Meer info
     

21/03/1804 BW
[Oud] Burgerlijk Wetboek

(Code Napoléon, 3 september 1807)
Bekrachtiging/algemeenverbindendverklaring/goedkeuring/… (federaal)
Ingevoegd bij W. 21 maart 1804 (bekendgemaakt 3 september 1807).
Nederlandse tekst vastgesteld bij W. 30 december 1961, verbeterd en aangevuld bij W. 30 april 1962 (B.S., 18 mei 1962).

Inleidende titel Bekendmaking, gevolgen en toepassing van de wetten in het algemeen

Wetshistoriek
Artikelen Inleidende titel vernummerd bij art. 2, 1° en 2° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Voorgeschiedenis
Oorspronkelijk art. 1 opgeheven bij art. 29 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).
Oorspronkelijk art. 3 opgeheven bij art. 139, 1° W. 16 juli 2004 (B.S., 27 juli 2004), met ingang van 1 oktober 2004 (art. 140).
Oorspronkelijke art. 4 en 5 opgeheven bij art. 2 (art. 17) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)).

Artikel 1

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4 Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 5).
Voorgeschiedenis
Vernummerd bij art. 2, 1° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 2

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 1° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Voorgeschiedenis
Vernummerd bij art. 2, 2° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Boek I Personen

Titel I Genot en verlies van de burgerlijke rechten

Wetshistoriek
Artikelen Titel I vernummerd bij art. 3, 2° tot 4° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Opschrift Hoofdstuk I opgeheven bij art. 3, 1° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Opschriften Hoofdstuk II en Afdelingen I en II opgeheven bij art. 3, 5° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Voorgeschiedenis
Oorspronkelijke art. 9 en 10 opgeheven bij art. 29 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).
Oorspronkelijk art. 12 opgeheven bij art. 29 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).
Oorspronkelijk art. 13 opgeheven bij art. 93 W. 15 december 1980 (B.S., 31 december 1980).
Oorspronkelijk art. 14 opgeheven bij art. 29 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).
Oorspronkelijk art. 15 opgeheven bij art. 139, 1° W. 16 juli 2004 (B.S., 27 juli 2004), met ingang van 1 oktober 2004 (art. 140).
Oorspronkelijk art. 16 opgeheven bij art. 2 (art. 18) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)).
Oorspronkelijke art. 17 tot 33 opgeheven bij art. 29 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 3

De uitoefening van de burgerlijke rechten is onafhankelijk van de hoedanigheid van staatsburger, die alleen overeenkomstig de Grondwet wordt verkregen en behouden.
Wetshistoriek
Vernummerd bij art. 3, 2° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 4

Ieder Belg heeft het genot van de burgerlijke rechten.
Wetshistoriek
Vernummerd bij art. 3, 3° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 5

[Een vreemdeling heeft in België het genot van alle aan de Belgen verleende burgerlijke rechten behoudens de uitzonderingen door de wet gesteld.
Een vreemdeling die gemachtigd is zich in het Rijk te vestigen en die in het bevolkingsregister is ingeschreven, heeft het genot van alle aan de Belgen verleende burgerlijke rechten zolang hij in België verblijf houdt.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 84 W. 15 december 1980 (B.S., 31 december 1980) en vernummerd bij art. 3, 4° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Titel II De burgerlijke stand

Wetshistoriek
Titel II (art. 6 - art. 83) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en met uitzondering van art. 71 tot 77 die in werking treden op 1 maart 2019 (art. 8 KB 22 februari 2019 (BS 1 maart 2019)).
Oorspronkelijke art. 84 tot 101 impliciet opgeheven bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 109 tot 116 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018).

Hoofdstuk 1 Algemene principes van de burgerlijke stand

Wetshistoriek
Hoofdstuk 1 (art. 6 - art. 40) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Afdeling 1 Doelstellingen van de burgerlijke stand
Wetshistoriek
Afdeling 1 (art. 6) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 6

§ 1

De burgerlijke stand heeft als voornaamste doelstellingen:
de rechtsfeiten en rechtshandelingen vast te stellen die de staat van een persoon bepalen of wijzigen;
de rechtzekerheid inzake de staat van de persoon te garanderen;
het bewijs van de staat van de persoon te verzekeren, door middel van de akten van de burgerlijke stand, en dit bewijs zorgvuldig te bewaren.

§ 2

De staat van een persoon is het geheel van bepaalde hoedanigheden van een persoon die zijn rechtspositie in de familie en in de maatschappij bepalen en die hem onderscheiden van de andere personen wat het bezit en de uitoefening van bepaalde rechten betreft.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Afdeling 2 De ambtenaar van de burgerlijke stand
Wetshistoriek
Afdeling 2 (art. 7 - art. 13) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 7
Het college van burgemeester en schepenen is bevoegd voor het beheer van de burgerlijke stand.
De burgemeester, of een hiertoe door het college aangeduide schepen, vervult de taak van ambtenaar van de burgerlijke stand. Hij zorgt in het bijzonder voor het nauwkeurig naleven van alle bepalingen in verband met de akten van de burgerlijke stand.
Bij verhindering van de ambtenaar van de burgerlijke stand wordt deze tijdelijk vervangen door de burgemeester, een schepen of een raadslid in de volgorde van hun benoemingen.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 8
Wanneer binnengemeentelijke territoriale organen werden opgericht overeenkomstig artikel 41 van de Grondwet, kan het college van burgemeester en schepenen, in afwijking van artikel 7, één of meer schepenen aanwijzen voor de taak van de ambtenaar van de burgerlijke stand wanneer de burgemeester deze taak niet uitoefent, die elk voor één of meer binnengemeentelijke territoriale organen bevoegd zullen zijn.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 9
De ambtenaar van de burgerlijke stand kan voor alle taken inzake het opmaken van akten van burgerlijke stand, met inbegrip van het afleveren van afschriften en uittreksels ervan [en het indienen van een verzoekschrift als bedoeld in artikel 35, § 1, tweede lid], een speciale schriftelijke machtiging verlenen aan één of meer beambten van het gemeentebestuur. [Deze machtiging wordt gemeld voor de handtekening van de beambten van het gemeentebestuur, aan wie de machtiging is verleend.]
[Deze machtiging is niet mogelijk voor:
de opmaak van de akte van huwelijk, in toepassing van artikel 165/1, eerste lid;
de opmaak van de akte van nietigverklaring in toepassing van artikel 34/1.
]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2, 1° en 2° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34) en bij art. 2 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 10
De consulaire ambtenaren, bij het Consulair Wetboek bevoegd verklaard inzake burgerlijke stand, zijn bevoegd voor de bediening van de burgerlijke stand onder de voorwaarden bepaald in het Consulair Wetboek.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 11
[De officier aangeduid door de minister van Defensie of de hiertoe gedelegeerde autoriteit maakt, van zodra mogelijk, een proces-verbaal van overlijden op] van de personen van Belgische nationaliteit in dienst van de Belgische strijdkrachten, alsook van het personeel van Defensie van Belgische nationaliteit waarvan de aanwezigheid bij deze Strijdkrachten is vereist, overeenkomstig de bepalingen van dit Wetboek indien het, bij militaire operaties buiten het Belgisch grondgebied, onmogelijk is om een akte van overlijden op te stellen volgens de bepalingen van het Consulair wetboek.
[Het proces-verbaal van overlijden bevat de gegevens bedoeld in artikel 56 en wordt zo spoedig mogelijk bezorgd aan de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand, die onmiddellijk een akte van overlijden opmaakt op basis van het proces-verbaal. Het proces-verbaal wordt als bijlage in de DABS opgenomen. Het op papier opgemaakte proces-verbaal wordt bewaard door de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte heeft opgemaakt tot op het ogenblik van de overdracht van het proces-verbaal aan het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 3, 1° en 2° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 12
De ambtenaar van de burgerlijke stand of zijn gemachtigde mag geen akte van de burgerlijke stand opmaken die betrekking heeft op zichzelf, zijn echtgenoot of echtgenote, zijn wettelijk samenwonende partner, zijn bloedverwanten in de opgaande en in de nederdalende lijn of zijn bloedverwanten in de zijlijn tot de tweede graad.
Artukel 7, derde lid, is in dit geval van toepassing.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 13
Tenzij de wet anders bepaalt, is de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand deze van:
de plaats van inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister van de betrokkene, de betrokkenen of één van hen; of bij gebrek hieraan,
[de laatste plaats van inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister van de betrokkene, de betrokkenen of één van hen; of bij gebrek hieraan,]
de actuele verblijfplaats van de betrokkene, de betrokkenen of één van hen; of bij gebrek hieraan,
Brussel.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 4 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Afdeling 3 De akten van de burgerlijke stand
Wetshistoriek
Afdeling 3 (art. 14 - art. 22) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 14
De akten van de burgerlijke stand zijn authentieke akten.
De akten van de burgerlijke stand worden, behoudens wettelijke uitzonderingen, in gedematerialiseerde vorm opgemaakt in de Databank Akten Burgerlijke Stand (afgekort DABS).
Ze worden bewaard via een gekwalificeerde dienst van elektronische archivering, beoogd in artikel I.18, 18°, van het Wetboek van economisch recht en beantwoorden aan de voorwaarden van boek XII, titel 2 van hetzelfde wetboek.
Indien het door uitzonderlijke omstandigheden onmogelijk is om een akte in gedematerialiseerde vorm op te maken, maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand in de plaats hiervan een proces-verbaal op. Van zodra mogelijk maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand een akte in gedematerialiseerde vorm op. Het proces-verbaal wordt als bijlage in de DABS opgenomen. Het op papier opgemaakte proces-verbaal wordt bewaard door de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte heeft opgemaakt, tot op het ogenblik van de overdracht van het proces-verbaal aan het [Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën].
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf gewijzigd bij art. 166, 1° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 15
De bijlagen worden slechts in de DABS gevoegd, bij de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking hebben, wanneer de wet dit uitdrukkelijk vermeldt en voor zover ze niet beschikbaar zijn in een andere authentieke bron.
Indien de partijen bijlagen hebben overgelegd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, worden de originelen van deze bijlagen aan hen teruggeven.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 16
De ambtenaar van de burgerlijke stand vermeldt in de akten die hij opmaakt niets anders dan wat hem door de partijen moet worden verklaard en wat hem door de wet wordt opgelegd.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 17
De personen waarop de akte betrekking heeft of die betrokken zijn bij de totstandkoming ervan zijn verplicht de ambtenaar van de burgerlijke stand alle informatie mee te delen die de ambtenaar nodig heeft om de akte op te maken, voor zover deze informatie niet beschikbaar is in een andere authentieke bron.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 18

§ 1

De ambtenaar van de burgerlijke stand tekent de door hem opgemaakte of, overeenkomstig afdeling 6, gewijzigde akten [en processen-verbaal], tenzij de wet anders bepaalt.

§ 2 [

Onverminderd artikel 8.15, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, kan de handtekening uit een handgeschreven handtekening bestaan in geval van toepassing van artikel 14, vierde lid.
]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 5, 1° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
§ 2 vervangen bij art. 5, 2° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 19
Door de ondertekening van de in artikel 18, § 1, bedoelde akten waarborgt de ambtenaar van de burgerlijke stand:
de juiste verbinding van die akten met de akten waarop deze akten betrekking hebben, van de betrokkene of, in voorkomend geval, van zijn afstammelingen tot de eerste graad, en
de wijziging van de akten waarop deze akten betrekking hebben, van de betrokkene of, in voorkomend geval, van zijn afstammelingen tot de eerste graad,
tenzij de wet anders bepaalt.
De akten van de burgerlijke stand die de wijziging van de in het eerste lid bedoelde akten tot stand brengen zijn zichtbaar in de DABS.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 20
Er wordt niets bij afkorting in de akten van de burgerlijke stand vermeld.
De data worden in cijfers uitgedrukt.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 21
De belanghebbende partijen kunnen zich bij alle akten [en aangiften] , met uitzondering van de huwelijksakte, laten vertegenwoordigen door een lasthebber door middel van een bijzondere en authentieke volmacht.
De volmacht wordt als bijlage [bij de akte] in de DABS opgenomen.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 6, 1° en 2° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 22
De ambtenaar van de burgerlijke stand kan de akte voorlezen. In elk geval wordt de akte voorgelezen op verzoek van één van de verschijnende partijen.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Afdeling 4 Bewijskracht van akten van de burgerlijke stand
Wetshistoriek
Afdeling 4 (art. 23 - art. 27) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 23
Enkel de akten van de burgerlijke stand gelden als enige bewijs van de staat van de persoon, tenzij de wet het anders bepaalt.
Enkel de processen-verbaal als bedoeld in de artikelen 14, vierde lid, 47 en 57 gelden als enige bewijs van de staat van de persoon, zolang er op basis hiervan geen akte van de burgerlijke stand werd opgemaakt.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 24
De na [31 maart 2019] in de DABS opgenomen akten, alsook de afschriften en uittreksels daarvan, gelden tot bewijs van valsheid in geschrifte.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 61 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 25

§ 1

De in gedematerialiseerde vorm in de DABS opgenomen akten van de burgerlijke stand op basis van de vóór [31 maart 2019] op papier opgemaakte akten, gelden tot bewijs van het tegendeel.
De oorspronkelijke papieren akten gelden tot bewijs van valsheid in geschrifte.
In geval van tegenstrijdigheid tussen een oorspronkelijke papieren akte en dezelfde, in gedematerialiseerde vorm in de DABS opgenomen akte, heeft de oorspronkelijke papieren akte voorrang op deze laatste.

§ 2

De in gedematerialiseerde vorm in de DABS opgenomen akten van de burgerlijke stand op basis van op papier opgemaakte processen-verbaal als bedoeld in de artikelen 14, vierde lid, 47 en 57 gelden tot bewijs van het tegendeel.
De oorspronkelijke op papier opgemaakte processen-verbaal als bedoeld in de artikelen 14, vierde lid, 47 en 57 gelden tot bewijs van valsheid in geschrifte.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 61 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 26
Indien een akte van de burgerlijke stand vernietigd of verloren is gegaan, kan de akte vervangen worden overeenkomstig artikel 35.
De vernietiging of het verlies en de inhoud van de akte kunnen bewezen worden door geschriften, door andere authentieke bronnen of door getuigen.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 27
Elke persoon kan de vervangende akte van de burgerlijke stand aan elke verzoekende overheid overleggen, indien hij aantoont dat hij nog steeds in de onmogelijkheid verkeert de betrokken akte van de burgerlijke stand te verkrijgen, voor zover de juistheid van de erin vervatte gegevens niet wordt weerlegd.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Afdeling 5 Uittreksels en afschriften
Wetshistoriek
Afdeling 5 (art. 28 - art. 30) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 28

§ 1

Er kunnen zowel uittreksels als afschriften worden afgeleverd van de akten van de burgerlijke stand.

§ 2

Een uittreksel vermeldt de actuele gegevens van de akte, zonder de historiek van de staat van de persoon op wie de akte betrekking heeft.
Een afschrift vermeldt de oorspronkelijke gegevens van de akte en de historiek van de staat van de persoon op wie de akte betrekking heeft.
Afschriften vermelden, in voorkomend geval, de basis voor de opmaak van de akte zoals bepaald in artikel [41, § 1, 5°].

