
de personen die krachtens artikel 496/6 geen bewindvoerder mogen zijn.

§ 2

De vrederechter kan hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de lastgever, de lasthebber, iedere belanghebbende evenals de procureur des Konings, een beslissing treffen omtrent de uitvoering van de lastgeving. [...]
Ingeval de vrederechter vaststelt dat de lastgever zich bevindt in de toestand als bedoeld in artikel 488/1 of 488/2, dat de lastgeving beantwoordt aan het belang van de lastgever en dat de lasthebber zijn opdracht heeft aanvaard, beveelt hij dat de lastgeving geheel of gedeeltelijk wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 490/2. De beslissing wordt bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de verzoeker, de lastgever en de lasthebber.
In het tegenovergestelde geval kan de vrederechter, bij een met bijzondere redenen omklede beschikking, met toepassing van artikel 492/1 een rechterlijke beschermingsmaatregel bevelen die de lastgeving geheel of gedeeltelijk beëindigt, of daarbovenop komt. [...]

§ 3

[De lasthebber beoordeelt het tijdstip waarop de lastgever komt te verkeren in een toestand als bedoeld in artikel 488/1 of 488/2, in voorkomend geval, overeenkomstig hetgeen wordt bepaald in de lastgevingsovereenkomst bedoeld in artikel 490. Deze beoordeling is tegenstelbaar aan een derde te goeder trouw.]
[...]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 35 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 2 gewijzigd bij art. 8, 1° en 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 3 gewijzigd bij art. 184, 2° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221) en bij art. 8, 3° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Voorgeschiedenis
§ 2 gewijzigd bij art. 184, 1° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).

Artikel 490/2

§ 1

Behoudens andersluidende wettelijke bepaling is de in artikel 490 bedoelde lastgeving onderworpen aan de artikelen 1984 tot 2010.
Bij de uitvoering van zijn opdracht neemt de lasthebber, voor zover mogelijk, de door de lastgever overeenkomstig artikel 490, derde lid, opgegeven beginselen in acht.
[De lasthebber betrekt de lastgever zoveel mogelijk en in verhouding tot diens begripsvermogen bij de uitoefening van zijn opdracht. Hij pleegt bij de uitvoering van zijn opdracht op regelmatige tijdstippen en ten minste eenmaal per jaar overleg met de lastgever en, in voorkomend geval, de door de lastgever aangewezen personen.]
Wanneer de belangen van de lasthebber in strijd zijn met die van de lastgever, stelt de vrederechter, ambtshalve of op verzoek van de lastgever of iedere belanghebbende, een lasthebber ad hoc aan. [...]
De gelden en de goederen van de lastgever worden volledig en duidelijk afgescheiden van het persoonlijke vermogen van de lasthebber. De banktegoeden van de lastgever worden op zijn naam ingeschreven.
[Heeft de lastgever meerdere lasthebbers aangewezen, dan worden de geschillen tussen hen beslecht in het belang van de lastgever, na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek.]

§ 2 [

De vrederechter kan te allen tijde de bijzondere of algemene lastgeving bedoeld in artikel 490 geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien de wijze waarop de lasthebber de opdracht uitvoert van die aard is dat de belangen van de lastgever in het gedrang komen. Hij kan deze lastgeving geheel of gedeeltelijk vervangen door rechterlijke beschermingsmaatregelen die beter overeenstemmen met de belangen van de lastgever. Hij kan de tenuitvoerlegging van de lastgeving of de uitoefening van de bevoegdheden van de lasthebber onderwerpen aan dezelfde vormvereisten als degene die van toepassing zijn op de rechterlijke beschermingsmaatregelen.
De vrederechter kan ofwel ambtshalve, ofwel op verzoek van enige belanghebbende of van de procureur des Konings, uitspraak doen over de uitvoeringsmodaliteiten van de lastgeving of over de bevoegdheden van de lasthebber. In geval van niet-naleving van de uitvoeringsmodaliteiten van de lastgeving of van de bevoegdheden van de lasthebber, gelden dezelfde sancties als degene waarin is voorzien voor een rechterlijke beschermingsmaatregel.
]

§ 3

De buitengerechtelijke beschermingsmaatregel neemt een einde:
[ingeval niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 488/1 en 488/2;]
door [de registratie] van de opzegging van de lastgeving door de lasthebber overeenkomstig artikel 490, vijfde lid;
door [de registratie] van de herroeping van de lastgeving door de lastgever overeenkomstig artikel 490, vijfde lid;
door het overlijden van de lastgever of van de lasthebber of door diens plaatsing onder een rechterlijke beschermingsmaatregel, overeenkomstig artikel 492/1;
door een beslissing van de vrederechter genomen overeenkomstig § 2 of artikel 490/1, § 2, derde lid.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 36 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 1 gewijzigd bij art. 9, 1° tot 3° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 2 vervangen bij art. 9, 4° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 3, enig lid:
1° vervangen bij art. 9, 5° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98);
2° en 3° gewijzigd bij art. 9, 6° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Afdeling 3 Rechterlijke bescherming
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 37 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Onderafdeling 1 Definities
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 38 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 491
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
a)
beschermde persoon: een meerderjarige persoon die door een rechterlijke beslissing overeenkomstig artikel 492/1 onbekwaam werd verklaard om één of meer handelingen te stellen;
b)
[...]
c)
[...]
d)
[...]
e)
bekwaamheid: de bevoegdheid om rechten en plichten zelf en zelfstandig uit te oefenen;
f)
bijstand: wijze waarop de in hoofdstuk II/1, afdeling 4, onderafdeling 2, bedoelde onbekwaamheid wordt opgevangen waarbij de beschermde persoon zelf, maar niet zelfstandig een bepaalde handeling mag stellen;
g)
vertegenwoordiging: wijze waarop de in hoofdstuk II/1, afdeling 4, onderafdeling 3, bedoelde onbekwaamheid wordt opgevangen waarbij de beschermde persoon niet zelfstandig, noch zelf een bepaalde handeling mag stellen.
Wetshistoriek
Art. opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij art. 39 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Enig lid, b) tot d) opgeheven bij art. 185 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).
Onderafdeling 2 De onbekwaamheid
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 40 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 492
De vrederechter kan ten aanzien van de persoon bedoeld in de artikelen 488/1 en 488/2 een rechterlijke beschermingsmaatregel bevelen wanneer en in de mate hij vaststelt dat dit noodzakelijk is en dat de bestaande wettelijke of buitengerechtelijke bescherming niet volstaat.
[...]
De buitengerechtelijke beschermingsmaatregel blijft van toepassing in de mate dat hij verenigbaar is met de rechterlijke beschermingsmaatregel. In voorkomend geval bepaalt de vrederechter de voorwaarden waaronder de lastgeving verder kan worden uitgevoerd.
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)), opnieuw opgenomen bij art. 41 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en vervangen bij art. 186 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).
Lid 2 opgeheven bij art. 10 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 492/1

§ 1

De vrederechter die een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de persoon beveelt, bepaalt de handelingen in verband met de persoon waarvoor de beschermde persoon onbekwaam is, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden en zijn gezondheidstoestand. Hij somt deze handelingen uitdrukkelijk op in zijn beschikking.
Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking blijft de beschermde persoon bekwaam voor alle handelingen in verband met zijn persoon.
De vrederechter oordeelt in zijn beschikking in ieder geval uitdrukkelijk over de bekwaamheid van de beschermde persoon met betrekking tot:
de keuze van zijn verblijfplaats;
het geven van de toestemming tot huwen bedoeld [in de artikelen 146 en 165/1];
het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot nietigverklaring van het huwelijk, bedoeld in de artikelen 180, 184 en 192;
het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, bedoeld in artikel 229;
het indienen van een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming bedoeld in artikel 230;
het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot scheiding van tafel en bed bedoeld in artikel 311bis;
het erkennen van een kind overeenkomstig [artikel 328];
het voeren van gedingen als eiser of als verweerder betreffende zijn afstamming bedoeld in boek I, titel VII;
de uitoefening van het ouderlijk gezag over de persoon van de minderjarige, bedoeld in boek I, titel IX [en van de ouderlijke prerogatieven];
10°
de aflegging van een verklaring van wettelijke samenwoning bedoeld in artikel 1476, § 1, alsook de beëindiging van de wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1476, § 2;
11°
in voorkomend geval, het afleggen van een verklaring tot verkrijging van de Belgische nationaliteit, bedoeld in hoofdstuk III van het Wetboek van de Belgische nationaliteit van 28 juni 1984;
12°
de uitoefening van de rechten bedoeld in de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van de persoonsgegevens;
13°
de uitoefening van het recht bedoeld in de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord;
14°
het richten van een verzoek tot naams- of voornaamswijziging, bedoeld in [artikel 370/3];
15°
[de uitoefening van de politieke rechten bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Grondwet;]
16°
het verlenen van de toestemming om een experiment op de menselijke persoon uit te voeren overeenkomstig artikel 6 van de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon;
17°
het verlenen van de toestemming tot het wegnemen van organen zoals bedoeld in artikel 5 of artikel 10 van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen [of het verzet daartegen overeenkomstig artikel 10 van dezelfde wet];
18°
de uitoefening van het recht op weigering om een autopsie uit te voeren op zijn kind van minder dan achttien maanden, bedoeld in artikel 3 van de wet van 26 maart 2003 houdende regeling van de autopsie na het onverwachte en medisch onverklaarde overlijden van een kind van minder dan achttien maanden;
19°
[[het verlenen van de toestemming tot de wegneming van lichaamsmateriaal bij levenden bedoeld in de artikelen 10, 12 en 20, § 1, van de wet van 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek, of het verzet daartegen overeenkomstig de artikelen 12 en 20, § 2, van dezelfde wet;]]
20°
[de uitoefening van activiteiten van wapenhandelaar, tussenpersoon, wapenverzamelaar of van andere personen bedoeld in hoofdstuk IV van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens;]
21°
[de ondertekening of authenticatie met behulp van de elektronische identiteitskaart overeenkomstig artikel 6, § 7, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;]
22°
[de aflegging van de in artikel 135/1 bedoelde aangifte van de overtuiging dat het geslacht vermeld in de akte van geboorte niet overeenstemt met de innerlijk beleefde genderidentiteit.]
[De rechter spreekt zich in alle gevallen ook uit over de bevoegdheid van de bewindvoerder om de rechten van de patiënt uit te oefenen op basis van artikel 14, § 2, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt voor het geval hij zelf deze rechten niet kan uitoefenen volgens voornoemde wet.]
[De onbekwaamheid om het ouderlijk gezag bedoeld in het derde lid, 9° uit te oefenen, heeft de onbekwaamheid voor de uitoefening van het wettelijk bewind bedoeld in § 2, derde lid, 17° tot gevolg.]

