21/03/1804 BW
[Oud] Burgerlijk Wetboek
Hoofdstuk IV Vorderingen met betrekking tot de afstamming
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Afdeling I Algemeen
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 331
[§ 1
[...]
§ 2
Telkens als de afstamming wordt betwist, kunnen de strafrechtbanken en de andere gerechten eerst uitspraak doen nadat de beslissing van de [familierechtbank] omtrent de staat in kracht van gewijsde is getreden.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
§ 1 opgeheven bij art. 36, 1° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
§ 2 gewijzigd bij art. 36, 2° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Artikel 331bis
[Rechtsvorderingen met betrekking tot de afstamming zijn niet ontvankelijk indien het kind niet levensvatbaar geboren is.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 331ter
[Wanneer de wet geen kortere termijn stelt, verjaren de vorderingen betreffende de afstamming door verloop van dertig jaar te rekenen van de dag waarop het bezit van staat geëindigd is, of, bij gebreke van bezit van staat, vanaf de geboorte, of te rekenen van de dag waarop het kind in het bezit van staat is gekomen overeenkomstig de staat die hem werd betwist, waarbij artikel 2252 onverkort van toepassing blijft.
Artikel 2253 is niet van toepassing.
De in dit artikel bepaalde verjaringstermijn geldt niet voor de op artikel 329bis gegronde vorderingen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 17 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 331quater
[Van het vorderingsrecht betreffende de afstamming kan niet worden afgezien.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 331quinquies
[Erfgenamen kunnen de reeds begonnen rechtsvordering voortzetten, tenzij de verzoeker er uitdrukkelijk afstand van heeft gedaan.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 331sexies
[Onverminderd artikel 329bis, § 2, tweede lid, en § 3, eerste lid, [[artikel 332quinquies en, wat betreft de meerderjarige, § 1/1 van die bepaling, worden de niet-ontvoogde minderjarige en de wilsonbekwame meerderjarige, in gedingen betreffende hun afstamming, als eiser of als verweerder, vertegenwoordigd door hun wettelijke vertegenwoordiger, of wordt de wilsonbekwame meerderjarige, in voorkomend geval, bijgestaan door zijn bewindvoerder]. Bij gebreke van wettelijke vertegenwoordiger, of indien er tegenstrijdigheid van belangen is, wordt hij vertegenwoordigd] door een voogd ad hoc die aangewezen wordt [naargelang het geval, door de familierechtbank of door de vrederechter] op verzoek van elke belanghebbende of van de procureur des Konings.]
[...]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 18 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).
Oorspronkelijk § 1 gewijzigd bij art. 12, 1° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), ontnummerd en gewijzigd bij art. 182, 1° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221) en gewijzigd bij art. 64 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017).
Oorspronkelijk § 2 ontnummerd en opgeheven bij art. 182, 2° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221)
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Art. vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
§ 1 genummerd bij art. 12, 1° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 2 ingevoegd bij art. 12, 2° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 331septies
[De [familierechtbanken] beslechten de geschillen betreffende de afstamming waarvoor de wet geen regeling getroffen heeft, door de meest waarschijnlijke afstamming met alle rechtsmiddelen vast te stellen.
Zo de andere bewijsmiddelen onvoldoende zijn, wordt het bezit van staat in aanmerking genomen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 37 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Artikel 331octies
[De rechtbanken kunnen, zelfs ambtshalve, een bloedonderzoek of enig ander onderzoek volgens beproefde wetenschappelijke methodes gelasten.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 331nonies
[Het bezit van staat moet voortdurend zijn.
Het wordt bewezen door feiten die te samen of afzonderlijk de betrekking van afstamming aantonen.
Die feiten zijn onder meer:
- –
- dat het kind altijd de naam heeft gedragen van degene van wie wordt gezegd dat het afstamt;
- –
- dat laatstgenoemde het als zijn kind heeft behandeld;
- –
- dat die persoon als vader of moeder in zijn onderhoud en opvoeding heeft voorzien;
- –
- dat het kind die persoon heeft behandeld [als zijn vader, moeder of meemoeder];
- –
- dat het als zijn kind wordt erkend door de familie en in de maatschappij;
- –
- dat de openbare overheid het als zodanig beschouwt.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 25 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31).
Artikel 331decies
[Rechterlijke beslissingen inzake de afstamming kunnen worden tegengeworpen zelfs aan personen die geen partij waren in het geding; dezen kunnen echter derdenverzet instellen.