[§ 3 [

Een afgedrukte versie van de buitenlandse akte of de buitenlandse gerechtelijke of administratieve beslissing, en, in voorkomend geval, de beëdigde vertaling ervan, zoals als bijlage opgenomen in de DABS, worden, op verzoek, gehecht aan het afschrift van een akte van de burgerlijke stand opgemaakt op basis van een buitenlandse akte of op basis van een buitenlandse gerechtelijke of administratieve beslissing.
]]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf gewijzigd bij art. 166, 2° en 3° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
§ 3 vervangen bij art. 7 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 29

§ 1 [

Eenieder heeft recht op een uittreksel van:
akten van overlijden;
akten van huwelijk van meer dan vijfenzeventig jaar oud;
anderen akten van meer dan honderd jaar oud.
]

[§ 1/1

Eenieder heeft recht op een afschrift van:
akten van overlijden opgemaakt na 31 maart 2019;
akten van overlijden opgemaakt voor 31 maart 2019 van meer dan vijfenzeventig jaar oud;
akten van huwelijk van meer dan vijfenzeventig jaar oud;
anderen akten van meer dan honderd jaar oud.
]

[§ 1/2

Enkel de volgende personen hebben recht op een uittreksel of afschrift van andere akten dan deze bedoeld in de paragrafen 1 en 1/1:
elke persoon van wie de akte de staat van de persoon vaststelt of wijzigt;
de wettelijke vertegenwoordiger van de persoon bedoeld in de bepaling onder 1°;
de echtgenoot of echtgenote, de wettelijk samenwonende, de bloedverwanten in de opgaande of nederdalende lijn in de eerste graad en de erfgenamen van de persoon bedoeld in de bepaling onder 1°, mits bewijs van een gerechtvaardigd belang;
de erfgenamen van de persoon bedoeld in de bepaling onder 1° voor akten die gewijzigd werden met toepassing van titel IV/1 of met toepassing van artikel 1385quaterdecies, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek, mits bewijs van een gerechtvaardigd belang.
De Koning bepaalt, na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit, een limitatieve lijst van gerechtvaardigde belangen alsook de wijze waarop deze gerechtvaardigde belangen kunnen worden bewezen voor de toepassing van het eerste lid.
]

§ 2

Uittreksels en afschriften worden afgeleverd door de ambtenaar van de burgerlijke stand die erom wordt verzocht dan wel elektronisch via de DABS.
De uittreksels en afschriften worden bij aflevering voorzien van een elektronisch zegel, zoals voorzien in artikel 3.27 van de verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG.
De Koning stelt vast door wie en op welke wijze de afschriften en uittreksels voor akten [bedoeld in § 1, eerste lid, van respectievelijk meer dan vijftig, vijfenzeventig en honderd jaar oud] worden afgeleverd.

§ 3

De uittreksels en afschriften bestemd om in het buitenland te worden gebruikt, worden, voor zover vereist, gelegaliseerd door de minister van Buitenlandse Zaken of door de door hem gemachtigde ambtenaar.

§ 4

De uittreksels en afschriften vermelden de gegevens zoals voorzien in de modellen die hiertoe door de Koning worden bepaald.

§ 5

De uittreksels en afschriften vermelden de datum van afgifte en worden geauthentificeerd door het elektronisch zegel van de DABS.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf gewijzigd bij art. 166, 4° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
§ 1 vervangen bij art. 8, 1° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2025 (art. 4, 2° KB 11 november 2024 (BS 4 december 2024)).
§ 1/1 ingevoegd bij art. 8, 2° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2025 (art. 4, 2° KB 11 november 2024 (BS 4 december 2024)).
§ 1/2 ingevoegd bij art. 8, 3° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2025 (art. 4, 2° KB 11 november 2024 (BS 4 december 2024)).

Artikel 30

§ 1

Voor akten van de burgerlijke stand opgemaakt vóór [30 maart 2019] neemt een afschrift van een akte de vorm aan van een afdruk van de in gedematerialiseerde vorm in de DABS opgenomen oorspronkelijke akte met de hierop aangebrachte randmeldingen en de metadata van de wijzigingen van deze akte na [30 maart 2019].

§ 2

Voor akten van de burgerlijke stand opgemaakt vóór [30 maart 2019] worden de uittreksels opgemaakt op dezelfde wijze als deze afgeleverd voor akten opgemaakt na [30 maart 2019].

§ 3

Wanneer het afgeleverde uittreksel of afschrift op basis van een op papier opgemaakte akte voor [30 maart 2019] niet wordt aanvaard of wanneer het wordt betwist voor het doel waartoe het dient, wordt een uittreksel of afschrift afgeleverd op basis van het papieren register met toevoeging van de bijwerkingen op de akte in de DABS.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 61 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Afdeling 6 Wijzigingen van akten van de burgerlijke stand
Wetshistoriek
Afdeling 6 (art. 31) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 3 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34).
Artikel 31

§ 1

In geval een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing een wijziging van één of meerdere akten van de burgerlijke stand tot gevolg heeft, en voor zover hiervan geen akte van de burgerlijke stand kan worden opgemaakt zoals bepaald in hoofdstuk 2, maakt de bevoegde ambtenaar de gewijzigde akte of akten op.
Indien het een Belgische rechterlijke beslissing betreft, stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens nodig voor de wijziging via de DABS naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand en neemt de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing als bijlage op in de DABS.
De gewijzigde akte vermeldt:
de rechterlijke instantie die de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing heeft uitgesproken en de datum van de uitspraak;
de aard van het beschikkend gedeelte van de rechterlijke beslissing, met name of het gaat om:
a)
een betwisting van de afstamming en/of vaststelling van een afstammingsband [of de nietigverklaring van een erkenning];
b)
een verbetering van een akte;
c)
[...].

§ 2 [

De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand die een akte of akten van de burgerlijke stand verbetert overeenkomstig artikel 33 of een akte wijzigt op basis van een andere akte of van een aangifte maakt onmiddellijk de gewijzigde akte of akten op.
De gewijzigde akte maakt hier melding van.
[Elke verbetering of wijziging van een akte bedoeld in het eerste lid wordt via de DABS genotificeerd aan de bevoegde procureur des Konings.]
]

§ 3

De ambtenaar van de burgerlijke stand tekent de gewijzigde akte of akten.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
§ 1, lid 3:
2°, a) gewijzigd bij art. 4, 1° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 34);
2°, c) opgeheven bij art. 9, 1° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
§ 2 vervangen bij art. 4, 2° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 34) en gewijzigd bij art. 9, 2° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Afdeling 7 Meldingen op akten van de burgerlijke stand
Wetshistoriek
Afdeling 7 (art. 32) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 32

§ 1

[De volgende rechterlijke beslissingen of administratieve beslissingen geven aanleiding tot een melding:
een nietigverklaring van een akte, als bedoeld in de artikelen 122, vierde lid, 134, vierde lid, 193ter, derde lid, in artikel 391octies, § 4, tweede lid, van het Strafwetboek, en in artikel 79quater, § 4, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
een vergunning tot naamsverandering, als bedoeld in artikel 370/7, tweede lid, en de intrekking of de vernietiging van een vergunning tot naamsverandering als bedoeld in artikel 370/8, tweede lid;
een echtscheiding, als bedoeld in de artikelen 1275, § 2, tweede lid, en 1303, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek;
een scheiding van tafel en bed of een verzoening na een scheiding van tafel en bed, als bedoeld in de artikelen 1306, tweede lid, en 1307, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
]
De melding wordt ondertekend door een elektronisch zegel, zoals voorzien in artikel 3.27 van de verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG.

§ 2

De meldingen bevatten:
de vermelding van de basis bedoeld in artikel 41, § 1, 5°, a) en c);
het aktenummer van de akte waarop de melding betrekking heeft;
[in het geval van een vergunning tot naamsverandering: de vergunning, bedoeld in artikel 370/7, eerste lid, alsook de datum ervan, en in voorkomend geval, de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en de nieuwe naam van de betrokkene;]
3°/1
[in het geval van de intrekking of de vernietiging van een vergunning tot naamsverandering: de beslissing tot intrekking of het arrest van de Raad van State, bedoeld in artikel 370/8, alsook de datum ervan en de naam die de betrokkene droeg voorafgaand aan de ingetrokken of vernietigde vergunning tot naamsverandering;]
in het geval van een echtscheiding: de gegevens bedoeld in [artikel 64, 1° en 3°];
[in het geval van een nietigverklaring: de gegevens bedoeld in artikel 66;]
[in geval van een scheiding van tafel en bed of een verzoening na een scheiding van tafel en bed: het aktenummer van de huwelijksakte en de namen en voornamen van de partijen.]

[§ 3

In geval van een fout in de verzending van de gegevens met het oog op de meldingen bedoeld in paragraaf 1, worden de meldingen vervangen door de griffier of door de ambtenaar bedoeld in artikel 370/3, § 2/1, in geval van een naamsverandering.
]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf gewijzigd bij art. 166, 5° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
§ 1, lid 1 vervangen bij art. 10, 1° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
§ 2, enig lid:
3° vervangen bij art. 10, 2° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83);
3°/1 ingevoegd bij art. 10, 3° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83);
5° ingevoegd bij art. 5, 2° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34);
6° ingevoegd bij art. 10, 4° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
§ 3 ingevoegd bij art. 10, 5° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 en van toepassing op de meldingen opgemaakt vanaf 31 maart 2019 (art. 82 en 83).
Voorgeschiedenis
§ 1 gewijzigd bij art. 5, 1° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34).
Afdeling 8 Verbetering en nietigverklaring van akten van de burgerlijke stand
Wetshistoriek
Afdeling 8 (art. 33 - art. 35) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 7 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34).
Onderafdeling 1 Verbetering door de ambtenaar van de burgerlijke stand
Wetshistoriek
Onderafdeling 1 (art. 33 - art. 34) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 33

§ 1

[De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats van opmaak van de akte die een materiële vergissing vaststellen op een akte van de burgerlijke stand,] op basis van een authentieke akte of officieel attest, verbetert deze akte van de burgerlijke stand.
De ambtenaar van de burgerlijke stand gaat na of de akten die de materiële vergissing staven beschikbaar zijn in de DABS.
Indien de akten niet beschikbaar zijn in de DABS verzoekt hij, voor akten die in België werden opgemaakt of in België werden overgeschreven vóór [31 maart 2019], de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte heeft opgemaakt of overgeschreven tot opname van de akten in de DABS.
In zoverre [de ambtenaar] van de burgerlijke stand niet beschikt over de officiële attesten, vraagt hij deze zelf op bij de bevoegde Belgische instanties of instellingen.
Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand niet over de documenten beschikt op basis van de voorgaande leden, legt de betrokkene de akten of officiële attesten die de materiële vergissing staven zelf voor.

§ 2

De [ambtenaar van de burgerlijke stand als bedoeld in § 1, eerste lid,] maakt de gewijzigde akte of akten van de burgerlijke stand ten gevolge van de verbetering op.
De authentieke akte of het officiële attest, op basis waarvan de akte wordt verbeterd, wordt als bijlage in de DABS opgenomen.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf gewijzigd bij art. 166, 6° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en van toepassing op verbeteringen van akten opgemaakt na 31 maart 2019 (art. 116).
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 61 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 34

§ 1

Een materiële vergissing houdt in dat een ambtenaar van de burgerlijke stand, bij de opmaak of wijziging van een akte van de burgerlijke stand, bij vergissing een gegeven heeft opgenomen in deze akte dat niet volledig overeenstemt met de vermelding van dit gegeven op de authentieke akten of officiële attesten die hij op dat ogenblik in zijn bezit had.
Onder een materiële vergissing wordt verstaan:
een schrijf- of typfout in namen en voornamen, of een verwisseling tussen beide;
een schrijf- of typfout in datum, plaats of uur van het rechtsfeit of de rechtshandeling die de akte vaststelt;
de verwisseling van personen vermeld in de akte;
het ontbreken van voornamen of delen van een naam van een persoon in een andere akte van de burgerlijke stand dan de akte van geboorte van de betrokkene, die wel voorkomen in de akte van geboorte van de betrokkene;
de vermelding van foutieve diakritische gegevens;
een fout in of het ontbreken van de gegevens van een getuige in de akte van huwelijk;
het foutief of niet overnemen in een akte van de burgerlijke stand van bepaalde gegevens vermeld in de authentieke akten of officiële attesten die bij het opmaken van de akte werden voorgelegd.
[Elke verbetering van een akte overeenkomstig artikel 33 wordt via de DABS genotificeerd aan de bevoegde procureur des Konings.]

§ 2

De gevallen vermeld in paragraaf 1, tweede lid, worden, naar analogie, beschouwd als materiële vergissing, indien ze worden vastgesteld in een proces-verbaal als bedoeld in de artikelen 14, vierde lid, 45, 47, 55, § 2, en 57.
Het verbeterde proces-verbaal wordt als bijlage in de DABS opgenomen.

§ 3

Worden ook beschouwd als materiële vergissingen: fouten in een akte van de burgerlijke stand gebaseerd op een medisch attest als bedoeld in de artikelen 42, 48, 55, § 1, en 58.
De ambtenaar van de burgerlijke stand kan de akte van de burgerlijke stand verbeteren voor zover het medisch attest werd verbeterd door de arts of vroedvrouw.
Het verbeterde medisch attest wordt als bijlage in de DABS opgenomen.
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 6 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34) en van toepassing op de akten van de burgerlijke stand opgemaakt vanaf 31 maart 2019 (art. 32).
§ 1, lid 3 vervangen bij art. 11 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Onderafdeling 2 Ambtshalve nietigverklaring van een akte door de ambtenaar van de burgerlijke stand
Wetshistoriek
Opschrift onderafdeling 2 ingevoegd bij art. 8 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34).
Artikel 34/1
De ambtenaar van de burgerlijke stand die een akte van de burgerlijke stand heeft opgemaakt kan deze akte ambtshalve nietig verklaren, in de volgende gevallen:
de akte heeft betrekking op een rechtsfeit dat of rechtshandeling die nooit heeft plaatsgevonden;
de akte heeft betrekking op een rechterlijke of administratieve beslissing die nooit werd uitgesproken;
de akte werd opgemaakt zonder dat aan de wettelijke vereiste voorwaarden hiervoor voldaan was;
de ambtenaar van de burgerlijke stand was niet bevoegd of niet gemachtigd om de akte op te maken.
De ambtenaar van de burgerlijke stand kan in de gevallen bedoeld in het eerste lid ook een proces-verbaal als bedoeld in de artikelen 14, [vierde lid], 45, 47, 55, § 2, en 57 ambtshalve nietig verklaren.
De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand maakt onmiddellijk de akte van nietigverklaring op en verbindt deze met de akte van de burgerlijke stand waarop de nietigverklaring betrekking heeft en maakt, in voorkomend geval, de gewijzigde akte of akten van de burgerlijke stand op.
De ambtshalve nietigverklaring is slechts mogelijk binnen een maand na de opmaak van de akte van de burgerlijke stand of van het proces-verbaal, en voor zover deze de rechtstoestand van de personen op wie de akte of het proces-verbaal betrekking heeft niet in gevaar brengt. Na verloop van deze termijn is artikel 35 van toepassing.
[Elke ambtshalve nietigverklaring van een akte wordt via de DABS genotificeerd aan de bevoegde procureur des Konings.]
Het beheerscomité DABS, bedoeld in artikel 74, maakt jaarlijks een lijst op van het aantal akten dat ambtshalve werd vernietigd. Ze bezorgt deze lijst aan de minister van Justitie, voor 31 januari van het jaar volgend op het voorbije burgerlijke jaar. De minister van Justitie legt deze lijst neer in de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 9 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34).
Lid 2 gewijzigd bij art. 12, 1° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Lid 5 vervangen bij art. 12, 2° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 33 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)).
Onderafdeling 3 Verbetering en nietigverklaring door de familierechtbank
Wetshistoriek
Onderafdeling 2 (art. 35) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
Opschrift oorspronkelijke onderafdeling 2 vernummerd tot onderafdeling 3 en vervangen bij art. 8 en 10 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34).
Artikel 35

§ 1

De persoon die een akte wil laten verbeteren [of laten nietig verklaren] of een ontbrekende akte wil laten vervangen overeenkomstig [artikel 26] kan hiertoe een verzoekschrift indienen bij de familierechtbank.
[De ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats van opmaak van de akte die deze akte wil laten verbeteren [of laten nietig verklaren], kan hiertoe een verzoekschrift [ondertekend door hemzelf of een advocaat] indienen bij de familierechtbank.
[De procureur des Konings kan bij de familierechtbank de verbetering of de nietigverklaring van een akte vorderen of een ontbrekende akte laten vervangen bedoeld in artikel 26, indien hij een fout in of het ontbreken van de akte vaststelt.]