§ 2

De vrederechter die een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de goederen beveelt, bepaalt, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden, van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen en van de gezondheidstoestand van de beschermde persoon, de handelingen of categorieën van handelingen in verband met de goederen waarvoor deze onbekwaam is.
Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking is de beschermde persoon bekwaam voor alle handelingen met betrekking tot de goederen.
De vrederechter oordeelt in zijn beschikking in ieder geval uitdrukkelijk over de bekwaamheid van de beschermde persoon met betrekking tot:
het vervreemden van zijn goederen;
het aangaan van een lening;
het in pand geven of hypothekeren van zijn goederen alsook het geven van de toestemming tot doorhaling van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en van de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling;
het afsluiten van een pachtcontract, een handelshuurovereenkomst of een gewone huurovereenkomst [...];
het aanvaarden of verwerpen van een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel;
het aanvaarden van een schenking of een legaat onder bijzondere titel;
het optreden in rechte als eiser en verweerder;
het afsluiten van een overeenkomst van onverdeeldheid;
het aankopen van een onroerend goed;
10°
het aangaan van een dading of het afsluiten van een arbitrageovereenkomst;
11°
het voortzetten van een handelszaak;
12°
het berusten in een vordering betreffende onroerende rechten;
13°
het schenken onder levenden;
[
14°
een huwelijksstelsel te kiezen of te wijzigen;
]
14/1°
[een overeenkomst als bedoeld in artikel 1478, vierde lid, af te sluiten en te wijzigen;]
15°
het maken of herroepen van een uiterste wilsbeschikking;
16°
het stellen van handelingen met betrekking tot het dagelijkse beheer;
17°
de uitoefening van het wettelijk bewind over de goederen van de minderjarige bedoeld in boek I, titel IX;
18°
[het aangaan van een door de wet toegelaten erfovereenkomst;]
19°
[de uitoefening van zijn rechten en plichten in fiscale en sociale zaken;]
20°
[het aangaan van periodieke schulden.]
In voorkomend geval verduidelijkt de vrederechter in zijn beschikking welke de in het derde lid, 16°, bedoelde handelingen zijn die betrekking hebben op het dagelijkse beheer [en of en onder welke voorwaarden de beschermde persoon een bankkaart kan gebruiken om die handelingen te stellen].

§ 3

Ingeval de vrederechter zowel een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de persoon als een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de goederen beveelt, bepaalt hij in twee onderscheiden delen van zijn beschikking de handelingen met betrekking tot de persoon en de handelingen met betrekking tot de goederen waarvoor de beschermde persoon onbekwaam is.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 42 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 1, lid 3:
2° gewijzigd bij art. 58, 1° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83);
7° gewijzigd bij art. 187, 1° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221);
9° gewijzigd bij art. 187, 2° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221);
14° gewijzigd bij art. 58, 2° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83);
15° opgeheven bij art. 11, a) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98) en opnieuw opgenomen bij art. 3 Wet 28 maart 2023 (BS 14 april 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 oktober 2023 (art. 133);
17° gewijzigd bij art. 11, b) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98);
19° ingevoegd bij art. 187, 3° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221) en vervangen bij art. 11, c) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98);
20° ingevoegd bij art. 29 Wet 7 januari 2018 (BS 12 januari 2018);
21° en 22° ingevoegd bij art. 11, d) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 98).
§ 1, lid 4 ingevoegd bij art. 11, e) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 1, lid 5 ingevoegd bij art. 187, 4° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).
§ 2, lid 3:
4° gewijzigd bij art. 11, f) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98);
14° vervangen bij art. 12 Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66);
14/1° ingevoegd bij art. 187, 5° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221);
18° ingevoegd bij art. 5 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73);
19° en 20° ingevoegd bij art. 11, g) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 2, lid 4 gewijzigd bij art. 11, h) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 492/2
De vrederechter kan de vertegenwoordiging bij het verrichten van een rechtshandeling of proceshandeling slechts bevelen ingeval de bijstand bij het verrichten van die handeling niet volstaat.
Indien de beschikking geen andersluidende aanwijzing bevat, wordt de beschermde persoon alleen bijgestaan bij het verrichten van de handelingen waarvoor hij onbekwaam is verklaard.
Ten aanzien van een in artikel 488/2 bedoelde persoon kan de vrederechter enkel de bijstand bevelen bij bepaalde of alle handelingen die betrekking hebben op de goederen van de beschermde persoon.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 43 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 492/3
De rechterlijke beschermingsmaatregel heeft gevolgen vanaf de bekendmaking van de beschikking in het Belgisch Staatsblad wat betreft de handelingen bedoeld in [artikel 499/7, §§ 1 en 2, de artikelen 4.40, § 3, 4.13.9 en 2.3.5 van het Burgerlijk Wetboek, en artikel 1478, vierde lid] [evenals de door de wet toegelaten erfovereenkomsten]. Voor de andere handelingen heeft de rechterlijke beschermingsmaatregel gevolgen vanaf de indiening van het verzoekschrift tot aanstelling van een bewindvoerder.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 44 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233), art. 44 zelf gewijzigd bij art. 13 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014), met ingang van 1 september 2014 (art. 41) en art. 233 zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014), gewijzigd bij art. 6 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73), bij art. 78 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 91) en van toepassing vanaf zijn inwerkingtreding ongeacht het tijdstip waarop de nalatenschap is opengevallen (art. 90) en bij art. 13 Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 492/4
De vrederechter kan te allen tijde hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon of bewindvoerder of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beschikking, een einde maken aan de rechterlijke beschermingsmaatregel of de inhoud ervan wijzigen. [...] In voorkomend geval eindigt de rechterlijke beschermingsmaatregel op de dag van de beschikking.
[De vrederechter evalueert de rechterlijke beschermingsmaatregel ambtshalve indien hij het nodig acht of indien er zich een fundamentele wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan en handelt, in voorkomend geval, overeenkomstig het eerste lid. De bewindvoerder brengt de vrederechter op de hoogte telkens er zich een fundamentele wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan.]
[De rechterlijke beschermingsmaatregel eindigt van rechtswege in geval van overlijden van de beschermde persoon of door het verstrijken van de duur waarvoor hij is genomen.] Het openbaar ministerie geeft de vrederechter kennis van de definitieve invrijheidstelling van de geïnterneerde.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 45 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), met uitzondering van het derde lid (art. 232), gewijzigd bij art. 12, 1° en 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98) en bij art. 140 Wet 28 november 2021 (BS 30 november 2021 (ed. 2)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 95 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 188 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).

Artikel 492/5
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 46 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en opgeheven bij art. 13 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Onderafdeling 3 Sanctionering
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 47 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 493

§ 1

De handelingen die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met zijn overeenkomstig artikel 492/1, § 1, vastgestelde onbekwaamheid met betrekking tot zijn persoon, zijn rechtens nietig.
Indien de in het eerste lid bedoelde handelingen voorwaardelijk werden toegestaan door de vrederechter maar door de beschermde persoon werden verricht zonder dat die voorwaarden in acht werden genomen, kan de nietigheid van die handelingen worden ingeroepen.

§ 2

De in [de [artikel 499/7, § 2, artikelen 4.40, § 3, 4.139 en 2.3.5 van het Burgerlijk Wetboek, en artikel 1478, vierde lid] bedoelde voorwaarden,] bedoelde handelingen[, evenals de door de wet toegelaten erfovereenkomsten,] die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met zijn overeenkomstig artikel 492/1, § 2, vastgestelde onbekwaamheid met betrekking tot zijn goederen, zijn rechtens nietig.
Onder voorbehoud van het eerste lid, zijn de handelingen die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met zijn onbekwaamheid met betrekking tot zijn goederen, vastgesteld overeenkomstig artikel 492/1, § 2, nietig in geval van benadeling. De nietigheid wordt door de rechter beoordeeld rekening houdend met de rechten van derden te goeder trouw. De rechter kan echter de verbintenissen die de beschermde persoon door aankopen of op een andere wijze mocht hebben aangegaan ook verminderen, ingeval zij buitensporig zijn; de rechter houdt daarbij rekening met het vermogen van de beschermde persoon, de goede trouw van de personen die met hem hebben gehandeld en het nut of de nutteloosheid van de uitgaven.
Indien handelingen bedoeld [in de artikelen 4.40, § 3, 4.139 en 2.3.5 van het Burgerlijk Wetboek, en artikel 1478, vierde lid][, evenals de door de wet toegelaten erfovereenkomsten,]] voorwaardelijk werden toegestaan door de vrederechter, maar door de beschermde persoon werden verricht zonder dat die voorwaarden in acht werden genomen, zijn deze handelingen rechtens nietig. [Hetzelfde geldt indien de gestelde handeling een testament is dat niet voldoet [aan de in artikel 4.139, derde lid, of, in voorkomend geval, artikel 4.139, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek].]

§ 3

De nietigheid kan uitsluitend door de beschermde persoon en zijn bewindvoerder worden ingeroepen. [De nietige handeling kan tijdens de duur van de beschermingsmaatregel bevestigd worden door zijn bewindvoerder of, ingeval het een handeling betreft bedoeld [in de artikelen 4.139 en 2.3.5 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 1478, vierde lid], [of een door de wet toegelaten erfovereenkomst,] door de beschermde persoon. Als het om een [in artikel 499/7, de artikelen 4.40, § 3, 4.139 en 2.3.5 van het Burgerlijk Wetboek, en artikel 1478, vierde lid], [of een door de wet toegelaten erfovereenkomst,] bedoelde handeling gaat, verleent de vrederechter een bijzondere machtiging aan de bewindvoerder of, in voorkomend geval, aan de beschermde persoon.] [...]
Wanneer de beschermde persoon als zodanig wordt toegelaten tot herstel in zijn recht tegen zijn verbintenissen, kan hetgeen ten gevolge van die verbintenissen is betaald tijdens de bescherming van hem niet worden teruggevorderd, tenzij bewezen is dat het betaalde hem tot voordeel heeft gestrekt.

§ 4

Dit artikel is van toepassing op de handelingen die de beschermde persoon die zich laat bijstaan, heeft gesteld in strijd met artikel 498/1.
Wetshistoriek
Art. opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij art. 48 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233), art. 48 zelf gewijzigd bij art. 14, 1° tot 3° Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014), met ingang van 1 september 2014 (art. 41) en art. 233 zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014).
§ 2 gewijzigd bij art. 7, 1° en 2° Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73), bij art. 79, 1° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 91) en van toepassing vanaf zijn inwerkingtreding ongeacht het tijdstip waarop de nalatenschap is opengevallen (art. 90) en bij art. 14, 1° tot 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
§ 3 gewijzigd bij art. 7, 3° Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73), bij art. 14 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98), bij art. 79, 2° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 91) en van toepassing vanaf zijn inwerkingtreding ongeacht het tijdstip waarop de nalatenschap is opengevallen (art. 90) en bij art. 14, 4° en 5° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 493/1
De vordering tot nietigverklaring verjaart door verloop van vijf jaren.
Deze termijn loopt tegen de beschermde persoon vanaf het tijdstip waarop hij van de betwiste handeling kennis heeft gekregen, of vanaf de betekening die hem ervan is gedaan na afloop van de opdracht van de bewindvoerder.
De termijn loopt tegen zijn erfgenamen vanaf het tijdstip waarop zij kennis ervan hebben gekregen of vanaf de betekening die hun ervan is gedaan na het overlijden van hun rechtsvoorganger.
De verjaring die tegen de beschermde persoon is beginnen lopen, loopt verder tegen de erfgenamen.
De beschermde persoon of zijn erfgenamen kunnen echter, ook na verloop van die termijn, vergoeding voor geleden schade vorderen van de medecontractant die te kwader trouw was.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 49 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 493/2
Elke handeling die is verricht voordat de rechterlijke beschermingsmaatregel gevolgen had, kan worden vernietigd, indien [de oorzaak van de beschermingsmaatregel getroffen op grond van artikel 488/1] kennelijk bestond ten tijde van het verrichten van die handelingen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 50 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en gewijzigd bij art. 189 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).