In afwijking van artikel 811 van het Gerechtelijk Wetboek kan de [familierechtbank], zelfs ambtshalve, gelasten dat alle belanghebbenden jegens wie zij oordeelt dat de beslissing mede moet gelden, in het geding worden geroepen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 38 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Afdeling II De vorderingen in het bijzonder
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 332
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 24 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 332bis
De vorderingen tot betwisting van staat moeten op zodanige wijze worden ingesteld dat het kind of zijn afstammelingen en degene van zijn ouders wiens vaderschap, meemoederschap of moederschap niet wordt betwist in het geding worden geroepen, alsook de persoon wiens vaderschap, meemoederschap of moederschap wordt betwist.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 26 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987) en bij art. 19 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).
Artikel 332ter
[De rechtsvordering tot inroeping van staat kan worden ingesteld door het kind en door elk van zijn ouders persoonlijk.
Na het overlijden van het kind, kan de vordering worden ingesteld door diens afstammelingen, die dat evenwel enkel kunnen doen vóór de vijfentwintigste verjaardag van hun ouder.
[De vordering moet op zodanige wijze worden ingesteld dat het kind of zijn afstammelingen en degene van de ouders wiens vaderschap, moederschap of meemoederschap vaststaat, alsook de persoon wiens vaderschap, moederschap of meemoederschap wordt onderzocht, in het geding worden geroepen.
Indien de rechtsvordering tot onderzoek naar het moederschap tot gevolg kan hebben dat het vaderschap of het meemoederschap komt vast te staan op grond van de artikelen 315, 317 of 325/2, dan moet ze ook worden ingesteld tegen de echtgenoot of echtgenote en, in voorkomend geval, tegen de vorige echtgenoot of echtgenote van de vermeende moeder.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 27 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31).
Artikel 332quater
[Indien een van de personen die krachtens de voorgaande artikelen moet worden gedagvaard overleden is, wordt de rechtsvordering tot betwisting van staat alleen ingesteld tegen de anderen en wordt de rechtsvordering tot inroeping van staat ingesteld tegen de anderen en de erfgenamen van de overledene.
Indien allen die krachtens de voorafgaande bepalingen moeten worden gedagvaard overleden zijn, wordt de vordering ingesteld bij eenzijdig verzoekschrift en zijn de artikelen 1025 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing, met uitzondering van de artikelen 1029, tweede lid, en 1032.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 332quinquies
§ 1
De vorderingen tot onderzoek naar het moederschap of het vaderschap zijn onontvankelijk indien het meerderjarige of het ontvoogde minderjarige kind zich daartegen verzet.
[§ 1/1
Er wordt geen rekening gehouden met het verzet van het meerderjarige kind indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat het kind niet wilsbekwaam is. Hetzelfde geldt ingeval het kind, bij beschikking van de vrederechter krachtens artikel 492/1, onbekwaam wordt verklaard zich te verzetten tegen een rechtsvordering tot onderzoek naar het moederschap of het vaderschap. Het kind dat zijn mening zelfstandig kan uiten, wordt rechtstreeks door de rechter gehoord. Ingeval het kind zijn mening niet zelf kan uiten, vertolkt de vertrouwenspersoon de mening van het kind. De rechter hecht passend belang aan die mening.
]
§ 2
Indien het verzet uitgaat van een minderjarig kind dat niet ontvoogd is en de volle leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, [van degene van de ouders van het kind ten aanzien van wie de afstamming vaststaat, of van het openbaar ministerie], wijst de rechtbank, zonder afbreuk te doen aan § 3, de vordering slechts af indien [...] en de vaststelling van de afstamming [...] strijdig is met de belangen van het kind.
[Er wordt geen rekening gehouden met het verzet van het minderjarige kind indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat het kind geen onderscheidingsvermogen heeft.]
§ 3
De rechtbank wijst de vordering hoe dan ook af indien het bewijs wordt geleverd dat degene wiens afstamming wordt onderzocht niet de biologische vader of moeder van het kind is.