§ 2

[...]

§ 3

De griffier stuurt de gegevens nodig voor de opmaak van de gewijzigde akte overeenkomstig afdeling 6 ten gevolge van de verbetering[, voor de opmaak van de akte van nietigverklaring] of voor de opmaak van de vervangende akte via de DABS onmiddellijk naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand en neemt de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing als bijlage op in de DABS.
De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand maakt onmiddellijk de gewijzigde akte of akten van de burgerlijke stand ten gevolge van de verbetering[, de akten van nietigverklaring] of de vervangende akte op [en verbindt deze, in voorkomend geval, met de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking hebben].
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf gewijzigd bij art. 166, 7° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 11, 1° tot 3° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34) en bij art. 13, 1° en 2° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
§ 2 opgeheven bij art. 13, 3° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
§ 3 gewijzigd bij art. 11, 4° tot 6° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34).
Afdeling 9 Aansprakelijkheid van en controle op de ambtenaar van de burgerlijke stand
Wetshistoriek
Afdeling 9 (art. 36 - art. 40) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 36
De ambtenaar van de burgerlijke stand is verantwoordelijk voor de door hem opgemaakte, verbeterde[, gewijzigde of ambtshalve nietig verklaarde] akten van de burgerlijke stand.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 12 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34).

Artikel 37
In geval van ernstige twijfel omtrent het opmaken van de akten van de burgerlijke stand kan de ambtenaar van de burgerlijke stand de procureur des Konings verzoeken hierover advies uit te brengen.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 38
[De ambtenaar van de burgerlijke stand is] burgerrechtelijk aansprakelijk voor het niet naleven van de in het kader van zijn functie opgelegde voorschriften, behoudens verhaal op de personen die hem verhinderd hebben deze voorschriften uit te voeren, indien daartoe grond bestaat.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 14 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 39
Elke onrechtmatige verandering en elke valsheid in de akten van de burgerlijke stand leveren grond op tot schadevergoeding aan de partijen, onverminderd de straffen voorzien in het Strafwetboek.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 40

§ 1

De procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement waartoe de gemeente van de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte heeft opgemaakt behoort, houdt toezicht op de naleving van de bepalingen inzake de burgerlijke stand.
Het College van procureurs-generaal kan richtlijnen uitvaardigen ter verduidelijking van de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde controle wordt uitgeoefend. Deze richtlijnen zijn bindend voor alle leden van het openbaar ministerie. De procureurs-generaal bij de hoven van beroep waken over de uitvoering van deze richtlijnen binnen hun rechtsgebied.

§ 2

De ambtenaar van de burgerlijke stand brengt de procureur des Konings bedoeld in paragraaf 1 onmiddellijk op de hoogte van elke fout of onregelmatigheid die hij vaststelt.

§ 3

De procureur des Konings onderzoekt en vervolgt de door de ambtenaar van de burgerlijke stand in de uitoefening van zijn functie gepleegde inbreuken.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 15 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Hoofdstuk 2 De verschillende akten van de burgerlijke stand

Wetshistoriek
Hoofdstuk 2 (art. 41 - art. 70) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Afdeling 1 Algemene bepaling
Wetshistoriek
Afdeling 1 (art. 41) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 41

§ 1

De akten van de burgerlijke stand vermelden steeds:
de naam, de voornaam en de handtekening van de ambtenaar van de burgerlijke stand of de overeenkomstig artikel 9 gemachtigde beambte, die de akte heeft opgemaakt;
de datum van opmaak van de akte;
de plaats van opmaak van de akte;
het aktenummer;
in voorkomend geval, de vermelding van de basis voor de opmaak van de akte, met name:
a)
de rechterlijke beslissing, alsook de rechterlijke instantie, de datum van de uitspraak, de datum van het in kracht van gewijsde treden ervan, en het identificatienummer van deze rechterlijke beslissing;
b)
het proces-verbaal, zoals voorzien in de artikelen 14, vierde lid, 47, 55, § 2 of 57;
c)
[het koninklijk besluit bedoeld in artikel 370/4, § 1, in artikel 370/8, eerste lid, alsook de datum hiervan en, in voorkomend geval, de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad of het arrest tot vernietiging bedoeld in artikel 370/8, eerste lid;]
d)
de buitenlandse akte, alsook de autoriteit die de akte heeft opgemaakt en de datum en plaats van opmaak;
e)
de buitenlandse rechterlijke of administratieve beslissing, alsook de buitenlandse autoriteit die de beslissing heeft genomen [en de datum van de beslissing].
De basis voor de opmaak van de akte wordt als bijlage in de DABS opgenomen.
[
De akten van de burgerlijke stand vermelden, voor zover nodig, de datum waarop het proces-verbaal, de beslissing of de akte op basis waarvan ze werden opgemaakt, uitwerking heeft.
]

§ 2

De personen op wie de akte betrekking heeft worden geïdentificeerd aan de hand van [het Rijksregisternummer]. [De getuigen bedoeld in artikel 54, 4°, zijn geen personen op wie de akte betrekking heeft.]
[Het Rijksregisternummer] maakt geen deel uit van de akte van de burgerlijke stand. Hoofdstuk 1, afdeling 8, is hierop niet van toepassing.

[§ 2/1

Om het operationeel beheer van de DABS te waarborgen zijn de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken voor de DABS, bedoeld in artikel 73, gemachtigd om:
gebruik te maken van het Rijksregisternummer; en
toegang te verkrijgen tot de gegevens uit het Rijksregister die nodig zijn voor het operationeel beheer.
]

§ 3

De akten van de burgerlijke stand vermelden verder de gegevens zoals voorzien in dit hoofdstuk.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf gewijzigd bij art. 166, 9° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
§ 1, lid 1, 5°, c) vervangen bij art. 16, 1° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
§ 2 gewijzigd bij art. 16, 2° tot 4° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
§ 2/1 ingevoegd bij art. 16, 5° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Afdeling 2 De akten van geboorte
Wetshistoriek
Afdeling 2 (art. 42 - art. 49) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en van toepassing op kinderen waarvan aangifte wordt gedaan na 31 maart 2019 (art. 112).
Onderafdeling 1 De akte van geboorte
Wetshistoriek
Onderafdeling 1 (art. 42 - art. 44) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en van toepassing op kinderen waarvan aangifte wordt gedaan na 31 maart 2019 (art. 112).
Artikel 42
De kennisgeving van de geboorte, met medisch attest, wordt gedaan aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de geboorteplaats, uiterlijk de eerst volgende werkdag na de geboorte door:
in geval van geboorte in een ziekenhuis of andere verzorgingsinrichting, de verantwoordelijke van de inrichting of zijn afgevaardigde;
in de overige gevallen de arts, vroedvrouw, de andere personen die bij de geboorte aanwezig waren of de persoon bij wie de geboorte heeft plaatsgehad.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en van toepassing op kinderen waarvan aangifte wordt gedaan na 31 maart 2019 (art. 112).

Artikel 43

§ 1

De vader of de meemoeder, en de moeder, of één van hen, doen de geboorteaangifte bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de geboorteplaats, binnen vijftien dagen na de geboorte. Is de laatste dag van die termijn een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag.

§ 2

Indien er geen aangifte werd gedaan overeenkomstig § 1, of wanneer de ouders zich hiervan onthouden, maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand de geboorteakte op, op basis van de kennisgeving bedoeld in artikel 42.

§ 3

De Koning kan de voorwaarden bepalen voor een elektronische aangifte van de geboorte.

§ 4

De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt de akte van geboorte onmiddellijk op.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en van toepassing op kinderen waarvan aangifte wordt gedaan na 31 maart 2019 (art. 112).

Artikel 44
De akte van geboorte vermeldt:
de geboortedatum, de geboorteplaats, het uur van geboorte, het geslacht, de naam en de voornamen van het kind, hetzij, in de gevallen bedoeld in artikel 43, § 2, en artikel 45, de op het ogenblik van de opmaak van de akte beschikbare gegevens;
de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de moeder en van de vader, indien de afstamming langs vaderszijde vaststaat, of van de meemoeder, indien de afstamming langs haar zijde vaststaat;
in voorkomend geval, het aktenummer van de akte van prenatale erkenning, of de erkenning door de vader of de meemoeder, met vermelding van:
a)
de toestemming van de personen bedoeld in artikel 329bis;
b)
de naam en de voornamen van de wettelijke vertegenwoordiger van het kind indien deze in de erkenning heeft toegestemd;
c)
de datum, plaats en autoriteit waar de toestemming werd gegeven, of de rechterlijke instantie, de datum en het identificatienummer van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waarin de toestemming werd vastgesteld.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en van toepassing op kinderen waarvan aangifte wordt gedaan na 31 maart 2019 (art. 112).
Onderafdeling 2 Akte van geboorte van een vondeling
Wetshistoriek
Onderafdeling 2 (art. 45 - art. 46) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en van toepassing op kinderen waarvan aangifte wordt gedaan na 31 maart 2019 (art. 112).
Artikel 45
Elke persoon die een pasgeboren kind gevonden heeft, geeft hiervan onmiddellijk kennis aan de openbare hulpdiensten en deelt hen alle nuttige informatie hierover mee.
De hulpdienst doet aangifte van de geboorte van de vondeling bij de ambtenaar van de burgerlijke stand [van de plaats waar het kind gevonden is].
[Deze ambtenaar] van de burgerlijke stand maakt de akte van geboorte op. Het proces-verbaal van de politie wordt als bijlage opgenomen in de DABS.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en van toepassing op kinderen waarvan aangifte wordt gedaan na 31 maart 2019 (art. 112).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 17, 1° en 2° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 46
De akte van geboorte vermeldt in dit geval de gegevens bedoeld in artikel 44, 1°.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en van toepassing op kinderen waarvan aangifte wordt gedaan na 31 maart 2019 (art. 112).
Onderafdeling 3 Akte van geboorte in geval van geboorte aan boord van een schip of een luchtvaartuig
Wetshistoriek
Onderafdeling 3 (art. 47) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en van toepassing op kinderen waarvan aangifte wordt gedaan na 31 maart 2019 (art. 112).
Artikel 47

§ 1

In geval van geboorte tijdens een zeereis aan boord van een schip onder Belgische vlag, of tijdens de vlucht van een Belgisch luchtvaartuig, ontvangt de gezagvoerder persoonlijk de geboorteaangifte van de vader of de meemoeder en de moeder of één van hen, of, bij gebrek hieraan, van een persoon die bij de geboorte aanwezig was. Het kind wordt ingeschreven op de passagierslijst. De gezagvoerder maakt, van zodra mogelijk en uiterlijk bij het eerste aanleggen of de eerste landing, van de geboorteaangifte een proces-verbaal op dat de gegevens bedoeld in artikel 44 bevat.

§ 2

Indien de eerstvolgende aanlegplaats of landingsplaats in België is, bezorgt de gezagvoerder zo spoedig mogelijk het proces-verbaal aan de dichtstbijzijnde ambtenaar van de burgerlijke stand, die onmiddellijk een akte van geboorte opmaakt op basis van het proces-verbaal. Het proces-verbaal wordt als bijlage bij de akte van geboorte in de DABS opgenomen. Het op papier opgemaakte proces-verbaal wordt bewaard door de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte heeft opgemaakt tot op het ogenblik van de overdracht van het proces-verbaal aan het [Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën].

§ 3

Indien de eerstvolgende aanlegplaats of landingsplaats in het buitenland is, bezorgt de gezagvoerder zo spoedig mogelijk het proces-verbaal aan de consulaire beroepspost in wiens consulair ressort de haven of landingsplaats zich bevindt.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf gewijzigd bij art. 166, 9° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en van toepassing op kinderen waarvan aangifte wordt gedaan na 31 maart 2019 (art. 112).
Onderafdeling 4 Gemeenschappelijke bepalingen
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en van toepassing op kinderen waarvan aangifte wordt gedaan na 31 maart 2019 (art. 112).
Artikel 48
Indien het geslacht van een kind onduidelijk is, kunnen de vader of de meemoeder en de moeder, of één van hen, aangifte doen van het geslacht binnen drie maanden na de geboorte, met voorlegging van een medisch attest.
[De ambtenaar van de burgerlijke stand van de geboorteplaats wijzigt de geboorteakte door toevoeging van het geslacht van het kind.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en van toepassing op kinderen waarvan aangifte wordt gedaan na 31 maart 2019 (art. 112).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 18 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 49
De ambtenaar van de burgerlijke stand die een akte van geboorte opmaakt van een kind van wie de afstamming ten aanzien van zijn ouders niet vaststaat of die een akte van de burgerlijke stand wijzigt ten gevolge van een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waarbij een vordering betreffende de betwisting van de afstamming wordt toegewezen ten aanzien van de ouders of ten aanzien van de enige ouder met betrekking tot wie de afstamming vaststaat, notificeert dit binnen drie dagen elektronisch via de DABS aan de vrederechter bedoeld in artikel 390.
De vervaldag is in de termijn begrepen. Is die dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan wordt de vervaldag uitgesteld tot de eerstvolgende werkdag.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en van toepassing op kinderen waarvan aangifte wordt gedaan na 31 maart 2019 (art. 112).
Afdeling 3 De akten van erkenning
Wetshistoriek
Afdeling 3 (art. 50 - art. 51) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Onderafdeling 1 Akte van prenatale erkenning
Wetshistoriek
Onderafdeling 1 (art. 50) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 50
De akte van prenatale erkenning vermeldt:
de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de moeder;
de naam, de voornamen, de geboortedatum, de geboorteplaats en de hoedanigheid van de erkenner;
de toestemming van de moeder, met vermelding van de datum, plaats en autoriteit voor wie de toestemming werd gegeven, of de rechterlijke instantie, de datum en het identificatienummer van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waarin de toestemming werd vastgesteld. De rechterlijke beslissing wordt als bijlage in de DABS opgenomen.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Onderafdeling 2 Akte van erkenning
Wetshistoriek
Onderafdeling 2 (art. 51) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 51
De akte van erkenning vermeldt:
de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van het kind;
de naam, de voornamen, de geboortedatum, de geboorteplaats, en, in voorkomend geval de overlijdensdatum en de overlijdensplaats van de ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststond voor de erkenning;
de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats en de hoedanigheid van de erkenner;
in voorkomend geval, de toestemming van de personen bedoeld in artikel 329bis of de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waarin de vervangende toestemming of de machtiging tot erkenning werd vastgesteld, met vermelding van:
a)
de naam en de voornamen van de wettelijke vertegenwoordiger van het kind indien deze in de erkenning heeft toegestemd;
b)
de datum, plaats en autoriteit voor wie de toestemming werd gegeven, of de rechterlijke instantie, de datum en het identificatienummer van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waarin de vervangende toestemming of de machtiging tot erkenning werd vastgesteld;
in voorkomend geval, de nieuwe naam en de verklaring van naamskeuze door de vader of de meemoeder en de moeder;
5°/1
[in voorkomend geval, de nieuwe naam en de verklaring van naamskeuze door het meerderjarige kind;]
in voorkomend geval, de nieuwe voornaam;
in voorkomend geval, het feit dat de in artikel 329bis, § 3, bedoelde personen niet hebben toegestemd.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
Enig lid, 5°/1 ingevoegd bij art. 2 Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 maart 2024 (art. 91).
Afdeling 4 Akte van verklaring van naamskeuze
Wetshistoriek
Afdeling 4 (art. 52) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 52
De akte van verklaring van naamskeuze vermeldt:
de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van het kind of de kinderen op wie de verklaring betrekking heeft;
de naam, de voornamen, de geboortedatum, en de geboorteplaats van de moeder en de vader of de meemoeder;
de verklaring van naamskeuze door de ouders en de nieuwe naam van het kind of de kinderen;
de wettelijke basis van de verklaring op basis waarvan de akte werd opgesteld.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Afdeling 5 Akte van aanpassing van de registratie van het geslacht
Wetshistoriek
Afdeling 5 (art. 53) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 53
De akte van aanpassing van de registratie van het geslacht vermeldt:
de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de betrokkene;
het nieuwe geslacht van de betrokkene.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Afdeling 6 Akte van huwelijk
Wetshistoriek
Afdeling 6 (art. 54) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 54
De akte van huwelijk vermeldt:
de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de echtgenoten;
de datum [en de plaats] van het huwelijk;
de door een echtgenoot gekozen naam [en/of de voornaam] na voltrekking van het huwelijk, overeenkomstig het recht van de Staat waarvan hij de nationaliteit heeft;
in voorkomend geval, de naam, voornamen, de geboortedatum en geboorteplaats van de getuigen.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
Enig lid:
2° gewijzigd bij art. 13 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34);
3° gewijzigd bij art. 19 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Afdeling 7 Akten van overlijden
Wetshistoriek
Afdeling 7 (art. 55 - art. 60) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Onderafdeling 1 Akte van overlijden
Wetshistoriek
Onderafdeling 1 (art. 55 - art. 56) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 55