Artikel 493/3
Na het overlijden van de beschermde persoon kunnen de door hem ten bezwarende titel verrichte handelingen niet worden betwist op grond van zijn gezondheidstoestand, dan voor zover de rechterlijke bescherming was uitgesproken of gevorderd voor zijn overlijden, tenzij het bewijs van wilsonbekwaamheid uit de betwiste handeling zelf voortvloeit.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 51 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Hoofdstuk II/1 Het bewind

Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 52 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Afdeling 1 Definities
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 53 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 494
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a)
beschermde persoon: een meerderjarige persoon die door een beslissing genomen overeenkomstig artikel 492/1 onbekwaam werd verklaard om één of meerdere handelingen te stellen;
b)
bewindvoerder over de persoon: persoon die de beschermde persoon bijstaat of vertegenwoordigt bij het stellen van handelingen met betrekking tot zijn persoon waarvoor hij onbekwaam werd verklaard overeenkomstig artikel 492/1;
c)
bewindvoerder over de goederen: persoon die de beschermde persoon bijstaat of vertegenwoordigt bij het stellen van handelingen met betrekking tot zijn goederen waarvoor hij onbekwaam werd verklaard overeenkomstig artikel 492/1;
d)
vertrouwenspersoon: persoon die als bemiddelaar optreedt tussen de bewindvoerder over de persoon, de bewindvoerder over de goederen en de beschermde persoon, de mening vertolkt van de beschermde persoon in de bij de wet bepaalde gevallen indien hij daar zelf niet toe in staat is of hem ondersteunt bij het uiten van zijn mening ingeval hij dit niet zelfstandig kan en toezicht uitoefent op de goede werking van het bewind;
e)
bijstand: het optreden van de bewindvoerder ter vervolmaking van de rechtsgeldigheid van een handeling gesteld door de beschermde persoon zelf;
f)
vertegenwoordiging: het optreden van de bewindvoerder in naam en voor rekening van de beschermde persoon;
g)
beheer: het optreden van de bewindvoerder door het stellen van handelingen met betrekking tot de goederen die niet vatbaar zijn voor vertegenwoordiging.
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij art. 54 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Afdeling 2 Ontstaan van het bewind
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 55 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 495
Het bewind over beschermde personen ontstaat wanneer de vrederechter:
een rechterlijke beschermingsmaatregel beveelt overeenkomstig artikel 492/1 en een persoon die de beschermde persoon bijstand verleent bij het stellen van handelingen moet worden aangewezen;
een rechterlijke beschermingsmaatregel beveelt overeenkomstig artikel 492/1 en een persoon die de beschermde persoon vertegenwoordigt bij het stellen van handelingen moet worden aangewezen.
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij art. 56 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Afdeling 3 Organisatie van het bewind
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 57 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 496
Iedere persoon voor wie geen rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 492/1 werd genomen kan, ten overstaan van de vrederechter van zijn verblijfplaats of, bij gebrek daaraan, van zijn woonplaats of ten overstaan van een notaris een verklaring afleggen waarin hij zijn voorkeur te kennen geeft omtrent de aan te wijzen bewindvoerder of vertrouwenspersoon indien de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel zou bevelen.
In dezelfde verklaring kunnen een aantal beginselen worden opgenomen die de bewindvoerder met een opdracht van vertegenwoordiging in acht moet nemen bij de uitoefening van zijn opdracht.
Van deze verklaring wordt een authentieke akte opgesteld. De vrederechter met bijstand van de griffier kan zich op verzoek en op kosten van de verzoeker, zelfs buiten zijn kanton, naar diens verblijfplaats of woonplaats begeven om een verklaring op te nemen.
Binnen vijftien dagen na het afleggen van voormelde verklaring laat de griffier of de notaris deze verklaring opnemen in een centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch notariaat.
De Koning bepaalt de nadere regels inzake oprichting, beheer en raadpleging van het centraal register. De Koning bepaalt welke overheden gratis toegang tot het centraal register hebben. De Koning bepaalt het tarief van de kosten voor de opneming van de verklaringen.
[...]
De in het eerste lid bedoelde persoon kan op ieder moment op dezelfde wijze als bepaald in het eerste en tweede lid de verklaring herroepen en desgevallend een nieuwe voorkeur uitdrukken. Er wordt voorts gehandeld zoals bepaald in de vorige leden. De vrederechter of notaris voor wie de herroeping plaatsheeft, stelt de vrederechter of notaris voor wie de oorspronkelijke verklaring werd afgelegd, hiervan in kennis. Deze laatste vermeldt de herroeping op de gewijzigde akte.
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij art. 58 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Lid 6 opgeheven bij art. 15 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 496/1

§ 1

De ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de beschermde persoon een feitelijk gezin vormt of een lid van de naaste familie die als bewindvoerder werd aangesteld, kunnen ten overstaan van de vrederechter die het administratief dossier beheert een verklaring afleggen waarin de voorkeur te kennen wordt gegeven over de aan te wijzen bewindvoerder indien de bewindvoerder het mandaat zelf niet langer kan uitoefenen.
Van deze verklaring wordt een akte opgesteld, waarvan een eensluidend verklaard afschrift wordt gevoegd bij het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.
Telkens als de vrederechter een bewindvoerder aanstelt ter vervanging of opvolging van de in het eerste lid bedoelde bewindvoerder, gaat hij vooraf na of in het administratief dossier een verklaring werd opgenomen.

§ 2

De persoon die tot vertrouwenspersoon werd aangesteld door de beschermde persoon kan ten overstaan van de vrederechter die het administratief dossier beheert een verklaring afleggen waarin de voorkeur te kennen wordt gegeven over de aan te wijzen vertrouwenspersoon indien hij deze functie zelf niet langer kan uitoefenen. Van deze verklaring wordt een akte opgesteld, waarvan een eensluidend verklaard afschrift wordt gevoegd bij het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.
Telkens als de vrederechter die het administratief dossier beheert een vertrouwenspersoon aanstelt ter vervanging of opvolging van de in het eerste lid bedoelde vertrouwenspersoon, gaat hij vooraf na of in het administratief dossier een verklaring werd opgenomen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 59 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 496/2
Indien de persoon die overeenkomstig de artikelen 496 en 496/1 is aangewezen, de bewindvoering aanvaardt, homologeert de vrederechter de aanwijzing, tenzij ernstige redenen met betrekking tot het belang van de beschermde persoon, die nauwkeurig zijn omschreven in de gronden van de beschikking, uitsluiten dat de keuze wordt gevolgd.
De vrederechter mag de homologatie ook weigeren op grond van het uittreksel uit het strafregister van de aangewezen persoon.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 60 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 496/3
Indien van de mogelijkheden bedoeld in de artikelen 496 en 496/1 geen gebruik is gemaakt of indien het niet mogelijk was de gemaakte keuze te volgen, kiest de vrederechter een bewindvoerder die geschikt is om de te beschermen persoon bij te staan of te vertegenwoordigen.
De vrederechter kiest als bewindvoerder over de persoon bij voorkeur de ouders of één van beide ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, een lid van de naaste familie, een persoon die instaat voor de dagelijkse zorg van de te beschermen persoon of de te beschermen persoon en zijn omgeving begeleidt in deze zorg of een private stichting die zich uitsluitend inzet voor de te beschermen persoon [of een stichting van openbaar nut die voor de te beschermen personen over een statutair ingesteld comité belast met het opnemen van bewindvoeringen beschikt], rekening houdend met de mening van deze persoon, alsook met zijn persoonlijke omstandigheden, zijn leefomstandigheden en zijn gezinstoestand.
De vrederechter wijst bij voorkeur de bewindvoerder over de persoon aan tot bewindvoerder over de goederen, tenzij dit strijdig is met het belang van de te beschermen persoon of er geen vertrouwenspersoon werd aangewezen. Bij afwezigheid van bewindvoerder over de persoon of ingeval de vrederechter oordeelt dat een andere persoon tot bewindvoerder over de goederen moet aangewezen worden, kiest hij als bewindvoerder over de goederen bij voorkeur de ouders of één van beide ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, een lid van de naaste familie, een persoon die instaat voor de dagelijkse zorg van de te beschermen persoon of de te beschermen persoon en zijn omgeving begeleidt in deze zorg, of een private stichting die zich uitsluitend inzet voor de te beschermen persoon [of een stichting van openbaar nut die voor de te beschermen personen over een statutair ingesteld comité belast met het opnemen van bewindvoeringen beschikt], of de lasthebber bedoeld in artikel 490, rekening houdend met de mening van de te beschermen persoon alsook met zijn persoonlijke omstandigheden, de aard en samenstelling van het te beheren vermogen en de gezinstoestand van de te beschermen persoon.
]
[Indien de vrederechter een private stichting of een stichting van openbaar nut wenst aan te wijzen tot bewindvoerder, onderzoekt hij vooraf of de statuten van deze stichting en de reglementen die ter uitvoering van de statuten zijn uitgevaardigd, aansluiten bij de doelstellingen en bepalingen van dit hoofdstuk.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 61 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en gewijzigd bij art. 190 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).

Artikel 496/4

§ 1

De vrederechter kan, met uitzondering van de ouders van de te beschermen persoon, slechts één persoon tot bewindvoerder over de persoon aanwijzen.

§ 2

De vrederechter kan in het belang van de te beschermen persoon verscheidene bewindvoerders over de goederen aanstellen. In voorkomend geval verduidelijkt hij de bevoegdheden van de onderscheiden bewindvoerders en de wijze waarop zij deze bevoegdheden uitoefenen.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke bewindvoerder geacht te handelen met instemming van de andere bewindvoerder of bewindvoerders, wanneer hij alleen een handeling stelt [...], behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 62 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 2 gewijzigd bij art. 191 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).

Artikel 496/5
Niemand is verplicht de bewindvoering op zich te nemen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 63 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 496/6
Mogen geen bewindvoerders zijn:
personen ten aanzien van wie een rechterlijke of een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel werd genomen;
rechtspersonen, met uitzondering van de private stichting die zich uitsluitend inzet voor de beschermde persoon [of een stichting van openbaar nut die voor de te beschermen personen over een statutair ingesteld comité belast met het opnemen van bewindvoeringen beschikt];
bestuurs- of personeelsleden van de instelling waar de beschermde persoon verblijft;
wat uitsluitend het bewind over de goederen betreft, personen die niet vrij over hun goederen kunnen beschikken;
personen die, krachtens artikel 32 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, volledig ontzet zijn uit het ouderlijk gezag.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 64 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Enig lid, 2° gewijzigd bij art. 192 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).