§ 4
Indien tegen de man die een vaderschapsonderzoek vordert een strafvordering is ingesteld wegens een in artikel 375 van het Strafwetboek bedoeld feit dat gepleegd is op de persoon van de moeder tijdens de wettelijke periode van verwekking, wordt op verzoek van een van de partijen de uitspraak verdaagd, tot wanneer de beslissing over de strafvordering in kracht van gewijsde is getreden. Indien de betrokkene hiervoor wordt veroordeeld, zal [de vordering tot onderzoek naar het vaderschap] op vraag van één van de partijen worden verworpen.]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 20 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).
§ 1/1 ingevoegd bij art. 13, 1° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 2, lid 1 gewijzigd bij art. 12 Wet 19 september 2017 (BS 4 oktober 2017), met ingang van 1 april 2018 (art. 21) en bij art. 109 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)).
§ 2, lid 2 vervangen bij art. 13, 2° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 4 gewijzigd bij art. 371 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 374 juncto art. 26 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.))).
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 332quinquies, § 3, schendt de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet in zoverre het de gerechtelijke vaststelling verhindert van het vaderschap van de man die de medewensouder is en wiens wensouderschap heeft geleid tot de geboorte van een kind dat is verwekt met behulp van een techniek van exogene medisch begeleide voortplanting (GwH nr. 19/2019, 7 februari 2019 (BS 14 augustus 2019)).
Artikel 332quinquies schendt de artikelen 10, 11, 22 en 22bis van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in die zin geïnterpreteerd dat het de rechter niet toestaat het belang van het kind in aanmerking te nemen wanneer de moeder van het kind een vordering heeft ingesteld tot gerechtelijke vaststelling van vaderschap tegen de biologische vader, in geval van verzet van die laatste.
Artikel 332quinquies schendt niet de artikelen 10, 11, 22 en 22bis van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in die zin geïnterpreteerd dat zij de rechter wel toestaat het belang van het kind in aanmerking te nemen wanneer de moeder van het kind een vordering heeft ingesteld tot gerechtelijke vaststelling van vaderschap tegen de biologische vader, in geval van verzet van die laatste (GwH nr. 190/2019, 28 november 2019 (prejudiciële vraag) (BS 21 april 2020)).
Artikel 332quinquies, in die zin geïnterpreteerd dat het de rechter niet toestaat het belang van het kind in aanmerking te nemen wanneer de moeder van het kind een vordering heeft ingesteld tot gerechtelijke vaststelling van vaderschap tegen de biologische vader, in geval van verzet van die laatste, schendt de artikelen 10, 11, 22 en 22bis van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
Dezelfde bepaling, in die zin geïnterpreteerd dat zij de rechter wel toestaat het belang van het kind in aanmerking te nemen wanneer de moeder van het kind een vordering heeft ingesteld tot gerechtelijke vaststelling van vaderschap tegen de biologische vader, in geval van verzet van die laatste, schendt niet de artikelen 10, 11, 22 en 22bis van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (GwH nr. 92/2020, 18 juni 2020 (prejudiciële vraag) (BS 28 september 2020 (ed. 1))).
Afdeling III Bekendmaking van de rechterlijke beslissing in de DABS
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
Opschrift gewijzigd bij art. 40 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 333
[§ 1
Elk exploot van betekening van een vonnis of arrest waarbij een vordering betreffende de afstamming wordt toegewezen, [wordt onmiddellijk door de instrumenterende gerechtsdeurwaarder in afschrift meegedeeld aan het openbaar ministerie en de griffier van het gerecht dat de beslissing heeft uitgesproken.]
§ 2 [
Na het verstrijken van de termijn van hoger beroep of van voorziening in cassatie of, in voorkomend geval, na de uitspraak van het arrest waarbij de voorziening wordt afgewezen, stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens nodig voor de opmaak van de gewijzigde akte van de burgerlijke stand ingevolge een rechterlijke beslissing waarbij een vordering betreffende de afstamming wordt toegewezen via de DABS naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.
De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand wijzigt de akten van de burgerlijke stand van het kind en van zijn afstammelingen.
]]
[§ 3
Als de beslissing aanleiding geeft tot de naamsverandering van een meerderjarig kind dat reeds nakomelingen heeft, brengt de griffier het beschikkend gedeelte van het vonnis of van het arrest bij gerechtsbrief ter kennis van de afstammelingen in de eerste graad die de leeftijd van twaalf jaar bereikt hebben.
]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 20 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34).
§ 2 vervangen bij art. 41 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 3 ingevoegd bij art. 8 Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 maart 2024 (art. 91).