§ 1

De ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats van overlijden maakt onmiddellijk een akte van overlijden op, van zodra hem een overlijdensattest wordt voorgelegd dat werd opgesteld door de arts die het overlijden heeft vastgesteld.

§ 2

In geval van overlijden van een onbekend persoon, maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand een proces-verbaal op dat alle informatie bevat die hij heeft kunnen inwinnen omtrent de overledene.
Het proces-verbaal wordt als bijlage opgenomen bij de akte van overlijden in de DABS.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en van toepassing op kennisgevingen van overlijden gedaan na 31 maart 2019 (art. 113).

Artikel 56
De akte van overlijden vermeldt:
de naam, de voornamen, de geboortedatum en geboorteplaats van de overledene, of, in geval het gaat om een onbekende, de op het ogenblik van de opmaak van de akte beschikbare gegevens;
de plaats, de datum en het uur van het overlijden of [van de vaststelling van het overlijden].
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en van toepassing op kennisgevingen van overlijden gedaan na 31 maart 2019 (art. 113).
Wetshistoriek
Enig lid, 2° gewijzigd bij art. 20 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Onderafdeling 2 Akte van overlijden in geval van een overlijden aan boord van een schip of een luchtvaartuig
Wetshistoriek
Onderafdeling 2 (art. 57) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 57

§ 1

In geval van overlijden tijdens een zeereis, aan boord van een schip onder Belgische vlag, of tijdens de vlucht van een Belgisch luchtvaartuig, maakt de gezagvoerder, van zodra mogelijk en uiterlijk bij het eerste aanleggen of de eerste landing, een proces-verbaal op dat de gegevens bedoeld in artikel 56 bevat. Het overlijden wordt vermeld op de passagierslijst.

§ 2

Indien de eerstvolgende aanlegplaats of landingsplaats in België is, bezorgt de gezagvoerder zo spoedig mogelijk het proces-verbaal aan de dichtstbijzijnde ambtenaar van de burgerlijke stand, die onmiddellijk een akte van overlijden opmaakt op basis van het proces-verbaal. Het proces-verbaal wordt als bijlage opgenomen. Het op papier opgemaakte proces-verbaal wordt bewaard door de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte heeft opgemaakt tot op het ogenblik van de overdracht van het proces-verbaal aan het [Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën].

§ 3

Indien de eerstvolgende aanlegplaats of landingsplaats in het buitenland gelegen is, bezorgt de gezagvoerder zo spoedig mogelijk het proces-verbaal aan de consulaire beroepspost in wiens consulair ressort de haven of landingsplaats zich bevindt.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf gewijzigd bij art. 166, 10° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Onderafdeling 3 Akte van een levenloos kind
Wetshistoriek
Onderafdeling 3 (art. 58 - art. 59) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 58

§ 1

Wanneer een kind overleden is op het ogenblik van de vaststelling van de bevalling door de arts of de vroedvrouw na een zwangerschapsduur van honderdtachtig dagen te rekenen van de verwekking, maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand [van de plaats van de bevalling] een akte van een levenloos kind op, op basis van een medisch attest voorgelegd door een persoon die de inlichtingen kan meedelen welke vereist zijn voor het opmaken van de voornoemde akte.

§ 2

Wanneer een kind overleden is op het ogenblik van de vaststelling van de bevalling door de arts of de vroedvrouw na een zwangerschapsduur van honderdveertig dagen tot honderdnegenenzeventig dagen te rekenen van de verwekking, maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand op basis van een medisch attest en op verzoek van de moeder of op verzoek van de vader of de meemoeder die is gehuwd met de moeder of die een prenatale erkenning heeft gedaan, of, op verzoek van de vader of de meemoeder die niet is gehuwd met de moeder noch het verwekt kind heeft erkend en met toestemming van de moeder, een akte van een levenloos kind op.

[§ 2/1

Indien de moeder voor 31 maart 2019 bevallen is na een zwangerschapsduur van honderdtachtig dagen te rekenen van de verwekking, kunnen de ouders, bij een gemeenschappelijke verklaring of bij verklaring van de langstlevende ouder, in geval van vooroverlijden van de andere ouder, bij de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand, vragen om de voornamen en/of de naam van hun kind te vermelden in de akte van een levenloos kind overeenkomstig artikel 59, eerste lid, 5° en 6°. De ambtenaar van de burgerlijke stand wijzigt de akte van een levenloos kind ten gevolge van deze verklaring.
Indien de moeder voor 31 maart 2019 bevallen is na een zwangerschapsduur van honderdveertig dagen tot honderdnegenenzeventig dagen te rekenen van de verwekking, kunnen de ouders bij een gemeenschappelijke verklaring of bij verklaring van de langstlevende ouder, in geval van vooroverlijden van de andere ouder, aan de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand vragen een akte van een levenloos kind op te maken overeenkomstig paragraaf 2.
]

§ 3

Het kind dat overleden is op het ogenblik van de vaststelling van de bevalling door de arts of de vroedvrouw, heeft geen rechtspersoonlijkheid.
De akte van een levenloos kind heeft geen rechtsgevolgen uitgezonderd deze uitdrukkelijk door de wet bepaald.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), zelf vervangen bij art. 4 Wet 19 december 2018 (BS 1 februari 2019).
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 21 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
§ 2/1 ingevoegd bij art. 49 Wet 28 maart 2024 (BS 29 maart 2024, err., BS 4 april 2024).

Artikel 59
De akte van een levenloos kind vermeldt:
de datum, de plaats, het uur van de bevalling en het geslacht van het kind;
de zwangerschapsduur;
de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de moeder;
de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de vader of de meemoeder, die gehuwd is met de moeder of die een prenatale erkenning heeft gedaan, of, op zijn of haar verzoek en met toestemming van de moeder, de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de vader of de meemoeder die niet gehuwd is met de moeder noch het verwekt kind heeft erkend;
de voornamen van het kind, indien om de vermelding ervan wordt verzocht;
de naam van het kind waarvan de moeder bevallen is na een zwangerschapsduur van honderdtachtig dagen te rekenen van de verwekking, indien om de vermelding ervan wordt verzocht.
Voor de toekenning van de naam bedoeld in het eerste lid, 6°, zijn de artikelen 335 en 335ter van overeenkomstige toepassing.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), zelf vervangen bij art. 4 Wet 19 december 2018 (BS 1 februari 2019).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 5 Wet 19 december 2018 (BS 1 februari 2019).
Onderafdeling 4 Gemeenschappelijke bepaling
Wetshistoriek
Onderafdeling 4 (art. 60) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 60
De ambtenaar van de burgerlijke stand die een akte van overlijden opmaakt van de enige ouder of adoptieve ouder van een minderjarige of van een persoon die optrad als voogd over een minderjarige, notificeert dit binnen drie dagen elektronisch via de DABS aan de vrederechter bedoeld in artikel 390.
De ambtenaar van de burgerlijke stand die een akte van overlijden opmaakt, notificeert dit binnen drie dagen elektronisch via de DABS aan de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter, ingeval de overledene een krachtens artikel 492/1 beschermde persoon of zijn bewindvoerder was.
De vervaldag is in de termijn begrepen. Is die dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan wordt de vervaldag uitgesteld tot de eerstvolgende werkdag.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Afdeling 8 Akte van afwezigheid
Wetshistoriek
Afdeling 8 (art. 61) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 61
De akte van afwezigheid vermeldt de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de afwezige.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Afdeling 9 Akte van voornaamsverandering
Wetshistoriek
Afdeling 9 (art. 62) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 62
De akte van voornaamsverandering vermeldt:
de naam, de voornaam of voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de betrokkene;
de nieuwe voornaam of voornamen van de betrokkene.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Afdeling 10 Akte van naamsverandering
Wetshistoriek
Afdeling 10 (art. 63) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 63
De akte van naamsverandering vermeldt:
[in voorkomend geval, de datum van het verzoek;]
de naam en de voornamen van de betrokkene;
de geboortedatum en geboorteplaats van de betrokkene;
de nieuwe naam van de betrokkene;
[in geval van toepassing van artikel 335sexies, het aktenummer van de akte van erkenning die als basis heeft gediend voor de opmaak van de akte van naamsverandering;]
[wanneer artikel 370/8/1 van toepassing is, de wettelijke grondslag op basis waarvan de naamsverandering wordt toegestaan.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf gewijzigd bij art. 166, 11° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
Enig lid:
1° vervangen bij art. 14 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34).
5° ingevoegd bij art. 3 Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 maart 2024 (art. 91);
6° ingevoegd bij art. 2 Wet 7 januari 2024 (BS 19 januari 2024), met ingang van 1 juli 2024 (art. 9).
Afdeling 11 Akte van echtscheiding
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf gewijzigd bij art. 166 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 64
De akte van echtscheiding vermeldt:
[het aktenummer van de Belgische huwelijksakte of, bij gebrek hieraan, de datum en plaats van het huwelijk;]
[...];
de naam en de voornamen van de personen die uit de echt gescheiden zijn;
3°/1
[in voorkomend geval, de naam en/of de voornaam na echtscheiding;]
de geboortedatum en geboorteplaats van de personen die uit de echt gescheiden zijn.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf vervangen bij art. 166, 12° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
Enig lid:
1° vervangen bij art. 15, 1° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34);
2° opgeheven bij art. 15, 2° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34);
3°/1 ingevoegd bij art. 22 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Afdeling 12 Akte van adoptie
Wetshistoriek
Afdeling 12 (art. 65) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 65
De akte van adoptie vermeldt:
de naam, de voornamen, de geboorteplaats en de geboortedatum van de adoptanten;
de naam, de voornamen, de geboorteplaats en de geboortedatum van de geadopteerde;
de nieuwe naam en, in voorkomend geval, de nieuwe voornaam van de geadopteerde na de adoptie;
de vorm van adoptie: gewone of volle adoptie;
in voorkomend geval, de datum van de erkenning van de buitenlandse adoptie door de federale centrale autoriteit;
[in geval van een adoptie geregeld in Titel VIII, hoofdstuk 1, de datum van het verzoekschrift.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
Enig lid, 6° ingevoegd bij art. 16 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34).
Afdeling 13 Akte van herroeping of herziening van adoptie of van nietigverklaring
Wetshistoriek
Afdeling 13 (art. 66) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
Opschrift gewijzigd bij art. 2 Wet 20 juli 2023 (BS 21 september 2023).
Artikel 66
De akte van herroeping of herziening van adoptie[...] of van nietigverklaring, vermeldt:
het aktenummer van de akte waarop het betrekking heeft;
[indien het een rechterlijke beslissing betreft,] de aard van het beschikkend gedeelte van de rechterlijke beslissing, met name of het gaat om:
een herroeping of herziening van een adoptie;
[...]
een nietigverklaring van een aanpassing van de registratie van het geslacht;
een nietigverklaring van een volledige akte;
een nietigverklaring van een volledige akte ten gevolge van een beslissing genomen op basis van artikel 463 van het Wetboek van strafvordering;
[in geval van toepassing van artikel 34/1, de reden van de nietigverklaring van de akte.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
Enig lid:
inleidende bepaling gewijzigd bij art. 3, a) Wet 20 juli 2023 (BS 21 september 2023);
2° gewijzigd bij art. 17, 1° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34) en bij art. 3, b) Wet 20 juli 2023 (BS 21 september 2023);
3° ingevoegd bij art. 17, 2° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34).
Afdeling 14 Akten van Belgische nationaliteit
Wetshistoriek
Afdeling 14 (art. 67) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 67

§ 1

De akten van nationaliteit bedoeld in de artikelen 15 en 22, § 4, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit vermelden:
de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de persoon op wie de akte betrekking heeft;
de wettelijke basis van de verklaring op basis waarvan de akte werd opgesteld;
in geval van nationaliteitstoekenning op basis van de artikelen 8, § 1, 2°, b), 9, 2°, b), en 11bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de verklaarder of verklaarders.

§ 2

De akte van vervallenverklaring van Belgische nationaliteit vermeldt de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de persoon op wie de akte betrekking heeft [en de wettelijke basis van de vervallenverklaring.].
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
§ 2 gewijzigd bij art. 23 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Afdeling 15 Akte opgemaakt op basis van een buitenlandse akte
Wetshistoriek
Afdeling 15 (art. 68 - art. 69) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 68

§ 1

Iedere Belg, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, legt elke buitenlandse authentieke akte die op hem betrekking heeft, voor zover deze een wijziging van de staat van een persoon tot gevolg heeft, voor aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt vervolgens een akte van de burgerlijke stand, als bedoeld in dit hoofdstuk, op basis van een buitenlandse authentieke akte op.
De buitenlandse authentieke akte wordt voorgelegd aan de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand van de persoon die de akte voorlegt.
De procureur des Konings kan verzoeken dat op basis van een buitenlandse akte een akte wordt opgemaakt.