Artikel 496/7
Onverminderd artikel 492/4 kan de vrederechter te allen tijde, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van de beschermde persoon, van diens vertrouwenspersoon of bewindvoerder of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beschikking, de bewindvoerder vervangen of diens bevoegdheden wijzigen. Ingeval er verscheidene bewindvoerders over de goederen werden aangesteld, kan hij daarenboven een einde maken aan de opdracht van een bewindvoerder of de wijze waarop zij hun bevoegdheden uitoefenen wijzigen. [...]
Indien hij zulks nodig acht, kan de vrederechter van de bewindvoerder over de goederen waarborgen eisen, hetzij bij zijn aanwijzing, hetzij gedurende de uitoefening van zijn opdracht.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 65 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), en gewijzigd bij art. 16 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Afdeling 4 De werking van het bewind
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 66 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Onderafdeling 1 Algemene bepalingen
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 67 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 497
De bewindvoering is een persoonlijke opdracht die niet overgaat op de erfgenamen van de bewindvoerder.
De bewindvoering heeft tot doel de belangen van de beschermde persoon te behartigen. Zij bevordert, in de mate van het mogelijke, de autonomie van de beschermde persoon.
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij art. 68 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 497/1
De Koning kan de uitoefening van de functie van bewindvoerder afhankelijk maken van bepaalde voorwaarden, onder meer door het aantal personen te beperken van wie men bewindvoerder kan zijn.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 69 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 497/2
De volgende handelingen zijn[, in zoverre de beschermde persoon daarvoor handelingsonbekwaam werd verklaard] niet vatbaar voor bijstand of vertegenwoordiging door de bewindvoerder:
het geven van de toestemming tot huwen, bedoeld in de [artikelen 146 en 165/1];
het instellen van een vordering tot nietigverklaring van een huwelijk, bedoeld in de artikelen 180, 184 en 192;
het vaststellen van de echtelijke verblijfplaats, bedoeld in artikel 214, tweede lid;
de toestemming om over de gezinswoning te beschikken, bedoeld in artikel 220, § 1;
het instellen van een vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, bedoeld in artikel 229;
het instellen van een vordering tot scheiding van tafel en bed, bedoeld in artikel 311bis;
het indienen van een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming, bedoeld in artikel 230;
de erkenning van een kind, bedoeld in artikel 328;
de toestemming tot de erkenning, bedoeld in artikel 329bis, § 2;
10°
het verzet tegen een rechtsvordering tot onderzoek naar het moederschap of het vaderschap, bedoeld in artikel 332quinquies, § 2;
11°
[...]
12°
het verlenen van de toestemming tot zijn adoptie, bedoeld in artikel 348-1;
13°
de uitoefening van het ouderlijk gezag over het minderjarige kind van de beschermde persoon, [met uitzondering van de uitoefening van het wettelijk bewind over de goederen van de minderjarige bedoeld in boek I, titel IX,] alsook van de ouderlijke prerogatieven met betrekking tot de staat van de persoon van dit minderjarige kind;
14°
het afleggen van een verklaring tot wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1476, § 1, alsook de beëindiging van de wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1476, § 2;
15°
het verlenen van de toestemming tot sterilisatie;
16°
het verlenen van de toestemming tot een handeling van medisch begeleide voortplanting zoals bedoeld in de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten;
17°
[de in artikel 135/1 bedoelde aangifte van de overtuiging dat het geslacht vermeld in de akte van geboorte niet overeenstemt met de innerlijk beleefde genderidentiteit;]
18°
het verzoek tot euthanasie bedoeld in artikel 3 en 4 van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie;
19°
het verzoek tot uitvoering van een zwangerschapsafbreking bedoeld [in artikel 2 van de wet van 15 oktober 2018 betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, tot opheffing van de artikelen 350 en 351 van het Strafwetboek, tot wijziging van de artikelen 352 en 383 van hetzelfde Wetboek en tot wijziging van diverse wetsbepalingen];
20°
het verlenen van de toestemming tot het stellen van handelingen die de fysieke integriteit of de intieme levenssfeer van de beschermde persoon raken, onverminderd de afwijkende bepalingen opgenomen in bijzondere wetten;
21°
het verlenen van de toestemming voor het gebruik van gameten of embryo's in vitro voor onderzoeksdoeleinden bedoeld in artikel 8 van de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro;
22°
de uitoefening van het recht op weigering om een autopsie uit te voeren op zijn kind van minder dan achttien maanden bedoeld in artikel 3 van de wet van 26 maart 2003 houdende regeling van de autopsie na het onverwachte en medisch onverklaarde overlijden van een kind van minder dan achttien maanden;
23°
het verlenen van de toestemming tot afneming van bloed en bloedderivaten zoals bedoeld in artikel 5 van de wet van 5 juli 1994 betreffende bloed en bloedderivaten van menselijke oorsprong;
24°
het schenken onder levenden, met uitzondering van de gebruikelijke geschenken in verhouding tot het vermogen van de beschermde persoon [en van het bepaalde in artikel 499/7, § 4];
25°
het maken of herroepen van een uiterste wilsbeschikking;
26°
de uitoefening van politieke rechten bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Grondwet;
27°
[het aangaan van een door de wet toegelaten erfovereenkomst, in de hoedanigheid van beschikker, of in de hoedanigheid van vermoedelijk erfgenaam wanneer de erfovereenkomst, in hoofde van de beschermde persoon, de verzaking aan rechten in een niet opengevallen nalatenschap tot gevolg heeft;]
28°
[het verlenen van de toestemming tot het wegnemen van organen bedoeld in artikel 5 of 10 van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen.]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 70 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Enig lid:
inleidende bepaling gewijzigd bij art. 17, a) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98);
1° gewijzigd bij art. 59 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83);
11° opgeheven bij art. 193, 1° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221);
13° gewijzigd bij art. 193, 2° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221);
17° vervangen bij art. 17, b) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 98);
19° gewijzigd bij art. 4 Wet 15 oktober 2018 (BS 29 oktober 2018);
24° gewijzigd bij art. 193, 3° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221);
27° ingevoegd bij art. 8 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73);
28° ingevoegd bij art. 17, c) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 497/3

§ 1

[Geschillen tussen de bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen of tussen de bewindvoerders over de goederen worden beslecht in het belang van de beschermde persoon, na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek.]
[De in het eerste lid bedoelde procedure is ook van toepassing op de geschillen tussen enerzijds de bewindvoerder over de persoon of de bewindvoerder over de goederen en anderzijds de beschermde persoon.]

§ 2

Rechtshandelingen en beslissingen die zowel betrekking hebben op de persoon als op de goederen van de beschermde persoon mogen alleen met instemming van de bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen worden genomen.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke bewindvoerder geacht te handelen met instemming van de andere bewindvoerder wanneer hij alleen een handeling stelt die met de rechterlijke beschermingsregeling verband houdt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 71 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 1 gewijzigd bij art. 18, 1° en 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 497/4
In geval van belangentegenstelling tussen de beschermde persoon en zijn bewindvoerder wijst de vrederechter of de rechter bij wie de zaak aanhangig is, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van de vertrouwenspersoon, van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings, een bewindvoerder ad hoc aan.
[...]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 72 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Lid 2 opgeheven bij art. 19 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 497/5

[§ 1

Na onderzoek en goedkeuring van het verslag bedoeld in de artikelen 498/3, 498/4, 499/14 of 499/17, overeenkomstig artikel 497/8, kan de vrederechter de bewindvoerder, op basis van een bijzonder met redenen omkleed verzoekschrift, bij een met bijzondere redenen omklede beslissing, een forfaitaire vergoeding toekennen voor de door hem geleverde prestaties en gemaakte kosten in het kader van het dagelijks beheer van het vermogen van de beschermde persoon.
De forfaitaire basisvergoeding voor de bewindvoerder bedraagt duizend euro per jaar en per bewind.
In afwijking van het tweede lid mag de forfaitaire basisvergoeding echter niet hoger zijn dan het gemiddelde maandinkomen van de beschermde persoon.
Het eerste jaar van het bewind wordt het bedrag bedoeld in het tweede of derde lid verhoogd met honderdvijfentwintig euro.
Bovendien kan een bijkomende forfaitaire vergoeding, per jaar en per bewind, toegekend worden van vijf procent van de jaarlijkse inkomsten van de beschermde persoon boven twintigduizend euro.
De Koning bepaalt de inkomsten van de beschermde persoon die voor deze paragraaf in aanmerking kunnen worden genomen.
Indien verschillende personen werden aangesteld als bewindvoerders, over de persoon of over de goederen, bepaalt de vrederechter het aandeel in de vergoeding dat elk van hen ontvangt, in verhouding tot hun werkelijk geleverde prestaties.
Indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen of ingeval de vrederechter vaststelt dat de bewindvoerder tekortschiet in de uitoefening van zijn opdracht, kan hij bij een met bijzondere redenen omklede beslissing weigeren een vergoeding toe te kennen of een lagere vergoeding toekennen dan deze voorzien in deze paragraaf.
In afwijking van het eerste lid kan de vrederechter geen vergoeding toekennen aan de ouder(s) van de beschermde persoon voor de geleverde prestaties in het kader van het dagelijks beheer van het vermogen van de beschermde persoon. De vrederechter kan de ouder(s) echter een bedrag van driehonderd euro per jaar toekennen om de kosten voor deze prestaties te vergoeden.
]

[§ 2

De vrederechter kan de bewindvoerder, na mededeling van met redenen omklede staten, een vergoeding toekennen die in overeenstemming is met de vervulde buitengewone ambtsverrichtingen.
Onder buitengewone ambtsverrichtingen worden de materiële en intellectuele prestaties verstaan die niet kaderen in het dagelijks beheer van het vermogen van de beschermde persoon.[...]
De vergoeding voor de buitengewone ambtsverrichtingen, met inbegrip van de gemaakte kosten in het kader van de buitengewone ambtsverrichtingen, met uitzondering van de kosten bedoeld [in paragraaf 2/1], bedraagt maximum honderdvijfentwintig euro per uur. De vrederechter houdt bij de vaststelling van dit bedrag rekening met de aard, de complexiteit en de omvang van de door de bewindvoerder geleverde prestaties alsook met de in het kanton gebruikelijke tarieven.
De verplaatsingskosten met betrekking tot de buitengewone ambtsverrichtingen worden vergoed volgens de kilometervergoeding bedoeld in artikel 74 van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt. Behoudens uitzonderlijke gevallen worden enkel de verplaatsingen tussen het kanton van de, overeenkomstig artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek, bevoegde vrederechter en de plaats waar de buitengewone ambtsverrichtingen worden vervuld, vergoed.
De Koning kan bepalen welke ambtsverrichtingen als buitengewoon kunnen worden beschouwd [...].
]

[§ 2/1

In afwijking van de paragrafen 1 en 2, kunnen de uitzonderlijke kosten, gemaakt in het kader van de prestaties bedoeld in paragraaf 1 of van de buitengewone ambtsverrichtingen bedoeld in paragraaf 2, terugbetaald worden volgens de door de Koning bepaalde voorwaarden. De Koning kan bepalen welke kosten als uitzonderlijk kunnen worden beschouwd.
]

[§ 3

De bedragen die worden uitgedrukt in euro opgenomen in de paragrafen 1 en 2 worden jaarlijks op 1 januari van rechtswege geïndexeerd, in functie van de afgevlakte gezondheidsindex van de maand november van het vorige jaar. Het aanvangsindexcijfer is de afgevlakte gezondheidsindex van januari 2023.
De rechter past de bedragen toe die gelden op het moment van de indiening van het verzoek van de bewindvoerder.
]

[§ 4 ]

Het is de bewindvoerder verboden, buiten de [in dit artikel bedoelde vergoedingen, enige vergoeding] of voordeel, van welke aard ook of van wie ook, te ontvangen met betrekking tot de uitoefening van het gerechtelijk mandaat van bewindvoerder.
]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 73 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Oorspronkelijke leden 1 tot 5 genummerd tot §§ 1 tot 3 en vervangen bij art. 9, 1° Wet 8 november 2023 (BS 30 november 2023), met ingang van 1 juli 2024 (art. 4, 1° KB 18 mei 2024 (BS 14 juni 2024)). De nieuwe vergoedingsregels zijn van toepassing vanaf de neerlegging van het eerste verslag bedoeld in de artikelen 498/3, §§ 1 en 2, en 499/14, §§ 1 en 2, van het oud Burgerlijk Wetboek volgend op deze inwerkingtreding (art. 36).
§ 2 gewijzigd bij art. 35, 1° tot 3° Wet 15 mei 2024 (BS 28 mei 2024), met ingang van 1 juli 2024 (art. 4, 2° KB 18 mei 2024 (BS 14 juni 2024)).
§ 2/1 ingevoegd bij art. 35, 4° Wet 15 mei 2024 (BS 28 mei 2024), met ingang van 1 juli 2024 (art. 4, 2° KB 18 mei 2024 (BS 14 juni 2024)).
Oorspronkelijk lid 6 genummerd tot § 4 en gewijzigd bij art. 9, 2° Wet 8 november 2023 (BS 30 november 2023), met ingang van 1 juli 2024 (art. 4, 1° KB 18 mei 2024 (BS 14 juni 2024)). De nieuwe vergoedingsregels zijn van toepassing vanaf de neerlegging van het eerste verslag bedoeld in de artikelen 498/3, §§ 1 en 2, en 499/14, §§ 1 en 2, van het oud Burgerlijk Wetboek volgend op deze inwerkingtreding (art. 36).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling:
art. 96 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018);
art. 35 Wet 8 november 2023 (BS 30 november 2023).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 20, 1° tot 4° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 497/6
De vrederechter kan de maatregelen bedoeld in artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek nemen om inlichtingen in te winnen over de familiale, morele en materiële toestand van de te beschermen persoon alsook over diens levensomstandigheden.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 74 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Vervangen bij art. 21 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 497/7
De bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen brengen elkaar en de vertrouwenspersoon op de hoogte van de handelingen die zij in uitvoering van hun opdracht verrichten.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 75 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 497/8
De vrederechter onderzoekt en keurt de verslagen bedoeld in de artikelen 498/3, 498/4, 499/6, 499/14 of 499/17 goed nadat minstens werd nagegaan of:
het verslag en, indien nodig, de bij het verslag gevoegde documenten, zijn neergelegd;
het verslag ten minste de wettelijk vereiste elementen bevat;
het verslag in overeenstemming is met het door de Koning opgestelde model;
indien er meerdere bewindvoerders zijn, de wijze van opmaak van het verslag bedoeld in artikel 498/3, § 2, derde lid, werd nageleefd; en
er geen ernstige aanwijzingen zijn van tekortkomingen of fraude in het beheer van de bewindvoerder.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 76 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Vervangen bij art. 22 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 96 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018).
Onderafdeling 2 Bijstand
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 77 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 498
Deze onderafdeling is van toepassing ingeval de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel van bijstand heeft bevolen overeenkomstig artikel 492/1.
In afwijking van het eerste lid is deze onderafdeling in ieder geval van toepassing indien de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel heeft bevolen ten aanzien van een persoon die verkeert in de toestand bedoeld in artikel 488/2.
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij maart 2013, art. 78 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 498/1
De vrederechter die overeenkomstig artikel 492/2 de bijstand beveelt, bepaalt de nadere regels ervan. De vrederechter kan bepalen dat de bijstand bestaat in het door de bewindvoerder verlenen van een voorafgaande toestemming tot het verrichten van één welbepaalde handeling, [van een categorie van welbepaalde handelingen of van handelingen die gericht zijn op een welbepaald doel. De vrederechter verduidelijkt in het laatste geval uitdrukkelijk de handelingen die verband houden met dit doel in zijn beschikking bedoeld in artikel 492/1]. De toestemming tot het verrichten van handelingen die gericht zijn op een welbepaald doel moet in ieder geval schriftelijk worden verleend.
Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking bestaat de bijstand uit de voorafgaandelijke schriftelijke toestemming tot het verrichten van de handeling of, ingeval het een in artikel 499/7 bedoelde handeling betreft en er een geschrift wordt opgemaakt, in de medeondertekening van dit geschrift door de bewindvoerder.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 79 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en gewijzigd bij art. 194 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).

Artikel 498/2
De bewindvoerder over de persoon verleent bijstand aan de beschermde persoon bij het verrichten van een handeling met betrekking tot de persoon die op grond van artikel 492/1 onder de rechterlijke beschermingsmaatregel valt, tenzij de voorgenomen handeling de belangen van de beschermde persoon kennelijk schaadt.
De bewindvoerder over de goederen verleent bijstand aan de beschermde persoon bij het verrichten van een handeling met betrekking tot de goederen die op grond van artikel 492/1 onder de rechterlijke beschermingsmaatregel valt, tenzij de voorgenomen handeling de belangen van de beschermde persoon schaadt.
De bewindvoerder betrekt de beschermde persoon zoveel mogelijk en in verhouding tot diens begripsvermogen bij de uitoefening van zijn opdracht.
Ingeval de bewindvoerder bij de uitvoering van zijn opdracht de beschermde persoon schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld. Niettemin wordt de aansprakelijkheid wegens schuld minder streng toegepast ten aanzien van degene die de opdracht van bijstand om niet op zich neemt, dan ten aanzien van hem die daarvoor de bezoldiging bedoeld in artikel 497/5, eerste lid, ontvangt.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 80 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 498/3

§ 1

De vrederechter bepaalt het tijdstip waarop of de omstandigheden waarin en de wijze waarop de bewindvoerder over de persoon verslag uitbrengt over de handelingen waarvoor hij de beschermde persoon bijstand heeft verleend.
Bij gebreke van aanwijzingen in de in artikel 492/1, § 1, bedoelde beschikking [deelt de bewindvoerder jaarlijks een schriftelijk verslag mee] aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de goederen. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld:
de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder, of zijn benaming en maatschappelijke zetel;
de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon;
een overzicht van de handelingen waarvoor de bewindvoerder bijstand heeft verleend aan de beschermde persoon.

§ 2

De bewindvoerder over de goederen [deelt jaarlijks een schriftelijk verslag mee] aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en diens bewindvoerder over de persoon. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld:
de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder of zijn benaming en maatschappelijke zetel;
de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon;
een overzicht van de handelingen waarvoor de bewindvoerder bijstand heeft verleend aan de beschermde persoon.
Ingeval de vrederechter verscheidene bewindvoerders over de goederen heeft aangesteld, bepaalt hij de wijze waarop ze dit schriftelijk verslag dienen uit te brengen.

[§ 2/1

Wanneer slechts één bewindvoerder wordt aangewezen als bewindvoerder over de persoon en over de goederen, brengt die bewindvoerder jaarlijks één enkel verslag uit.
]

§ 3

[De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en indien dat het geval is, keurt hij het verslag goed.] Eventuele opmerkingen of aanmerkingen waarmee de bewindvoerder in de toekomst rekening dient te houden [...] worden [hem ter kennis gebracht].
Het verslag wordt bij het in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde administratief dossier gevoegd.

§ 4

De Koning bepaalt een model van verslag.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 81 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 1, lid 2 gewijzigd bij art. 23, 1° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 2, lid 1 gewijzigd bij art. 23, 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 2/1 ingevoegd bij art. 23, 3° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 3 gewijzigd bij art. 23, 4° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 96 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018).

Artikel 498/4
[De bewindvoerder deelt binnen een maand na de beëindiging van zijn opdracht een eindverslag, opgesteld overeenkomstig artikel 498/3, § 1, derde lid, en/of 498/3, § 2, tweede lid, mee aan de vrederechter, aan de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of aan de nieuwe bewindvoerder. Het verslag wordt in laatstgenoemd geval eveneens meegedeeld aan de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon.] De vrederechter kan de bewindvoerder er evenwel van ontslaan om dit verslag over te zenden aan de beschermde persoon, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
[De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8. Naargelang van het resultaat keurt hij het verslag goed of weigert hij het. In voorkomend geval wordt melding gemaakt van de reden voor de weigering om het verslag goed te keuren.]
[...]
Het verslag [wordt] bij het in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde administratief dossier gevoegd.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 82 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), en gewijzigd bij art. 24, 1° tot 4° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 96 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018).
Onderafdeling 3 Vertegenwoordiging en beheer
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 83 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 499
Deze onderafdeling is van toepassing ingeval de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel van vertegenwoordiging heeft bevolen overeenkomstig artikel 492/1.
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij maart 2013, art. 84 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 499/1

§ 1

De bewindvoerder over de persoon vertegenwoordigt de beschermde persoon bij het verrichten van een rechtshandeling of proceshandeling met betrekking tot de persoon, voor zover deze handeling valt onder de rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 492/1, § 1.

§ 2

De bewindvoerder over de goederen beheert de goederen van de beschermde persoon zoals een goede huisvader en vertegenwoordigt de beschermde persoon bij het verrichten van een rechtshandeling of proceshandeling met betrekking tot deze goederen, voor zover deze handeling valt onder de rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 492/1, § 2.