§ 2

De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt een akte op basis van een buitenlandse akte op indien hem een buitenlandse authentieke akte wordt voorgelegd bij de opmaak of de wijziging van een akte van de burgerlijke stand of bij een aanpassing van het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 24 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2025 (art. 83).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf gewijzigd bij art. 166, 13° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 69

§ 1

De akte van de burgerlijke stand op basis van een buitenlandse akte vermeldt uitsluitend de gegevens zoals voorzien in dit hoofdstuk [en die erkend kunnen worden overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Internationaal Privaatrecht].
[Indien de buitenlandse akte een materiële vergissing zoals bedoeld in artikel 34 bevat, vastgesteld op basis van een in de DABS opgenomen akte, vermeldt de akte op basis van een buitenlandse akte de door de ambtenaar van de burgerlijke stand verbeterde of aangevulde gegevens van de buitenlandse akte.]

§ 2

Een afschrift [of een uittreksel] van de buitenlandse akte en, in voorkomend geval, de beëdigde vertaling ervan, wordt als bijlage in de DABS opgenomen.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf gewijzigd bij art. 166, 14° en 15° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Afdeling 16 Akte opgemaakt op basis van een buitenlandse rechterlijke of buitenlandse administratieve beslissing
Wetshistoriek
Afdeling 16 (art. 70) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 70

§ 1

Iedere Belg of zijn wettelijke vertegenwoordiger legt elke buitenlandse in kracht van gewijsde gegane rechterlijke of buitenlandse definitieve administratieve beslissing, die op hem betrekking heeft, voor zover deze een wijziging van de staat van een persoon tot gevolg heeft, voor aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt een akte van de burgerlijke stand op basis van een buitenlandse rechterlijke of buitenlandse administratieve beslissing op, of wijzigt een akte van de burgerlijke stand overeenkomstig hoofdstuk 1, afdeling 6, op basis van deze beslissing.
De buitenlandse beslissing wordt voorgelegd aan de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand van de persoon die de buitenlandse beslissing voorlegt.
De procureur des Konings kan verzoeken dat op basis van een buitenlandse rechterlijke of buitenlandse administratieve beslissing een akte wordt opgemaakt.

§ 2

De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt een akte van de burgerlijke stand, bedoeld in dit hoofdstuk, op basis van een buitenlandse rechterlijke of buitenlandse administratieve beslissing op of wijzigt een akte van de burgerlijke stand, indien hem een buitenlandse in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing of een buitenlandse definitieve administratieve beslissing wordt voorgelegd bij de opmaak of wijziging van een akte van de burgerlijke stand of bij een aanpassing van het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister.

§ 3

Een afschrift van de buitenlandse rechterlijke beslissing of van de buitenlandse administratieve beslissing en, in voorkomend geval, de beëdigde vertaling ervan, wordt als bijlage in de DABS opgenomen.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 25 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2025 (art. 83).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Hoofdstuk 3 De databank voor de akten van de burgerlijke stand

Wetshistoriek
Hoofdstuk 3 (art. 71 - art. 83) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en met uitzondering van art. 71 tot 77 die in werking treden op 1 maart 2019 (art. 8 KB 22 februari 2019 (BS 1 maart 2019)).
Afdeling 1 Algemene bepalingen
Wetshistoriek
Afdeling 1 (art. 71 - art. 72) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 8 KB 22 februari 2019 (BS 1 maart 2019)).
Artikel 71
De DABS wordt opgericht bij de Federale Overheidsdienst Justitie en heeft tot taak:
het ondersteunen van de ambtenaren van de burgerlijke stand en van de consulaire ambtenaren in hun wettelijke opdrachten inzake het opmaken en bijhouden van de akten en de registers van de burgerlijke stand;
het als authentieke bron waarborgen van de opslag, de bewaring en de ter beschikkingstelling van alle in de DABS opgenomen akten van de burgerlijke stand, zonder te raken aan de wettelijke opdrachten van het Rijksregister als authentieke bron voor de identificatiegegevens van natuurlijke personen;
het verzekeren van een dienstverlening aan de burgers, ongeacht waar ze zich bevinden;
het vereenvoudigen van administratieve procedures door het verplicht hergebruik van de in de DABS beschikbare akten en gegevens;
het ondersteunen van de rechterlijke orde bij de uitvoering van hun opdrachten;
te voorzien in een uniform en centraal toezicht op het opmaken en het bewaren van de akten en het afleveren van uittreksels en afschriften ervan;
de uitvoering van de internationale verdragen en akkoorden op het gebied van de burgerlijke stand mogelijk te maken;
het opmaken van globale en geanonimiseerde statistieken met betrekking tot de burgerlijke stand mogelijk te maken;
het instaan voor de bewaring van de akten van de burgerlijke stand tot op het ogenblik van de overdracht ervan aan het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën;
10°
te voorzien in een gelijktijdige actualisatie van de gegevens van het Rijksregister op basis van de gegevens opgenomen in de DABS.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 26 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 8 KB 22 februari 2019 (BS 1 maart 2019)).

Artikel 72
In de DABS worden opgenomen:
alle in gedematerialiseerde vorm opgemaakte akten van de burgerlijke stand, de wijzigingen van akten van de burgerlijke stand, de meldingen op akten van de burgerlijke stand en de door de wet vereiste bijlagen, voor zover deze niet beschikbaar zijn in een andere authentieke bron;
alle administratieve bijwerkingen van de akten van de burgerlijke stand sinds de inwerkingtreding van de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing;
de metadata en de gedematerialiseerde kopieën van de door de gemeenten en Belgische consulaten opgenomen akten van de burgerlijke stand die op papier werden opgemaakt voor de inwerkingtreding van de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing;
de metadata en de gedematerialiseerde kopieën van de in toepassing van artikel 31 van het Wetboek van internationaal privaatrecht geregistreerde, geweigerde of erkende buitenlandse akten van de burgerlijke stand, buitenlandse rechterlijke beslissingen van de burgerlijke stand en administratieve buitenlandse beslissingen van echtscheiding en naamsverandering.
De DABS geldt als authentieke bron voor alle akten opgemaakt na 31 maart 2019, en de gegevens die erin zijn opgenomen.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 27 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf gewijzigd bij art. 166, 15° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2019 (art. 8 KB 22 februari 2019 (BS 1 maart 2019)).
Afdeling 2 Beheer van de DABS
Wetshistoriek
Afdeling 2 (art. 73 - art. 77) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 8 KB 22 februari 2019 (BS 1 maart 2019)).
Artikel 73
De Federale Overheidsdienst Justitie, de gemeentelijke overheden en de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken zijn de gezamenlijke verantwoordelijke voor de verwerking van de gegevens in de DABS in de zin van artikel 4, 7), van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 28 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2025 (art. 9, 1° KB 16 mei 2024 (BS 8 juli 2024 (ed. 1))).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf gewijzigd bij art. 166, 17° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2019 (art. 8 KB 22 februari 2019 (BS 1 maart 2019)).

Artikel 74

§ 1

Het beheerscomité van de DABS, hierna genoemd “beheerscomité”, oefent de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid uit.
Het beheerscomité heeft een coördinerende functie.
Het beheerscomité bepaalt ook welke nieuwe toegangen tot de DABS worden verleend, in uitvoering van artikel 78, § 3.
Het beheerscomité staat daarnaast in voor de inrichting en het beheer van de DABS en bepaalt de noodzakelijke maatregelen om de onveranderlijkheid, de vertrouwelijkheid en de bewaring van de akten van de burgerlijke stand in de DABS te waarborgen.

§ 2

De gemeentelijke overheden en de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken staan in voor de invoer en de wijziging van de akten van de burgerlijke stand, de inzameling en de validatie van de gegevens opgenomen in de DABS.

§ 3

De Federale Overheidsdienst Justitie, de gemeentelijke overheden en de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken staan samen in voor het beheer en de ter beschikkingstelling van de gegevens opgenomen in de DABS.

§ 4

Het beheerscomité is samengesteld uit:
vijf vertegenwoordigers van de gemeentelijke overheden;
twee vertegenwoordigers van de Federale Overheidsdienst Justitie;
een vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken.
Het beheerscomité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de gemeentelijke overheden.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels van de samenstelling en de werking van het beheerscomité.

§ 5

Een overlegcomité wordt opgericht. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels van de samenstelling en de werking ervan en stelt haar taken vast.
Het overlegcomité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de gemeentelijke overheden.
Het overlegcomité is samengesteld als volgt:
de leden van het beheerscomité;
een vertegenwoordiger van het College van het openbaar ministerie;
een vertegenwoordiger van het College van de hoven en rechtbanken;
twee vertegenwoordigers van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken;
een vertegenwoordiger van het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën.
Indien de coördinatie tussen de DABS en het Rijksregister of een impact van de DABS op de werking van het Rijksregister wordt beoogd, en in het bijzonder de uitvoering van artikel 71, 10°, is het overlegcomité samengesteld als volgt:
de leden van het beheerscomité;
twee vertegenwoordigers van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 29 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2025 (art. 9, 1° KB 16 mei 2024 (BS 8 juli 2024 (ed. 1))).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf gewijzigd bij art. 166, 18° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2019 (art. 8 KB 22 februari 2019 (BS 1 maart 2019)).

Artikel 75
De Federale Overheidsdienst Justitie stelt een functionaris voor de gegevensbescherming aan voor de persoonsgegevens en de informatie die in het kader van deze wet worden verwerkt.
Deze is meer bepaald belast met:
het verstrekken van deskundige adviezen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de beveiliging van de persoonsgegevens en informatie en inzake hun verwerking;
het informeren en adviseren van de Federale Overheidsdienst Justitie [...] over haar verplichtingen binnen het kader van deze wet en binnen het algemeen kader van de bescherming van de gegevens en de privacy;
het opstellen, het toepassen, het bijwerken en het controleren van een beleid inzake de beveiliging en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;
het vormen van het contactpunt voor de Gegevensbeschermingsautoriteit;
de uitvoering van de andere opdrachten inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de beveiliging die door de Koning worden bepaald, na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit.
[Bij het uitoefenen van zijn opdrachten handelt de functionaris voor de gegevensbescherming volledig onafhankelijk. Hij brengt rechtstreeks verslag uit aan de Federale Overheidsdienst Justitie die het beheerscomité daarvan in kennis stelt, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn opdrachten.]
De Koning kan, na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit, nadere regels volgens dewelke de functionaris voor de gegevensbescherming zijn opdrachten uitvoert, bepalen.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf gewijzigd bij art. 166, 19° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2019 (art. 8 KB 22 februari 2019 (BS 1 maart 2019)).

Artikel 76
De gegevens bedoeld in [artikel 72], worden bewaard tot op het ogenblik van de overdracht ervan aan het [Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën].
De Koning bepaalt, na advies te hebben ingewonnen van het beheerscomité, de nadere regels van deze overdracht.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf gewijzigd bij art. 166, 20° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2019 (art. 8 KB 22 februari 2019 (BS 1 maart 2019)).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 30 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 77
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 31 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 8 KB 22 februari 2019 (BS 1 maart 2019)).
Afdeling 3 Toegang tot de DABS
Wetshistoriek
Afdeling 3 (art. 78 - art. 83) vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 78

§ 1

De DABS is geen openbaar register.

§ 2

De gegevens van de DABS kunnen elektronisch meegedeeld worden aan de volgende personen, overheden of instellingen, in het kader van de uitoefening van hun wettelijke opdrachten:
de ambtenaren van de burgerlijke stand en de door hen gemachtigde beambten;
de Belgische consulaire ambtenaren, de door hen gemachtigde agenten alsook de ambtenaren van de bevoegde diensten zoals aangewezen door de Koning, voor de consulaire werkzaamheden, in het bijzonder deze inzake de burgerlijke stand;
de parketten;
de magistraten bij de rechtscolleges en hun griffies;
de ambtenaren van de diensten aangewezen door de Koning, die bevoegd zijn voor het personenrecht en voor de burgerlijke stand.

§ 3

De relevante in de DABS beschikbare elektronische gegevens kunnen meegedeeld worden aan alle overheidsdiensten, instellingen of beroepsgroepen, in het kader van hun wettelijke opdracht of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag die aan hen is opgedragen en dit, voor zover mogelijk, volgens de principes van de dienstenintegratie.
Hiertoe wordt een protocol afgesloten overeenkomstig artikel 20 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, tenzij de modaliteiten van de mededeling ervan op eenzelfde wijze gedocumenteerd zijn in een wet of regelgevende norm.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 32 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Voorgeschiedenis
Art. vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf gewijzigd bij art. 166, 21° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Lid 1:
5° vervangen bij art. 18, 1° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34);
8° ingevoegd bij art. 18, 2° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34).
Lid 2 gewijzigd bij art. 18, 3° en 4° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34).
Lid 3 gewijzigd bij art. 18, 5° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34).

Artikel 79
De Koning bepaalt, na het advies te hebben ingewonnen van de Gegevensbeschermingsautoriteit, [door wie, waar en welke akten] raadpleegbaar zijn voor genealogische, [of historische] doeleinden.
[De aflevering van afschriften en uittreksels of de raadpleging van de akten in het kader van genealogisch of historisch onderzoek kunnen aanleiding geven tot een vergoeding die niet meer mag bedragen dan de kostprijs, vastgesteld door de afleverende autoriteit.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 33, 1° tot 3° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 80
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 34 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf gewijzigd bij art. 166, 22° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 81
De overheden, de instellingen en de personen die gemachtigd zijn de [authentieke] gegevens van de DABS te raadplegen, [...] mogen de betreffende gegevens niet meer opvragen via de betrokkene [of een andere overheid of instelling].
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 35, 1° tot 3° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 82

§ 1 [

Het recht op rectificatie overeenkomstig artikel 16 van de algemene verordening gegevensbescherming wordt uitgeoefend ten aanzien van de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand die de vermelding, de inschrijving of de wijziging verbetert overeenkomstig hoofdstuk 1, afdeling 8.
]

§ 2

Alle overheden en instellingen, die toegang hebben tot de gegevens van de DABS zijn gehouden, van zodra zij hetzij foutieve of het ontbreken van gegevens vaststellen in de DABS, hetzij vaststellen dat een inschrijving of wijziging niet is gebeurd, dit te melden aan het [...] beheerscomité.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
§ 1 vervangen bij art. 36, 1° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
§ 2 gewijzigd bij art. 36, 2° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 83

[§ 1 ]

Hij die in welke hoedanigheid ook deelneemt aan de verzameling, de verwerking of de mededeling van de in [artikel 72] bedoelde gegevens of kennis heeft van die gegevens, moet het vertrouwelijk karakter ervan in acht nemen.
Artikel 458 van het Strafwetboek is op hen toepasselijk.

[§ 2

De overheidsdiensten, de instellingen en de beroepsgroepen die op enige wijze toegang hebben gekregen tot de gegevens van de DABS moeten de uitgevoerde verwerkingen kunnen verantwoorden, ongeacht of deze uitgevoerd zijn door een individuele gebruiker of door een automatisch informaticasysteem.
Daartoe houden zij minstens logbestanden bij van elke verzameling, wijziging, raadpleging, mededeling en verwijdering van akten van de burgerlijke stand, meldingen en van metagegevens.
Het logbestand vermeldt:
het uniek identificatienummer van de individuele gebruiker en/of van het proces of het systeem dat toegang tot de gegevens heeft verkregen;
het uniek identificatienummer van de betrokkene van wie de persoonsgegevens werden verwerkt;
de (categorieën van) persoonsgegevens die verwerkt werden;
de wijze waarop de persoonsgegevens verwerkt werden, met name de verzameling, de wijziging, de raadpleging, de mededeling of de verwijdering;
de reden van de verwerking, met vermelding van de verwerkingsactiviteit, het dossiernummer en de wettelijke basis ervan;
de datum en het tijdstip van de verwerking;
de systemen die deze persoonsgegevens hebben verwerkt.
De logbestanden worden tien jaar bewaard vanaf de datum van de raadpleging. De logbestanden worden ter beschikking gehouden van de Gegevens beschermingsautoriteit.
]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Wetshistoriek
§ 1 genummerd en gewijzigd bij art. 37, 1° en 2° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
§ 2 ingevoegd bij art. 37, 3° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 84 ? 101
[...]
Wetshistoriek
Impliciet opgeheven bij art. 4 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Titel III Woonplaats

Artikel 102

De woonplaats van ieder Belg, wat betreft de uitoefening van zijn burgerlijke rechten, is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 103

Verandering van woonplaats wordt teweeggebracht doordat men werkelijk gaat wonen in een andere plaats, met het voornemen om aldaar zijn hoofdverblijf te vestigen.

Artikel 104

Het voornemen wordt bewezen door een uitdrukkelijke verklaring, gedaan zowel bij het gemeentebestuur van de plaats die men verlaat, als bij dat van de plaats waar men zijn woonplaats heeft overgebracht.

Artikel 105

Bij gebreke van een uitdrukkelijke verklaring wordt het bewijs van het voornemen afgeleid uit de omstandigheden.

Artikel 106

De burger die tot een tijdelijk of herroepelijk openbaar ambt benoemd wordt, behoudt de woonplaats die hij tevoren had, indien hij het tegenovergestelde voornemen niet heeft te kennen gegeven.

Artikel 107

Het aanvaarden van een voor het leven verleend ambt heeft tot gevolg dat de woonplaats van de ambtenaar onmiddellijk wordt overgebracht naar de plaats waar hij zijn ambt moet uitoefenen.

Artikel 108

[De niet-ontvoogde minderjarige heeft zijn woonplaats in de gezamenlijke verblijfplaats van zijn ouders of, indien die niet samenleven, in de verblijfplaats van één van beiden.
Degene die onder voogdij is geplaatst, heeft zijn woonplaats bij zijn voogd.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 1 W. 13 april 1995 (B.S., 24 mei 1995).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 5 W. 30 april 1958 (B.S., 10 mei 1958), vervangen bij artikel 12 W. 8 april 1965 (B.S., 15 april 1965), impliciet gewijzigd bij art. 41 W. 1 juli 1974 (B.S., 1 augustus 1974), vervangen bij art. 14 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987) en gewijzigd bij artikel 6 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990).

Artikel 109

Meerderjarigen die gewoonlijk bij een ander dienen of werken, hebben dezelfde woonplaats als de persoon bij wie zij dienen of werken, indien zij met hem in hetzelfde huis wonen.

Artikel 110

De woonplaats bepaalt de plaats waar een erfenis openvalt.

Artikel 111

Wanneer de partijen of een van hen in een akte, met het oog op de uitvoering van die akte, woonplaats kiezen in een andere plaats dan de werkelijke woonplaats, kunnen de op die akte betrekking hebbende betekeningen, rechtsvorderingen en vervolgingen aan de overeengekomen woonplaats en voor de rechter van die woonplaats geschieden.

Titel IV Afwezigen

Voorgeschiedenis
Oorspronkelijke indeling in hoofdstukken en afdelingen opgeheven bij art. 7, 14, 32 en 35 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Hoofdstuk I Afwezigheid

Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 2 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Afdeling I Vermoeden van afwezigheid
Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 3 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Artikel 112

[§ 1

Wanneer een persoon sinds meer dan drie maanden niet meer verschijnt in zijn woon- of verblijfplaats en men van hem gedurende ten minste drie maanden geen nieuws heeft ontvangen en daaruit onzekerheid voortvloeit over zijn leven of zijn dood, kan de [vrederechter], op verzoek van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings, het vermoeden van afwezigheid vaststellen.

§ [2] [

Het openbaar ministerie is ermee belast te waken over de belangen van de vermoedelijk afwezigen. Overeenkomstig de artikelen 766, tweede lid, en 767 van het Gerechtelijk Wetboek wordt het openbaar ministerie gehoord over zijn schriftelijk of mondeling advies of vorderingen met betrekking tot alle rechtsvorderingen die de afwezigen aangaan.
]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 4 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
§ 1 gewijzigd bij art. 5, 1° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Oorspronkelijke § 2 opgeheven bij art. 5, 2° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Oorspronkelijke § 3 vernummerd tot § 2 en vervangen bij art. 5, 3° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 113

[§ 1

[Wanneer hij] vaststelt dat er een vermoeden van afwezigheid is en de vermoedelijk afwezige geen algemeen gevolmachtigde heeft aangewezen om zijn goederen te beheren, wijst de vrederechter bij een met redenen omklede beschikking een gerechtelijk bewindvoerder aan met inachtneming van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen.
Binnen drie dagen na de uitspraak geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van de beschikking van de vrederechter aan de bewindvoerder. De gerechtelijk bewindvoerder laat binnen acht dagen na zijn aanwijzing schriftelijk weten of hij die aanvaardt.
Wordt de aanwijzing, bedoeld in het vorige lid, niet aanvaard, dan stelt de vrederechter ambtshalve een andere gerechtelijk bewindvoerder aan.
Na de aanvaarding door de gerechtelijk bewindvoerder wordt een afschrift van de beschikking van zijn aanwijzing medegedeeld aan de procureur des Konings.

§ 2

De vrederechter kan te allen tijde, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van iedere belanghebbende, van de procureur des Konings of van de gerechtelijk bewindvoerder, bij een met redenen omklede beschikking, een einde maken aan het mandaat van deze laatste, de bevoegdheden wijzigen die hem werden opgedragen of hem vervangen.
De vrederechter kan daartoe eenieder horen die hij geschikt acht om hem in te lichten.

§ 3

Elke beslissing tot aanwijzing of tot vervanging van een gerechtelijk bewindvoerder, tot beëindiging van zijn mandaat of tot wijziging van zijn bevoegdheden, wordt, door toedoen van de griffier, bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en in twee dagbladen verspreid in het gerechtelijk arrondissement van de laatste woonplaats in België van de vermoedelijk afwezige of, indien deze nooit een woonplaats in België heeft gehad, van het gerechtelijk arrondissement Brussel en in één nationaal verspreid dagblad in de taal van de procedure.
De bekendmaking moet geschieden binnen vijftien dagen na de uitspraak; de ambtenaren aan wie het verzuim of de vertraging te wijten zou zijn, zijn aansprakelijk jegens de betrokkenen indien bewezen wordt dat de vertraging of het verzuim het gevolg is van collusie.
Binnen dezelfde termijn wordt de beslissing door de griffier betekend aan de burgemeester van de woonplaats van de beschermde persoon teneinde te worden aangetekend in het bevolkingsregister.]

[§ 4

Vanaf de beschikking tot aanwijzing van de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde gerechtelijk bewindvoerder kan de vrederechter, op uitdrukkelijk en met redenen omkleed verzoek van deze gerechtelijk bewindvoerder en om de goederen van de vermoedelijk afwezige te beheren, alle informatie over de vermoedelijk afwezige opvragen bij het centraal aanspreekpunt gehouden door de Nationale Bank van België, overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest. De rechter bezorgt de ontvangen informatie aan de gerechtelijk bewindvoerder.
]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 5 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
§ 1 gewijzigd bij art. 6 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
§ 4 ingevoegd bij art. 34 Wet 15 mei 2024 (BS 28 mei 2024).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 114

[§ 1

Uiterlijk één maand na de aanvaarding van zijn aanwijzing stelt de gerechtelijk bewindvoerder een verslag op met betrekking tot de vermogenstoestand van de vermoedelijk afwezige en zendt dit over aan de vrederechter.
De gerechtelijk bewindvoerder geeft jaarlijks rekenschap van zijn beheer aan de vrederechter door voorlegging van een schriftelijk verslag dat minstens de volgende gegevens vermeldt:
de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de gerechtelijk bewindvoerder;
de naam, de voornaam en de laatste bekende woonplaats van de vermoedelijk afwezige;
een overzicht van de inkomsten en uitgaven tijdens de voorbije periode en een overzicht van de stand van het beheerde vermogen bij de aanvang en op het einde van deze periode.
Indien hij zulks nodig acht, kan de vrederechter van de gerechtelijk bewindvoerder waarborgen eisen, hetzij bij zijn aanwijzing, hetzij gedurende de uitoefening van zijn mandaat.

§ 2

De schriftelijke verslagen opgemaakt met toepassing van § 1, worden op de griffie van het vredegerecht bewaard in een dossier op naam van de vermoedelijk afwezige.
Het dossier omvat eveneens:
een afschrift van het vonnis van de [vrederechter] tot vaststelling van het vermoeden van afwezigheid;
een afschrift van de beschikking tot aanstelling van een gerechtelijk bewindvoerder;
een afschrift van alle beschikkingen getroffen met toepassing van dit hoofdstuk;
de door de vrederechter gevoerde briefwisseling met betrekking tot het gerechtelijk bewind.
Aan het dossier wordt een inventaris van de stukken met vermelding van de datum van hun neerlegging toegevoegd.

§ 3

De vrederechter kan aan de gerechtelijk bewindvoerder, bij een met redenen omklede beslissing, na de overlegging door deze van het verslag bedoeld in § 1, een bezoldiging toekennen waarvan het bedrag niet hoger mag zijn dan drie procent van de inkomsten van de goederen van de vermoedelijk afwezige. Naast de bezoldiging worden de gemaakte kosten vergoed, na door de vrederechter behoorlijk te zijn nagezien. Hij kan hem nochtans, na overlegging van met redenen omklede staten, een bezoldiging toekennen in verhouding tot de vervulde buitengewone ambtsverrichtingen.
Het is de gerechtelijk bewindvoerder verboden, buiten de in het eerste lid vermelde bezoldigingen, enige bezoldiging of voordeel, van welke aard ook of van wie ook, te ontvangen met betrekking tot het uitoefenen van het mandaat van gerechtelijk bewindvoerder.]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 6 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
§ 2, lid 2, 1° gewijzigd bij art. 7 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 115
[

§ 1

De gerechtelijk bewindvoerder heeft tot taak de goederen van de vermoedelijk afwezige als een goede huisvader te beheren. Hij kan zich in zijn beheer laten bijstaan door een of meer personen die onder zijn verantwoordelijkheid optreden.

§ 2

Wanneer de belangen van de gerechtelijk bewindvoerder in strijd zijn met die van de vermoedelijk afwezige, kan hij slechts optreden krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter. Deze machtiging wordt verleend bij een met redenen omklede beschikking op verzoek van de gerechtelijk bewindvoerder. De artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.

§ 3

Bij gebreke van aanwijzingen in de in artikel 113 bedoelde beschikking, vertegenwoordigt de gerechtelijk bewindvoerder de vermoedelijk afwezige in alle rechtshandelingen en procedures als eiser of als verweerder, behalve wanneer de echtgenoot van de vermoedelijk afwezige gemachtigd is om alleen te handelen overeenkomstig artikel 220, § 2, of artikel [2.3.34 van het Burgerlijk Wetboek].
De gerechtelijk bewindvoerder kan slechts krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter:
de vermoedelijke afwezige in rechte vertegenwoordigen als eiser bij de andere rechtsplegingen en handelingen dan die:
met betrekking tot huurcontracten;
met betrekking tot bewoning zonder akte of bewijs;
met betrekking tot sociale wetgeving ten gunste van de vermoedelijk afwezige;
met betrekking tot de burgerlijke partijstelling;
bedoeld in de artikelen 1187, tweede lid, 1193bis en 1225 van het Gerechtelijk Wetboek;
de roerende en onroerende goederen van de vermoedelijk afwezige vervreemden;
leningen aangaan en hypotheken toestaan alsook toestemming geven tot het doorhalen van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en tot de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling;
berusten in een vordering betreffende onroerende rechten;
een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel verwerpen of aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden;
een schenking of een legaat onder bijzondere titel aanvaarden;
een pachtovereenkomst of een handelshuurovereenkomst sluiten alsook een handelshuurovereenkomst hernieuwen en een huurovereenkomst voor een duur van meer dan negen jaar sluiten;
een dading aangaan of een arbitrageovereenkomst sluiten;
een onroerend goed aankopen.
De vrederechter wordt geadieerd bij eenzijdig verzoekschrift. Hij wint alle dienstige inlichtingen in; hij kan de mening vragen van eenieder die hij geschikt acht om hem in te lichten, onverminderd de artikelen 1186 en 1193bis van het Gerechtelijk Wetboek, inzake verkopingen van onroerende goederen.
De artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.
Indien de vrederechter dat nuttig acht, wordt de handelszaak van de vermoedelijk afwezige voortgezet door zijn gerechtelijk bewindvoerder onder de door de vrederechter vastgestelde voorwaarden. Het bestuur ervan kan worden opgedragen aan een bijzondere bewindvoerder onder het toezicht van de gerechtelijk bewindvoerder. De bijzondere bewindvoerder wordt aangewezen door de [ondernemingsrechtbank] op verzoek van de vrederechter.

§ 4

Onverminderd het eventueel bestaande huwelijksvermogensstelsel tussen de vermoedelijk afwezige en de gerechtelijk bewindvoerder, worden de gelden en de goederen van de vermoedelijk afwezige volledig en duidelijk afgescheiden van het persoonlijk vermogen van de bewindvoerder. De banktegoeden van de vermoedelijk afwezige worden op zijn naam ingeschreven.
]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 8 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
§ 3, lid 1 gewijzigd bij art. 7 Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
§ 3, lid 5 gewijzigd bij art. 252 Wet 15 april 2018 (BS 27 april 2018 (ed. 2)), met ingang van 1 november 2018 (art. 260, leden 1 en 2).

Artikel 116
[Is de vermoedelijk afwezige betrokken bij een verdeling of een erfenis, dan wordt hij vertegenwoordigd door de gerechtelijk bewindvoerder aangewezen overeenkomstig artikel 113.
Is er geen bewindvoerder aangewezen en heeft de vermoedelijk afwezige geen algemeen gevolmachtigde aangewezen om zijn goederen te beheren, dan kan de vrederechter, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings, een notaris aanwijzen om hem te vertegenwoordigen.
Iedere verdeling waarbij de vermoedelijk afwezige betrokken is, geschiedt overeenkomstig artikel 1225 van het Gerechtelijk Wetboek.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 9 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 117

[§ 1

Indien de vermoedelijk afwezige terugkeert, kan hij derdenverzet instellen tegen het vonnis waarbij de [vrederechter] het vermoeden van afwezigheid heeft vastgesteld.
Indien de vermoedelijk afwezige terugkeert of indien men van hem nieuws ontvangt tijdens de periode van de vermoedelijke afwezigheid, maakt de vrederechter bij een met redenen omklede beschikking een einde aan het mandaat van de gerechtelijk bewindvoerder, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de vermoedelijk afwezige, van de procureur des Konings of van iedere belanghebbende.
De vermoedelijk afwezige krijgt de goederen terug die tijdens de periode van de vermoedelijke afwezigheid voor zijn rekening werden beheerd of verworven. De handelingen die de gerechtelijk bewindvoerder of de notaris bedoeld in artikel 116, tweede lid, op regelmatige wijze heeft verricht, kunnen hem worden tegengeworpen, behalve wanneer daarbij bedrog is gepleegd.