§ 3

De bewindvoerder neemt bij de uitoefening van zijn opdracht zoveel mogelijk de beginselen in acht waarvoor de beschermde persoon overeenkomstig artikel 496, tweede lid, heeft gekozen. De vrederechter kan de bewindvoerder evenwel ontslaan van de verplichting welbepaalde beginselen in acht te nemen ingeval de omstandigheden sedertdien dermate gewijzigd zijn dat er ernstige twijfels rijzen bij de bedoeling van de beschermde persoon om deze beginselen in acht te laten nemen.
De bewindvoerder betrekt de beschermde persoon zoveel mogelijk en in verhouding tot diens begripsvermogen bij de uitoefening van zijn opdracht. Hij pleegt bij de uitvoering van zijn opdracht op regelmatige tijdstippen [en ten minste één maal per jaar] overleg met de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon.
De bewindvoerder brengt de beschermde persoon op de hoogte van de handelingen die hij verricht. In bijzondere omstandigheden kan de vrederechter hem vrijstelling verlenen van deze verplichting. Bij ontstentenis van een bewindvoerder over de persoon of over de goederen of van een vertrouwenspersoon kan de vrederechter een andere persoon of instelling aanwijzen die door de bewindvoerder op de hoogte moet worden gebracht.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 85 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 3 gewijzigd bij art. 25 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 96 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018).

Artikel 499/2
De bewindvoerder over de goederen besteedt de inkomsten van de beschermde persoon aan diens onderhoud, verzorging en welzijn, en vordert de toepassing van de sociale wetgeving in het belang van de beschermde persoon.
Hij stelt de beschermde persoon, na daarover met hem en diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de persoon te hebben overlegd, de nodige sommen ter beschikking.
Een en ander geldt onverminderd hetgeen bij wet en verordening bepaald is omtrent de vergoeding van de kosten van onderhoud van de zieken, gehandicapten en bejaarden.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 86 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 499/3
De gelden en de goederen van de beschermde persoon worden volledig en duidelijk afgescheiden van het persoonlijk vermogen van de bewindvoerder.
De banktegoeden van de beschermde persoon worden op zijn naam ingeschreven.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 87 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 499/4
De vrederechter bepaalt, in zijn beschikking bedoeld in artikel 492/1, § 2, het bedrag van de gelden geplaatst op een rekening van de beschermde persoon dat de bewindvoerder mag afhalen of overschrijven zonder voorafgaande machtiging binnen de periode die hij bepaalt.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 88 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 499/5
De bewindvoerder kan zich in zijn beheer laten bijstaan door een of meer personen die onder zijn verantwoordelijkheid optreden.
De vrederechter kan een door de Nationale Bank van België, overeenkomstig de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen vergunde instelling de opdracht toevertrouwen om bij haar gedeponeerde en aan de beschermde persoon toebehorende kapitalen, effecten en waardepapieren te beheren. De vrederechter bepaalt de voor dit beheer geldende voorwaarden.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 89 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 499/6
De bewindvoerder over de persoon [deelt uiterlijk zes weken na de kennisgeving van de beslissing waarbij een maatregel ter bescherming van de persoon bevolen is een verslag over de leefsituatie van de beschermde persoon mee] aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon. De vrederechter kan hem ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon over te zenden, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
Uiterlijk [zes weken na de kennisgeving van de beslissing waarbij een maatregel ter bescherming van de persoon bevolen werd] stelt de bewindvoerder over de goederen een verslag op met betrekking tot de vermogenstoestand en de inkomstenbronnen van de beschermde persoon en [deelt hij dit verslag mee] aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon. De vrederechter kan hem ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon over te zenden, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
De vrederechter kan de bewindvoerder, gelet op de omvang van zijn opdracht, evenwel van de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting ontslaan.
Het verslag wordt gevoegd bij het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.
De Koning bepaalt een model van schriftelijk verslag.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 90 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), en gewijzigd bij art. 26, 1° en 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 96 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018).

Artikel 499/7

§ 1

Onverminderd de bepalingen opgenomen in bijzondere wetten moet de vrederechter de bewindvoerder over de persoon bijzondere machtiging verlenen om:
de verblijfplaats van de beschermde persoon te wijzigen;
[...];
de beschermde persoon in rechte te vertegenwoordigen als eiser bij rechtsplegingen en handelingen.
[In het geval bedoeld in het eerste lid, 1°, kan de vrederechter de plaatsing van de persoon in een buitenlandse instelling of een buitenlandse plaats waar bescherming kan worden geboden overeenkomstig artikel 33 van het Verdrag van ’s-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen in overweging nemen na advies van de buitenlandse Centrale Autoriteit of van de bevoegde buitenlandse autoriteit van de Staat waar de persoon zal worden opgevangen.
De rechter moet, in het geval van deze plaatsing in het buitenland, aan die autoriteit zijn behoorlijk gemotiveerd voorstel tot plaatsing en een rapport over de betrokkene meedelen, vergezeld van een vertaling ervan in de officiële taal of één van de officiële talen waar de persoon opgevangen zal worden.
De in het derde lid bedoelde vertaalde documenten worden, samen met de stukken die de rechter relevant acht, aan hem overgezonden via de Centrale Autoriteit bedoeld in artikel 1252/9 van het Gerechtelijk Wetboek. Deze beschermingsmaatregel kan niet worden bevolen indien de buitenlandse Centrale Autoriteit of de bevoegde buitenlandse autoriteit binnen een redelijke termijn blijk geeft van enig bezwaar.
De kosten van de vertaling van de documenten bedoeld in het derde en vierde lid zijn ten laste van de persoon waarvan de plaatsing in het buitenland wordt overwogen.]

§ 2

De vrederechter moet de bewindvoerder over de goederen bijzondere machtiging verlenen om:
de goederen van de beschermde persoon, met uitzondering van de vruchten en de onbruikbare voorwerpen, te vervreemden, tenzij het beheer is opgedragen aan een in artikel 499/5, tweede lid, bedoelde instelling;
een lening aan te gaan;
de goederen van de beschermde persoon te hypothekeren of in pand te geven of toestemming te geven tot doorhaling van een hypothecaire inschrijving, met ofzonder kwijting, en van de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling en van het ontslag van ambtshalve inschrijving;
een pachtcontract, een handelshuurovereenkomst of een gewone huurovereenkomst van meer dan negen jaar te sluiten, alsook een handelshuurovereenkomst te hernieuwen;
een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel te verwerpen[, onverminderd artikel [4.40, § 3, van het Burgerlijk Wetboek],] of te aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden. De vrederechter kan bij een met redenen omklede beschikking machtiging verlenen om een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat [onder algemene titel] zuiver te aanvaarden, rekening houdende met de aard en de omvang van het geërfde vermogen en voor zover de baten kennelijk de lasten van het geërfde vermogen overschrijden;
een schenking of een legaat onder bijzondere titel te aanvaarden;
de beschermde persoon in rechte te vertegenwoordigen als eiser bij rechtsplegingen en handelingen, behoudens voor:
rechtsplegingen en handelingen bedoeld in de artikelen 1150,1180, 1°, 1187, tweede lid, en 1206 van het Gerechtelijk Wetboek;
burgerlijke partijstelling;
geschillen met betrekking tot huurcontracten of met betrekking tot bewoning zonder akte of bewijs en
vorderingen tot toepassing van de sociale wetgeving ten gunste van de beschermde persoon;
een overeenkomst van onverdeeldheid te sluiten;
een onroerend goed aan te kopen;
10°
een dading aan te gaan of een overeenkomst tot arbitrage te sluiten;
11°
een handelszaak voort te zetten. Het bestuur van de handelszaak mag worden opgedragen aan een bijzondere bewindvoerder onder het toezicht van de bewindvoerder voor de goederen. De bijzondere bewindvoerder wordt aangewezen door de vrederechter. De vrederechter kan zijn toestemming tot voortzetting van de handelszaak te allen tijde intrekken;
12°
souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen, zelfs als het om voorwerpen van geringe waarde gaat, te vervreemden onverminderd artikel 499/9;
13°
te berusten in een vordering betreffende onroerende rechten;
14°
de betalingsdienstaanbieders te machtigen op de betaalinstrumenten van de beschermde persoon enig onderscheidingsteken aan te brengen;
15°
[een door de wet toegelaten erfovereenkomst aan te gaan, in de hoedanigheid van vermoedelijk erfgenaam, waarbij de vermelde erfovereenkomst echter niet, in hoofde van de beschermde persoon, de verzaking aan rechten in een niet opengevallen nalatenschap tot gevolg kan hebben.]
De afhaling en overschrijving van gelden geplaatst op een rekening van de beschermde persoon worden voor de toepassing van het eerste lid, 1°, niet beschouwd als vervreemdingen, voor zover zij voldoen aan de eisen bepaald bij artikel 499/4.

§ 3

Ingeval een rechtshandeling of proceshandeling zowel de persoon als het vermogen van de beschermde persoon betreft, kan de vrederechter [een bewindvoerder tevens machtigen] om alleen op te treden. [...] De bewindvoerder die de machtiging verkrijgt, brengt de andere bewindvoerder onverwijld op de hoogte van zijn optreden.

§ 4

De vrederechter kan de bewindvoerder over de goederen een bijzondere machtiging verlenen om te schenken ingeval de beschermde persoon daar zelf wilsonbekwaam toe is en uit de verklaring bedoeld in artikel 496, tweede lid, of uit vroegere schriftelijke of mondelinge verklaringen van de beschermde persoon, geuit op een tijdstip waarop hij wilsbekwaam was, de wil tot schenken uitdrukkelijk blijkt. De schenking moet in verhouding staan tot het vermogen van de beschermde persoon en mag bovendien de beschermde persoon of zijn onderhoudsgerechtigden niet behoeftig dreigen te maken. [...]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 91 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 1 gewijzigd bij art. 27, a) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98) en bij art. 2 Wet 10 maart 2019 (BS 22 maart 2019), met ingang van 1 januari 2021 (art. 28, zelf vervangen bij art. 78 Wet 20 december 2020 (BS 24 december 2020 (ed. 1))).
§ 2, lid 1:
5° gewijzigd bij art. 195 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221), bij art. 80 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 91) en van toepassing vanaf zijn inwerkingtreding ongeacht het tijdstip waarop de nalatenschap is opengevallen (art. 90) en bij art. 15 Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66);
15° ingevoegd bij art. 9 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
§ 3 gewijzigd bij art. 27, b) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 4 gewijzigd bij art. 27, c) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 499/8
De verkoop van de roerende en onroerende goederen van de beschermde persoon vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van het vierde deel, boek IV, hoofdstukken IV en V, van het Gerechtelijk Wetboek.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 92 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 499/9
Souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen kunnen niet worden vervreemd, tenzij zulks volstrekt noodzakelijk is, en worden ter beschikking van de beschermde persoon gehouden tot de beëindiging van de rechterlijke beschermingsmaatregel.
De woning van de beschermde persoon en het huisraad waarmee deze woning gestoffeerd is, moeten zo lang mogelijk te zijner beschikking blijven. Als het, in het bijzonder bij langdurige opneming of verblijf elders, noodzakelijk wordt of in het belang is van de beschermde persoon dat over de rechten in verband daarmee wordt beschikt, moet door de vrederechter daartoe machtiging worden verleend.
In elk geval worden de beschermde persoon die over het vereiste begripsvermogen beschikt en diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de persoon uitgenodigd om, indien zij dit wensen, gehoord te worden vooraleer machtiging kan worden verleend.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 93 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 499/10
Met uitzondering van de echtgenoot of echtgenote, kan de bewindvoerder geen goederen van de beschermde persoon verkrijgen, noch rechtstreeks, noch door een tussenpersoon, behalve na bijzondere machtiging verleend door de vrederechter overeenkomstig de procedure bepaald [in deel 4, boek IV, hoofdstuk X, afdeling 1, van het Gerechtelijk Wetboek] of krachtens [boek 4, titel 1, ondertitels 9 en 10, van het Burgerlijk Wetboek], of in het kader van een gerechtelijke of minnelijke verdeling goedgekeurd overeenkomstig artikel 1206 van het Gerechtelijk Wetboek. Hij kan de goederen van de beschermde persoon slechts in huur nemen als de vrederechter daartoe op schriftelijk verzoek machtiging verleent. In dat geval bepaalt de vrederechter in zijn beschikking de huurvoorwaarden, alsook de bijzondere waarborgen verbonden aan de aldus toegestane huur.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 94 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), gewijzigd bij art. 28 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98) en bij art. 16 Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 499/11
Ingeval geen bewindvoerder over de persoon die tot opdracht heeft te oordelen over de verblijfplaats van de beschermde persoon werd aangesteld, kan deze enkel gewijzigd worden met goedkeuring van de bewindvoerder over de goederen. Bij weigering kan de beschermde persoon of elke belanghebbende zich wenden tot de vrederechter [...]. De vrederechter oordeelt over het belang van de beschermde persoon.
[Indien de plaatsing van de beschermde persoon in een buitenlandse instelling of op een plaats waar bescherming kan worden geboden, overwogen wordt in een Staat die partij is bij het Verdrag van ’s-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen, kan deze plaatsing, op vraag van de beschermde persoon of van elke belanghebbende, toegestaan worden door de vrederechter na het vervullen van de formaliteiten bedoeld in artikel 499/7, § 1, tweede tot vijfde lid.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 95 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), gewijzigd bij art. 29 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98) en bij art. 3 Wet 10 maart 2019 (BS 22 maart 2019), met ingang van 1 januari 2021 (art. 28, zelf vervangen bij art. 78 Wet 20 december 2020 (BS 24 december 2020 (ed. 1))).