§ 2

Indien de vermoedelijk afwezige afwezig wordt verklaard, indien hij overleden is of indien hij gerechtelijk overleden wordt verklaard, maakt de vrederechter bij een met redenen omklede beschikking een einde aan het mandaat van de gerechtelijk bewindvoerder, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de procureur des Konings of van iedere belanghebbende.

§ 3

Onverminderd de toepassing van de artikelen 1358 tot 1369 van het Gerechtelijk Wetboek, dient de gerechtelijk bewindvoerder binnen dertig dagen na de beschikking waarmee een eind wordt gemaakt aan zijn mandaat, zijn eindverslag in ter griffie van het vredegerecht.
Indien de vermoedelijk afwezige gehuwd was op de dag van zijn verdwijnen en indien hij afwezig of gerechtelijk overleden wordt verklaard, maakt de gerechtelijk bewindvoerder een inventaris op van alle roerende en onroerende goederen die deel uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen dat toebehoort aan de vermoedelijk afwezige en aan zijn echtgenoot, en dient hij de inventaris binnen de in § 1 bedoelde termijn in ter griffie van het vredegerecht.
Indien de vermoedelijk afwezige wettelijk samenwoonde op de dag van zijn verdwijning en indien hij afwezig of gerechtelijk overleden wordt verklaard, maakt de gerechtelijk bewindvoerder een inventaris op van alle roerende en onroerende goederen die geacht worden in onverdeeldheid te zijn op grond van artikel 1478 en dient hij die inventaris binnen de in het eerste lid bedoelde termijn in ter griffie van het vredegerecht. Hij handelt op dezelfde wijze ingeval de wettelijk samenwonende van de vermoedelijk afwezige na de vaststelling van het vermoeden van afwezigheid de wettelijke samenwoning overeenkomstig artikel 1476, § 2, tweede lid, beëindigt. De ambtenaar van de burgerlijke stand stelt de gerechtelijk bewindvoerder in kennis van de beslissing om de wettelijke samenwoning te beëindigen.
Het eindverslag en, in voorkomend geval, de inventaris worden bij het dossier bedoeld in artikel 114, § 2, gevoegd.]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 10 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
§ 1 gewijzigd bij art. 8 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Afdeling II Verklaring van afwezigheid
Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 11 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Artikel 118

[§ 1

Wanneer er vijf jaar verlopen zijn sinds het vonnis waarbij het vermoeden van afwezigheid werd vastgesteld, of zeven jaar sinds men voor het laatst nieuws ontvangen heeft van de afwezige, kan de verklaring van afwezigheid worden uitgesproken door de [familierechtbank] op verzoek van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings.

§ 2

De griffier moet, in voorkomend geval, een eensluidend verklaard afschrift van het vonnis houdende verklaring van afwezigheid ter kennis brengen van de in artikel [112, § 1], bedoelde vrederechter.]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 12 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
§ 1 gewijzigd bij art. 9, 1° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
§ 2 gewijzigd bij art. 9, 2° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 3 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 119
[Het in artikel 118 bedoelde verzoek wordt, door toedoen van de griffier, bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, in twee dagbladen verspreid in het gerechtelijk arrondissement van de laatste woonplaats in België van de afwezige of, indien deze nooit een woonplaats in België heeft gehad, in het gerechtelijk arrondissement Brussel en in één nationaal verspreid dagblad in de taal van de procedure.
De rechtbank kan alle andere maatregelen bevelen die zij nodig acht om dit verzoek bekend te maken.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 120
[De [familierechtbank] mag een vonnis houdende verklaring van afwezigheid eerst wijzen een jaar na de laatste bekendmaking bepaald in artikel 119, eerste lid.
Het vonnis houdende verklaring van afwezigheid wordt bij uittreksel bekendgemaakt op de wijze bepaald in artikel 119, binnen de termijn bepaald door de rechtbank.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 15 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007) en gewijzigd bij art. 10 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 121

§ 1

Het beschikkend gedeelte van de beslissing houdende verklaring van afwezigheid vermeldt de gegevens opgesomd in artikel 56; het stelt, in voorkomend geval, de onmogelijkheid vast om sommige van die gegevens te vermelden.
Op verzoek van de procureur des Konings stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens nodig voor de opmaak van de akte van afwezigheid ten gevolge van de in kracht van gewijsde gegane beslissing houdende verklaring van afwezigheid via de DABS naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.
De ambtenaar van de burgerlijke stand van de laatste plaats van inschrijving van de afwezige in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister in België, of bij gebrek hieraan, deze van Brussel, maakt onmiddellijk de akte van afwezigheid ten gevolge van de rechterlijke beslissing op.

§ 2

De beslissing houdende verklaring van afwezigheid heeft alle gevolgen van het overlijden vanaf de datum van de opmaak van de akte van afwezigheid.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 5 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 16 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 122
Indien de afwezige terugkeert, kan hij derdenverzet instellen tegen het vonnis van verklaring van afwezigheid uitgesproken door de [familierechtbank], [waarna de akte van afwezigheid kan worden verbeterd overeenkomstig artikel 35].
Indien het bewijs van het bestaan van de afwezige geleverd wordt na de dag waarop de beslissing houdende verklaring van afwezigheid in kracht van gewijsde is gegaan, [kan de akte van afwezigheid worden verbeterd overeenkomstig artikel 35].]
[In de gevallen bedoeld in het eerste en tweede lid stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens van het vonnis of arrest door naar de DABS, met vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden.
De DABS maakt op basis hiervan een melding op en verbindt deze met de akte van afwezigheid.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 17 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007), gewijzigd bij art. 11 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274) en bij art. 6, 1° tot 3° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 123
[Het op grond van artikel 122 gewezen vonnis houdende verbetering wordt bij uittreksel bekendgemaakt op de bij artikel 119 bepaalde wijze en binnen de door de rechtbank bepaalde termijn.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 18 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 124
[Indien de afwezige terugkeert of indien het bewijs van zijn bestaan geleverd wordt, krijgt de afwezige door het vonnis houdende verbetering zijn goederen en de goederen die hij tijdens zijn afwezigheid had moeten verkrijgen, terug in de staat waarin zij zich bevinden, alsook de prijs van de goederen die mochten zijn vervreemd, en de goederen die door wederbelegging mochten zijn verkregen.
Zijn huwelijk en zijn huwelijksvermogensstelsel blijven ontbonden. Onverminderd de toepassing van de artikelen 1205 tot [1224/2] van het Gerechtelijk Wetboek, krijgt de afwezige zijn deel van de goederen van het gemeenschappelijk vermogen in de staat waarin zij zich bevinden, alsook de prijs van de goederen die mochten zijn vervreemd, op grond van de inventaris opgemaakt overeenkomstig artikel 117, § 3, tweede lid.
Ingeval de afwezige wettelijk samenwoonde, krijgt hij zijn deel van de goederen die geacht worden in onverdeeldheid te zijn terug in de staat waarin zij zich bevinden, alsmede het deel van de prijs van de goederen die mochten zijn vervreemd op grond van de inventaris die werd opgesteld overeenkomstig artikel 117, § 3, derde lid.
Er wordt een einde gemaakt aan de maatregelen ten aanzien van de minderjarige kinderen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 19 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007) en gewijzigd bij art. 2 Wet 13 augustus 2011 (BS 14 september 2011 (ed. 2)), met ingang van 1 april 2012 (art. 10).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 4 (art. 2, § 1) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Afdeling III Gevolgen van de afwezigheid of van het vermoeden van afwezigheid voor de minderjarige kinderen
Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 20 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Artikel 125
[Indien er minderjarige kinderen zijn, moet de griffier een eensluidend verklaard afschrift van elke beslissing gewezen op grond van de artikelen 112, 113, 117, 118 en 122 ter kennis brengen van de territoriaal bevoegde vrederechter. Deze laatste handelt overeenkomstig de regels voor de voogdij.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 21 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Hoofdstuk II Gerechtelijke verklaring van overlijden

Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 22 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Artikel 126
[Bij ontstentenis van een akte van overlijden, kan de [familierechtbank], op verzoek van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings, die ambtshalve optreedt of op verzoek van de minister van Justitie, het overlijden verklaren van iedere persoon die in levensbedreigende omstandigheden verdween, indien zijn lichaam niet kon worden teruggevonden of niet kon worden geïdentificeerd, en zijn overlijden, gelet op de omstandigheden, als zeker kan worden beschouwd.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 23 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007) en gewijzigd bij art. 12 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 4 (art. 2, § 2) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 127
[Onverminderd de toepassing van artikel 1226 van het Gerechtelijk Wetboek, kan de procureur des Konings het verzoek tot verklaring van overlijden van diverse personen instellen bij een enkel verzoekschrift en kan de [familierechtbank] in dat geval uitspraak doen bij een enkel vonnis.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 24 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007) en gewijzigd bij art. 13 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 128
[Is de verdwenen persoon betrokken bij een verdeling of een erfenis, dan gaat de rechtbank, overeenkomstig artikel 19 van het Gerechtelijk Wetboek, over tot het aanwijzen van de notaris die zijn belangen moet vertegenwoordigen tot het tijdstip waarop het vonnis houdende verklaring van overlijden wordt uitgesproken.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 25 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 129
[De rechtbank kan bepalen dat het verzoek in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. In dat geval bepaalt de rechtbank de termijn tijdens welke hij, na deze bekendmaking, zijn uitspraak over het verzoek zal opschorten.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 26 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 130
[Binnen vijftien dagen na de uitspraak brengt de griffier het beschikkend gedeelte van het vonnis bij gerechtsbrief ter kennis van de partijen. De termijn van hoger beroep bedraagt twee maanden te rekenen van deze kennisgeving. Het hoger beroep wordt bij verzoekschrift bij [de familiekamer van] het hof van beroep ingesteld. Op straffe van nietigheid moet het binnen acht dagen na de datum waarop het verzoekschrift is ontvangen bij deurwaardersexploot of bij een ter post aangetekende brief ter kennis worden gebracht van de griffie van de [rechtbank van eerste aanleg] die de bestreden beslissing heeft gewezen. De griffier maakt van het beroep melding op de kant van de bestreden beslissing. De regels die gelden in eerste aanleg zijn van toepassing voor hoger beroep.
De griffier van het hof van beroep geeft kennis van het arrest overeenkomstig de bepalingen die gelden in eerste aanleg. De termijn voor voorziening in cassatie bedraagt één maand vanaf deze kennisgeving.
De termijn voor voorziening in cassatie en de voorziening tegen het arrest waarbij het overlijden wordt vastgesteld hebben schorsende kracht.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 27 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007) en gewijzigd bij art. 14 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 131
[De gerechtelijke beslissing tot verklaring van overlijden stelt de datum van het overlijden vast, rekening houdend met de vermoedens voortvloeiend uit de omstandigheden van de zaak; zo niet stelt ze die datum vast op de dag van de verdwijning. Deze datum mag niet onbepaald zijn.
Het beschikkend gedeelte van de gerechtelijke beslissing tot verklaring van overlijden bevat de in [artikel 56] omschreven vermeldingen; het stelt in voorkomend geval de onmogelijkheid vast melding te maken van sommige ervan.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 28 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007) en gewijzigd bij art. 7 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 132
Op verzoek van de procureur des Konings stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens nodig voor de opmaak van de akte van overlijden ten gevolge van de in kracht van gewijsde gegane gerechtelijke beslissing tot verklaring van overlijden via de DABS naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.
De ambtenaar van de burgerlijke stand van de laatste plaats van inschrijving van de overledene in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister in België, of bij gebrek hieraan, deze van Brussel, maakt de akte van overlijden ingevolge de rechterlijke beslissing onmiddellijk op.
In geval van een collectief vonnis wordt een akte van overlijden per betrokkene opgemaakt.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 8 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 29 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 133
[...]
[...]
[...]
De vonnissen en arresten waarbij een verzoek tot verklaring van overlijden wordt afgewezen, beletten niet dat een soortgelijk verzoek later ontvankelijk zou zijn, ingeval het gegrond is op nieuw bewijsmateriaal.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 30 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007) en gewijzigd bij art. 9 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 134
Indien de persoon die gerechtelijk overleden is verklaard terugkeert kan hij derdenverzet instellen tegen de rechterlijke beslissing tot gerechtelijke verklaring van overlijden uitgesproken door de familierechtbank, waarna de akte van overlijden kan verbeterd worden overeenkomstig artikel 35.
Indien het bewijs van het bestaan van de gerechtelijk overleden verklaarde geleverd wordt na de datum waarop de rechterlijke beslissing tot gerechtelijke verklaring van overlijden in kracht van gewijsde is gegaan, kan de akte van overlijden verbeterd worden overeenkomstig artikel 35.
In de gevallen bedoeld in het eerste en tweede lid stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens van het vonnis of arrest door naar de DABS, met vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden.
De DABS maakt op basis hiervan een melding op en verbindt deze met de akte van overlijden.
Het verbeterende vonnis wordt bij uittreksel bekendgemaakt overeenkomstig artikel 119 binnen de door de rechtbank bepaalde termijn.
Indien de persoon die gerechtelijk overleden is verklaard terugkeert, is artikel 124 van toepassing.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 10 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 31 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 135 (oud art. II)
[De hoofdgriffiers van de hoven en rechtbanken stellen de minister van Buitenlandse Zaken onmiddellijk in kennis van enige krachtens dit hoofdstuk gevoerde rechtspleging.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 33 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Titel IV/1 Aanpassing van de registratie van het geslacht

Wetshistoriek
Opschrift titel IV/1 ingevoegd bij art. 11 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Voorgeschiedenis
Oorspronkelijke art. 136 - art. 139 opgeheven bij art. 34 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Oorspronkelijk art. 140 opgeheven bij art. 1 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981).
Oorspronkelijk art. 141 opgeheven bij art. 16 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Oorspronkelijk art. 142 vervangen bij art. 17 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987), bij art. 3 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 20014 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90) en opgeheven bij art. 34 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 135/1

§ 1

Elke meerderjarige of ontvoogde minderjarige Belg of in de bevolkingsregisters ingeschreven vreemdeling die de overtuiging heeft dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenstemt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit kan van die overtuiging aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand.

§ 2

De aangifte wordt gedaan bij de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.
Bij de aangifte geeft de Belg die niet is ingeschreven in de bevolkingsregisters de ambtenaar van de burgerlijke stand het adres waarop hem een weigering om de akte van aanpassing van de registratie van het geslacht op te maken kan worden meegedeeld.

§ 3

Bij de aangifte overhandigt de betrokkene aan de ambtenaar van de burgerlijke stand een door hem ondertekende verklaring, die vermeldt dat hij er [...] van overtuigd is dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenstemt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit en dat hij de administratieve en juridische gevolgen van een aanpassing van de registratie van het geslacht in zijn akte van geboorte wenst.
De ambtenaar van de burgerlijke stand [licht de betrokkene] in over het verdere verloop van de procedure, de administratieve en juridische gevolgen ervan en stelt de in het vijfde lid bedoelde informatiebrochure ter beschikking evenals de contactgegevens van transgenderorganisaties.
De ambtenaar neemt akte van de verklaring en geeft een ontvangstbewijs af aan de betrokkene.
De ambtenaar van de burgerlijke stand die akte neemt van de verklaring, geeft hiervan binnen drie dragen kennis aan de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg. De procureur des Konings geeft hiervan onverwijld een ontvangstmelding.
De Koning stelt een informatiebrochure op.