Artikel 499/12
Betekeningen en kennisgevingen aan personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd, worden gedaan aan deze personen zelf en aan de woonplaats of verblijfplaats van de bewindvoerder, voor zover de betekening of de kennisgeving verband houdt met de opdracht van de bewindvoerder.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 96 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 499/13
Alle handelingen die door de bewindvoerder zijn verricht in strijd met [[artikel 499/7, artikel 4.40, § 3, artikel 2.3.5, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek en artikel 1478, zevende lid]], zijn rechtens nietig.
Deze nietigheid kan uitsluitend door de beschermde persoon of een bewindvoerder ad hoc worden ingeroepen.
Indien de in het eerste lid bedoelde handelingen voorwaardelijk werden toegestaan door de vrederechter, maar door de bewindvoerder werden verricht zonder dat die voorwaarden in acht werden genomen, kan de nietigheid van deze handelingen worden ingeroepen.
De nietige handeling kan door de bewindvoerder worden bevestigd, mits de vormen die gelden voor het verrichten van de te bevestigen handeling worden nageleefd.
Op de vordering tot nietigverklaring is artikel 493/1 van toepassing.
Wanneer de beschermde persoon wordt toegelaten tot herstel in zijn recht tegen zijn verbintenissen, kan hetgeen ten gevolge van die verbintenissen is betaald tijdens de bescherming, van hem niet worden teruggevorderd, tenzij bewezen is dat het betaalde hem tot voordeel heeft gestrekt.
De nietigheid doet geen afbreuk aan eventuele aansprakelijkheidsvorderingen die de beschermde persoon tegen zijn bewindvoerder kan instellen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 97 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233), art. 97 zelf gewijzigd bij art. 15 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014), met ingang van 1 september 2014 (art. 41) en art. 233 zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014).
Gewijzigd bij art. 81 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 91) en van toepassing vanaf zijn inwerkingtreding ongeacht het tijdstip waarop de nalatenschap is opengevallen (art. 90) en bij art. 17 Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 499/14

§ 1

De vrederechter bepaalt het tijdstip of de omstandigheden en de wijze waarop de bewindvoerder over de persoon verslag uitbrengt.
Bij gebreke van aanwijzingen in de beschikking bedoeld in artikel 492/1, § 1, [deelt de bewindvoerder jaarlijks een schriftelijk verslag mee] aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de goederen. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld:
de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder of zijn benaming en maatschappelijke zetel;
de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon;
de leefsituatie van de beschermde persoon;
de maatregelen die de bewindvoerder heeft genomen ter bevordering van het welzijn van de beschermde persoon;
de wijze waarop de bewindvoerder de beschermde persoon en, in voorkomend geval, diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de goederen betrokken heeft bij de uitoefening van zijn opdracht en rekening heeft gehouden met hun mening;
in voorkomend geval, de wijze waarop de bewindvoerder rekening heeft gehouden met de opmerkingen die de vrederechter heeft geformuleerd bij een eerder verslag.
[De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en indien dat het geval is, keurt hij het verslag goed.] Eventuele op- of aanmerkingen waarmee de bewindvoerder over de persoon in de toekomst rekening dient te houden worden [hem ter kennis gebracht].

§ 2

De bewindvoerder over de goederen [deelt jaarlijks een schriftelijk verslag mee] aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en diens bewindvoerder over de persoon. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan om dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld:
de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder of zijn benaming en maatschappelijke zetel;
de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon, en, in voorkomend geval, van zijn vertrouwenspersoon;
de rekeningen omvattende minstens een overzicht van de stand van het beheerde vermogen bij de aanvang en op het einde van deze periode;
de wijze waarop de bewindvoerder de beschermde persoon en, in voorkomend geval, diens bewindvoerder over de persoon en diens vertrouwenspersoon betrokken heeft bij de uitoefening van zijn opdracht en rekening heeft gehouden met hun mening;
de materiële levensvoorwaarden van de beschermde persoon;
in voorkomend geval, de wijze waarop de bewindvoerder rekening heeft gehouden met de opmerkingen die de vrederechter heeft geformuleerd bij een eerder verslag.
[Met het verslag wordt voor elke bankrekening een kopie meegedeeld van de door de bank uitgebrachte lijst van de verrichtingen tijdens de periode waarop het verslag betrekking heeft, met vermelding van het saldo ter staving van de in het verslag vermelde saldi alsook, in voorkomend geval, een attest van de financiële instelling betreffende de belegde kapitalen.]
De bewindvoerder voert een vereenvoudigde boekhouding, die tenminste betrekking heeft op de mutaties in contant geld of op de rekeningen. De vrederechter kan de bewindvoerder echter, gelet op de aard en de omvang van het te beheren vermogen, vrijstelling verlenen van deze verplichting.
[De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en indien dat het geval is, keurt hij het verslag goed.] Hij kan daarbij voorbehouden en opmerkingen formuleren waarmee de bewindvoerder rekening moet houden.
Wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de rekening tekortkomingen vertoont of wanneer de rekening vrij complex is, kan de vrederechter een technisch adviseur aanwijzen die hem technisch advies moet geven over de rekening. De vrederechter kan de kosten voor de technisch adviseur ten laste leggen van de bewindvoerder ingeval deze kennelijk tekortschoot in zijn verslaggevingsplicht of in de uitoefening van zijn opdracht.
Ingeval de vrederechter verscheidene bewindvoerders heeft aangesteld, bepaalt hij de wijze waarop deze het verslag bedoeld in het tweede lid dienen uit te brengen.

§ 3

Het verslag [wordt] bij het in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde administratief dossier gevoegd.

§ 4

De Koning bepaalt een model van schriftelijk verslag en van vereenvoudigde boekhouding.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 98 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 1 gewijzigd bij art. 30, 1° en 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 2 gewijzigd bij art. 30, 3° tot 5° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 3 gewijzigd bij art. 30, 6° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 96 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018).

Artikel 499/15
De bewindvoerder over de goederen kan tijdens het bewind de vrederechter verzoeken om een bewindvoerder ad hoc aan te stellen die tot opdracht heeft de reeds neergelegde bewindsrekeningen te controleren en, in voorkomend geval, er namens de beschermde persoon kwijting voor te verlenen. [...] De eventuele kosten komen ten laste van de bewindvoerder.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 99 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), en gewijzigd bij art. 31 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 499/16
Indien de bewindvoerder moet worden vervangen, worden de rekeningen afgesloten op de dag waarop de nieuwe bewindvoerder zijn opdracht aanvaardt.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 100 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 499/17
De bewindvoerder deelt binnen een maand na de beëindiging van zijn opdracht, een eindverslag opgesteld overeenkomstig artikel 499/14, § 1, derde lid en/of artikel 499/14, § 2, tweede lid, mee aan de vrederechter, aan de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of aan de nieuwe bewindvoerder. Het verslag wordt in laatstgenoemd geval eveneens meegedeeld aan de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon.
De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en naargelang van het resultaat keurt hij het verslag goed of weigert hij het. In voorkomend geval wordt melding gemaakt van de reden voor de weigering om het verslag goed te keuren.
Het verslag wordt toegevoegd aan het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.
Bij betwisting wordt overeenkomstig de artikelen 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek rekening en verantwoording voor de rechtbank afgelegd.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 101 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), en vervangen bij art. 32 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 96 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018).
Voorgeschiedenis
§ 1 vervangen bij art. 196, 1° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).
§ 2 gewijzigd bij art. 196, 2° tot 5° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221)

Artikel 499/18
Zolang het verslag bedoeld in artikel 499/17, eerste lid, niet goedgekeurd en meegedeeld is overeenkomstig die bepaling, kunnen tussen de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd en zijn vroegere bewindvoerder over de goederen geen geldige overeenkomsten worden gesloten en blijft artikel [4.141 van het Burgerlijk Wetboek] van toepassing.
De nieuwe bewindvoerder over de goederen of de vroeger beschermde persoon kan slechts opheffing van de zekerheidstelling die de bewindvoerder inzake zijn beheer heeft gegeven verlenen ten vroegste nadat het verslag bedoeld in artikel 499/17, eerste lid, goedgekeurd en meegedeeld is overeenkomstig die bepaling.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 102 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), vervangen bij art. 33 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98) en gewijzigd bij art. 18 Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 96 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018).

Artikel 499/19

§ 1

De opdracht van de bewindvoerder eindigt op het tijdstip van het overlijden van de beschermde persoon.

§ 2

[Indien de beschermde persoon tijdens de duur van het bewind overlijdt, kan de vrederechter, ambtshalve of op verzoek van de bewindvoerder, van de vertrouwenspersoon of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings, in afwijking van paragraaf 1, de bewindvoerder over de goederen, bij afwezigheid van erfgenamen die zich bij deze bewindvoerder hebben aangemeld, machtigen om diens opdracht uit te oefenen tot uiterlijk zes maanden na dit overlijden.
In dat geval zijn de bevoegdheden van de bewindvoerder beperkt:
tot de eventuele teruggave van een goed dat de beschermde persoon als hoofdverblijfplaats had gehuurd, met inbegrip van het recht om te beschikken over de huurwaarborg;
[...] tot de betaling bij voorafneming op de tegoeden van de nalatenschap:
a)
de bezoldigingen en vergoedingen bedoeld in artikel 497/5;
b)
de begrafeniskosten;
c)
de andere bevoorrechte schuldvorderingen vermeld in de artikelen 19 en 20 van de hypotheekwet van 16 december 1851;
d)
de rusthuiskosten [voor zover dat ze het overlijden van de beschermde persoon voorafgaan];
tot het vragen van de aanwijzing van een curator bij een onbeheerde nalatenschap, van een sekwester of van een voorlopige bewindvoerder voor de nalatenschap.
De opdracht van de bewindvoerder eindigt in ieder geval op het tijdstip waarop de curator over de onbeheerde nalatenschap zijn opdracht aanvat of op het tijdstip waarop een erfgenaam zich aanmeldt. De bewindvoerder deelt deze informatie mee aan de vrederechter.]
In afwijking van [artikel 499/17, eerste lid], [deelt de bewindvoerder, binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, zijn definitief verslag en rekening mee aan de griffie], waar de erfgenamen van de beschermde persoon en de notaris die belast is met de aangifte en de verdeling van de nalatenschap ervan kennis kunnen nemen. Dit geldt onverminderd de toepassing van de artikelen 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 103 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), en vervangen bij art. 197 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).
§ 2 gewijzigd bij art. 34, 1° en 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98) en bij art. 15, 1° en 2° Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)).

Artikel 499/20
De goedkeuring van de rekening doet geenszins afbreuk aan de aansprakelijkheidsvorderingen die de beschermde persoon tegen de bewindvoerder kan instellen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 104 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 499/21
Vorderingen van de beschermde persoon tegen zijn bewindvoerder betreffende feiten en rekeningen van het bewind verjaren na vijf jaar te rekenen van de beëindiging van de opdracht van de bewindvoerder.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 105 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 499/22
De bewindvoerder mag alle stukken die verband houden met het bewind vernietigen vijf jaar na de beëindiging ervan.
In afwijking van het eerste lid mag de bewindvoerder alle stukken die geen rechtstreeks verband houden met de door dit Wetboek voorgeschreven verplichtingen, zoals facturen en briefwisseling ouder dan vijf jaar, vernietigen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 106 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Onderafdeling 4 Het bewind uitgeoefend door de ouders
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 107 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 500
Deze onderafdeling is van toepassing ingeval de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel van vertegenwoordiging heeft bevolen overeenkomstig artikel 492/1 en de ouders van de beschermde persoon of één van beiden heeft aangesteld tot bewindvoerder.
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij maart 2013, art. 108 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 500/1
De bepalingen van onderafdeling 3 zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de afwijkingen waarin deze onderafdeling voorziet.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 109 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 500/2
In afwijking van artikel 499/14 bepaalt de vrederechter [in de beschikking die de ouders als bewindvoerders van de beschermde persoon aanstelt], het tijdstip waarop of de omstandigheden waarin en de wijze waarop de ouders verslag uitbrengen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 110 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), en gewijzigd bij art. 35 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 500/3

§ 1

Ingeval beide ouders aangesteld zijn tot bewindvoerder oefenen zij gezamenlijk het bewind uit.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht te handelen met instemming van de andere ouder wanneer hij, alleen, een daad van beheer van de goederen van de beschermde persoon verricht, behoudens de bij wet bepaalde uitzonderingen.
Geschillen tussen de ouders worden beslecht in het belang van de beschermde persoon [na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen, overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek].

§ 2

Indien een derde optreedt als bewindvoerder, worden conflicten tussen deze derde en de ouders die eveneens als bewindvoerder werden aangesteld beslecht in het belang van de beschermde persoon [...].
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 111 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 1 gewijzigd bij art. 36, 1° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 2 gewijzigd bij art. 36, 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 500/4
De ouder wiens opdracht als bewindvoerder eindigt, legt uitsluitend op uitdrukkelijk verzoek van de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of van de nieuwe bewindvoerder, binnen één maand na de beëindiging van zijn opdracht, rekenschap en verantwoording af overeenkomstig artikel 499/17. De artikelen 499/18 en 499/20 tot 499/22 zijn in dat geval van toepassing.
Artikel 499/19 is van toepassing ingeval het bewind eindigt door het overlijden van de beschermde persoon. In afwijking van artikel 499/19 moeten de ouders slechts rekenschap en verantwoording afleggen, binnen een maand na het overlijden van de beschermde persoon, op uitdrukkelijk verzoek van diens erfgenamen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 112 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Onderafdeling 5 Vertrouwenspersoon
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 113 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 501
De te beschermen of beschermde persoon heeft het recht zich, tijdens de hele duur van het bewind, te laten bijstaan door een door hemzelf aangewezen vertrouwenspersoon.
De homologatie van de aanwijzing van de vertrouwenspersoon gebeurt door een schriftelijk of mondeling verzoek dat daartoe bij de aanvang of tijdens de duur van het bewind aan de vrederechter wordt gericht door de beschermde of de te beschermen persoon, door een derde in diens belang, dan wel door de procureur des Konings. De vrederechter vergewist zich vooraf van zijn aanvaarding en oordeelt bij een met bijzondere redenen omklede beschikking.
Indien de persoon die overeenkomstig de artikelen 496 en 496/1 is aangewezen, de functie van vertrouwenspersoon aanvaardt, homologeert de vrederechter de aanwijzing, tenzij ernstige redenen met betrekking tot het belang van de beschermde persoon, die nauwkeurig zijn omschreven in de gronden van de beschikking, uitsluiten dat deze keuze wordt gevolgd.
Indien de beschermde persoon zelf geen vertrouwenspersoon heeft aangewezen, kan de vrederechter de mogelijkheid onderzoeken om alsnog de aanwijzing van een vertrouwenspersoon te homologeren overeenkomstig het tweede en het derde lid, dan wel ambtshalve een vertrouwenspersoon aan te wijzen.
[...]
Als vertrouwenspersoon kunnen niet worden aangewezen:
de bewindvoerder van de beschermde persoon;
personen ten aanzien van wie een rechterlijke of een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel werd genomen;
rechtspersonen;
personen die, overeenkomstig artikel 32 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, volledig ontzet zijn uit het ouderlijk gezag;
ingeval het bewind wordt uitgeoefend door beide ouders of één van beide, een bloedverwant van de beschermde persoon tot en met de tweede graad.
In uitzonderlijke omstandigheden kan de vrederechter evenwel bij een met bijzondere redenen omklede beschikking afwijken van het zesde lid, 5°, ingeval hij vaststelt dat dit het belang van de beschermde persoon dient.
De vrederechter kan de aanwijzing van de vertrouwenspersoon weigeren op grond van diens uittreksel uit het strafregister.
In het belang van de beschermde persoon kan hij verscheidene vertrouwenspersonen aanwijzen.
In voorkomend geval preciseert hij de bevoegdheden van de verscheidene vertrouwenspersonen, alsook de wijze waarop zij hun bevoegdheid uitoefenen.
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij maart 2013, art. 114 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), en gewijzigd bij art. 37 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 501/1
De beschermde persoon kan te allen tijde afzien van de ondersteuning van de vertrouwenspersoon of een andere vertrouwenspersoon aanwijzen. De procedure wordt ingeleid bij schriftelijk of mondeling verzoek.
[...]
De vrederechter kan, te allen tijde, in het belang van de te beschermen persoon, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een bewindvoerder of van de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beschikking beslissen dat de vertrouwenspersoon zijn functie niet meer mag uitoefenen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 115 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), en gewijzigd bij art. 38 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 501/2
De vertrouwenspersoon ondersteunt de beschermde persoon. Hij onderhoudt, voor zover mogelijk, nauwe contacten met de beschermde persoon en pleegt op geregelde tijdstippen overleg met diens bewindvoerder.
De vertrouwenspersoon ontvangt alle verslagen inzake het bewind. Hij wordt door de bewindvoerder op de hoogte gehouden van alle handelingen die betrekking hebben op het bewind en kan bij hem alle nuttige informatie hieromtrent inwinnen.
In de bij de wet bepaalde gevallen drukt de vertrouwenspersoon de wensen van de beschermde persoon uit indien deze niet in staat is om deze zelf te uiten. De vertrouwenspersoon ondersteunt de beschermde persoon bij het uiten van zijn mening ingeval hij niet in staat is om deze zelfstandig te uiten.
Indien de vertrouwenspersoon vaststelt dat de bewindvoerder kennelijk tekortschiet in de uitoefening van zijn opdracht, verzoekt hij de vrederechter de in artikel 492/1 bedoelde beschikking te herzien overeenkomstig artikel 496/7.
Ingeval de vertrouwenspersoon bij de uitvoering van zijn opdracht de beschermde persoon schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 116 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 501/3
De geschillen tussen de vertrouwenspersoon en de beschermde persoon of één van de bewindvoerders en tussen de vertrouwenspersonen worden geregeld in het belang van de beschermde persoon, na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen, overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 39 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Afdeling 5 De beëindiging van het bewind
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 117 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 502

§ 1

Het bewind eindigt in de gevallen bedoeld in artikel 492/4.

§ 2

Onverminderd artikel 499/19, neemt de opdracht van de bewindvoerder een einde:
door de beëindiging van het bewind;
door het overlijden van de bewindvoerder of de ontbinding van de private stichting;
door de plaatsing van de bewindvoerder onder een rechterlijke beschermingsmaatregel overeenkomstig artikel 492/1;
door het nemen van een buitengerechtelijke maatregel ten aanzien van de bewindvoerder;
ingeval de vrederechter overeenkomstig artikel 496/7 beslist om de bewindvoerder te vervangen;
ingeval de vrederechter ten aanzien van de beschermde persoon een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel beveelt als bedoeld in de artikelen 490 of 490/1 en hierbij de opheffing van de rechterlijke beschermingsmaatregel ten aanzien van de beschermde persoon beveelt.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 118 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 503
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 119, 1° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 504
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 119, 1° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 505
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 37 W. 24 juni 1970 (B.S., 21 augustus 1970).

Artikel 506
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 24 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij enig art. W. 10 augustus 1909 (B.S., 15 augustus 1909).

Artikel 507
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij enig art. W. 10 augustus 1909 (B.S., 15 augustus 1909).

Artikel 508
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 119, 2° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 509
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 119, 3° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 25 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 510
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 119, 3° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 26 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Gewijzigd bij art. 18 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 511
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 119, 3° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 27 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Franse tekst gewijzigd bij art. 3 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 512
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 119, 4° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Hoofdstuk III

Wetshistoriek
Hoofdstuk III (art. 513 tot 515) opgeheven bij art. 120 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 513
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 120 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 514
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 120 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 59 W. 15 juli 1970 (B.S., 30 juli 1970, err., B.S., 8 september 1970).

Artikel 515
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 120 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).