§ 4

De procureur des Konings kan, binnen drie maanden te rekenen van de datum van het ontvangstbewijs, een negatief advies uitbrengen wegens strijdigheid met de openbare orde.
Bij gebrek aan een negatief advies of in geval van overzending van een attest dat er geen negatief advies wordt uitgebracht bij het verstrijken van de termijn van drie maanden, wordt het advies geacht positief te zijn.

§ 5

Ten vroegste drie maanden en ten laatste zes maanden na afgifte van het ontvangstbewijs verschijnt de betrokkene een tweede keer voor de ambtenaar van de burgerlijke stand voor wie de aangifte werd gedaan.
[...]
Bij gebrek aan negatief advies van de procureur des Konings kan de ambtenaar van de burgerlijke stand de akte van aanpassing van de registratie van het geslacht opmaken en deze verbinden met de andere akten van de burgerlijke stand van de betrokkene die zijn geslacht vermelden.
De ambtenaar van de burgerlijke stand weigert de akte van aanpassing van de registratie van het geslacht op te maken bij negatief advies van de procureur des Konings.

§ 6

De ambtenaar van de burgerlijke stand die weigert een akte van aanpassing van de registratie van het geslacht op te maken, brengt zijn met reden omklede beslissing en, in voorkomend geval, het negatief advies van de procureur des Konings onverwijld ter kennis van de betrokkene.

§ 7

De betrokkene kan tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand verhaal instellen overeenkomstig artikel 1385duodecies van het Gerechtelijk Wetboek.

§ 8

De procureur des Konings vordert de nietigheid van een aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte wegens strijdigheid met de openbare orde.

§ 9 [

Indien de betrokkene een nieuwe aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte heeft verkregen, volgens de procedure bepaald in dit artikel, heeft de vorige aanpassing van de geslachtsregistratie geen gevolgen meer vanaf de opmaak van de nieuwe akte van aanpassing van de geslachtsregistratie.
De regels tot vaststelling van de afstamming van toepassing op het nieuw geregistreerde geslacht van de betrokkene zijn van toepassing op kinderen geboren na de opmaak van de akte van aanpassing van de geslachtsregistratie.
]

§ 10

De niet-ontvoogde minderjarige met onderscheidingsvermogen kan vanaf de leeftijd van zestien jaar aangifte doen overeenkomstig dit artikel, mits overhandiging bij de aangifte van een verklaring van een kinder- en jeugdpsychiater, die bevestigt dat de betrokkene over voldoende onderscheidingsvermogen beschikt om de voortdurende overtuiging te hebben dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenstemt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit. Bij de aangifte wordt de betrokkene bijgestaan door zijn ouders of zijn wettelijke vertegenwoordiger.
Ingeval deze personen weigeren om de niet-ontvoogde minderjarige bij te staan, kan de minderjarige, bij verzoekschrift ondertekend door hemzelf of zijn advocaat, de familierechtbank verzoeken hem te machtigen om deze handeling met bijstand van een voogd ad hoc te verrichten.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 12 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 3 gewijzigd bij art. 4, 1° en 2° Wet 20 juli 2023 (BS 21 september 2023).
§ 5 gewijzigd bij art. 4, 3° Wet 20 juli 2023 (BS 21 september 2023).
§ 9 vervangen bij art. 4, 4° Wet 20 juli 2023 (BS 21 september 2023).

Artikel 135/2

§ 1

De akte van aanpassing van de registratie van het geslacht laat de afstamming ten aanzien van reeds geboren kinderen en de daaruit voortvloeiende rechten, bevoegdheden en verplichtingen onverlet.
Alle vorderingen met betrekking tot deze afstamming en de daaruit voortvloeiende rechten, bevoegdheden en verplichtingen kunnen nog worden ingesteld na de opmaak van de akte van aanpassing van de registratie van het geslacht.

§ 2

Indien de betrokkene na de aanpassing van de registratie van het geslacht van vrouw naar man in de akte van geboorte een kind baart, is boek I, titel VII, hoofdstuk I naar analogie van toepassing evenals de hoofdstukken 3, 4 en 5.
In geval de betrokkene een kind verwekt of heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten waarvan de verwekking van het kind het gevolg is, en het kind wordt geboren na de aanpassing van de registratie van het geslacht van man naar vrouw in de akte van geboorte, is boek I, titel VII, hoofdstuk 2 naar analogie van toepassing evenals de hoofdstukken 3, 4 en 5.
De persoon ten aanzien van wie de afstamming wordt vastgesteld volgens de bepalingen van het tweede lid wordt in de akte van geboorte steeds als meemoeder vermeld.
In alle overige gevallen wordt voor de toepassing van boek I, titel VII, uitgegaan van het nieuwe geslacht.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 13 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 136 ? 142

[...]
Wetshistoriek
Oorspronkelijke art. 136 tot 142 impliciet opgeheven bij art. 11 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Titel V Het huwelijk

Hoofdstuk I Hoedanigheden en voorwaarden vereist om een huwelijk te mogen aangaan

Artikel 143
[Een huwelijk kan worden aangegaan door twee personen van verschillend of van hetzelfde geslacht.
Indien het huwelijk werd aangegaan tussen personen van hetzelfde geslacht, is artikel 315 niet van toepassing.]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 18 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987) en opnieuw opgenomen bij art. 3 W. 13 februari 2003 (B.S., 28 februari 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 juni 2003 (art. 23).

Artikel 144
[Niemand mag een huwelijk aangaan vóór hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 7 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55).

Artikel 145
[Om gewichtige redenen kan de [familierechtbank] de in het vorige artikel vervatte verbodsbepaling opheffen. [De vordering wordt bij verzoekschrift ingediend, ofwel door beide ouders, ofwel door een van hen, ofwel door de voogd, ofwel door de minderjarige indien de ouders of de voogd niet in het huwelijk toestemmen.]
De procedure wordt ingeleid tegen een bepaalde dag. De rechtbank doet uitspraak binnen vijftien dagen, de ouders [of de voogd], de minderjarige en de aanstaande echtgenoot opgeroepen en de procureur des Konings gehoord.
Hoger beroep kan [binnen acht dagen na de kennisgeving per gerechtsbrief van het vonnis] worden ingesteld en [de familiekamer van het hof van beroep] doet uitspraak binnen vijftien dagen. [Het vonnis wordt eveneens door de griffier aan het bevoegde openbaar ministerie medegedeeld.] Tegen het vonnis of arrest is geen verzet mogelijk.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 8 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55), gewijzigd bij art. 4, 1° en 2° W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90), bij art. 2, A) en B) W. 9 mei 2006 (B.S., 30 april 2007, err., B.S., 21 mei 2007) en bij art. 15, 1° en 2° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 145/1
De persoon die krachtens artikel 492/1, § 1, derde lid, 2°, uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om een huwelijk aan te gaan, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter alsnog worden gemachtigd een huwelijk aan te gaan.
De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.
[...].
Een eensluidend verklaard afschrift van de beschikking wordt eveneens overgezonden aan de in [artikel 164/1] bedoelde ambtenaar van de burgerlijke stand.
[De beschikking wordt als bijlage bij de huwelijksakte in de DABS opgenomen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), gewijzigd bij art. 14, 1° en 2° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en bij art. 2 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)).

Artikel 146
Er is geen huwelijk wanneer er geen toestemming is.

Artikel 146bis
Er is geen huwelijk wanneer, ondanks de gegeven formele toestemmingen tot het huwelijk, uit een geheel van omstandigheden blijkt dat de intentie van minstens één van de echtgenoten kennelijk niet is gericht op het totstandbrengen van een duurzame levensgemeenschap, maar enkel op het bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel dat is verbonden aan de staat van gehuwde.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 12 W. 4 mei 1999 (B.S., 1 juli 1999), met ingang van 1 januari 2000 (art. 25).

Artikel 146ter
Er is evenmin een huwelijk wanneer het wordt aangegaan zonder vrije toestemming [van beide echtgenoten of de toestemming] van minstens een van de echtgenoten werd gegeven onder geweld of bedreiging.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 25 april 2007 (B.S., 15 juni 2007 (derde uitg.)) en gewijzigd bij art. 4 Wet 2 juni 2013 (BS 23 september 2013).

Artikel 147
Men mag geen huwelijk aangaan:
vóór de ontbinding van een bestaand huwelijk;
vóór de beëindiging van een bestaande wettelijke samenwoning, tenzij het dezelfde partijen betreft.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 Wet 8 februari 2023 (BS 1 maart 2023 (ed. 1)).

Artikel 148
[Zonder toestemming van zijn ouders mag een minderjarige geen huwelijk aangaan.
Die toestemming wordt vastgesteld door de [familierechtbank] waarbij de vordering tot ontheffing van het leeftijdsvereiste aanhangig is gemaakt.
Ingeval de ouders weigeren hun toestemming te geven, kan de rechtbank toestemming tot het huwelijk verlenen als zij de weigering een misbruik acht te zijn.
Ingeval één van de ouders zijn toestemming weigert te geven, kan de rechtbank toestemming tot het huwelijk verlenen indien de weigering niet gegrond wordt geacht. De ouder die niet verschijnt, wordt geacht niet in het huwelijk toe te stemmen.
Ingeval één van de ouders in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven [of wilsonbekwaam is] en de andere ouder zijn toestemming weigert, kan de rechtbank toestemming tot het huwelijk verlenen als zij de weigering een misbruik acht te zijn.
Ingeval beide ouders in de onmogelijkheid verkeren hun wil te kennen te geven [of wilsonbekwaam zijn] of ingeval zij niet verschijnen, kan de rechtbank toestemming tot het huwelijk verlenen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 9 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55), gewijzigd bij art. 4, 1° en 2° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en bij art. 16 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).

Artikel 149
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 10 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55).

Artikel 150
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 11 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55).

Artikel 151
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 12 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55).

Artikel 152
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55).

Artikel 153
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 14 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55).

Artikel 154
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 15 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55).

Artikel 155
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 24 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 155bis
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 24 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 156 ? 157 (oud art. 156 - 157)
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 158 ? 160bis (oud art. 158 - 160bis)
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 24 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 161
Het huwelijk is verboden tussen alle [...] bloedverwanten in de rechte opgaande en nederdalende lijn en de aanverwanten in dezelfde lijn.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 25 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Toepasselijkheid (federaal)
In zoverre artikel 161, in samenhang gelezen met de artikelen 163 en 164 van hetzelfde Wetboek, het huwelijk tussen een stiefouder en een stiefkind na het overlijden van de echtgenoot die de band van aanverwantschap tot stand heeft gebracht, op absolute wijze verbiedt, schendt het de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 12 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (Arbitragehof nr. 157/2006, 18 oktober 2006 (prejudicële vraag) (B.S., 26 januari 2007 (derde uitg.))).

Artikel 162
In de zijlijn is het huwelijk verboden tussen [broers, tussen zusters of tussen broer en zuster][...].
[...]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 27 maart 2001 (B.S., 11 mei 2001) en bij art. 4 W. 13 februari 2003 (B.S., 28 februari 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 juni 2003 (art. 23).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 2 W. 11 februari 1920 (B.S., 14 februari 1920) en bij art. 25 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 163
[Het huwelijk is ook verboden tussen oom en nicht of neef, of tussen tante en nicht of neef.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 5 W. 13 februari 2003 (B.S., 28 februari 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 juni 2003 (art. 23).

Artikel 164
De rechtbank kan, om gewichtige redenen, het in artikel 161 bedoelde verbod voor aanverwanten en het in artikel 163 bedoelde verbod opheffen.
De procedure wordt op eenzijdig verzoekschrift ingeleid door een van de toekomstige echtgenoten. De rechtbank doet uitspraak na de toekomstige echtgenoten te hebben opgeroepen en na het advies van de procureur des Konings ter zake te hebben ingewonnen.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 118 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), van toepassing op de vorderingen tot opheffing van het verbod een huwelijk aan te gaan ingediend vanaf 10 januari 2019 (art. 124).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 1 W. 1 juli 1957 (B.S., 14 juli 1957) en gewijzigd bij art. 3 W. 27 maart 2001 (B.S., 11 mei 2001).
Vervangen bij art. 6 W. 13 februari 2003 (B.S., 28 februari 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 juni 2003 (art. 23), gewijzigd bij art. 3 W. 13 februari 2005 (B.S., 23 februari 2005) en bij art. 2 W. 15 mei 2007 (B.S., 29 juni 2007 (derde uitg.)).

Hoofdstuk II Formaliteiten betreffende het huwelijk

Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 15 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Afdeling 1 Aangifte van het huwelijk
Wetshistoriek
Afdeling 1 (art. 164/1 – art. 164/7) ingevoegd bij art. 16 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 164/1

§ 1

Personen die willen huwen, moeten hiervan aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar één van de toekomstige echtgenoten zijn inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister heeft op die datum, met voorlegging van de in artikel 164/2 bedoelde documenten.
Indien geen van de toekomstige echtgenoten een inschrijving heeft in één van de in het eerste lid bedoelde registers, of indien de actuele verblijfplaats van één of elk van hen om gegronde redenen niet met deze inschrijving overeenstemt, kan de aangifte gebeuren bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de actuele verblijfplaats van één van de toekomstige echtgenoten.
Voor Belgen die in het buitenland verblijven en die niet zijn ingeschreven in het bevolkingsregister van een Belgische gemeente, kan de aangifte gebeuren bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de laatste inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister van één van de toekomstige echtgenoten, of van de gemeente waar een bloedverwant tot en met de tweede graad van één van de toekomstige echtgenoten zijn inschrijving heeft op de datum van de aangifte, of van de geboorteplaats van één van de toekomstige echtgenoten. Bij gebrek hieraan kan de aangifte gebeuren bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van Brussel.

§ 2

De aangifte gebeurt door één of beide toekomstige echtgenoten.
De ambtenaar van de burgerlijke stand ondertekent de aangifte binnen een maand na de afgifte van het in artikel 164/2, § 5, bedoelde bericht van ontvangst, behalve indien hij twijfels heeft over de geldigheid of echtheid van de in artikel 164/2 bedoelde overgelegde documenten. In dat geval geeft hij hiervan kennis aan de toekomstige echtgenoten en spreekt hij zich ten laatste drie maanden na de afgifte van het in artikel 164/2, § 5, bedoelde bericht van ontvangst uit over de geldigheid of echtheid van de overgelegde documenten en het ondertekenen van de aangifte. Indien hij binnen deze termijn geen beslissing heeft genomen, dient de ambtenaar van de burgerlijke stand onverwijld de aangifte te ondertekenen.

§ 3

Wanneer de belanghebbende partijen in gebreke blijven de in artikel 164/2 bedoelde documenten over te leggen of indien hij de geldigheid of echtheid van deze documenten niet erkent, weigert de ambtenaar van de burgerlijke stand over te gaan tot de ondertekening van de aangifte.
De ambtenaar van de burgerlijke stand brengt zijn met redenen omklede beslissing onmiddellijk ter kennis van de belanghebbende partijen. Op hetzelfde ogenblik wordt een afschrift hiervan, samen met een kopie van alle nuttige documenten, overgemaakt aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de weigering plaatsvond.
Door de belanghebbende partijen kan tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand binnen de maand na de kennisgeving van zijn beslissing, beroep worden ingesteld bij de familierechtbank.
De Koning bepaalt een model van aangifte, de wijze van verzending van de documenten en de wijze waarop de meldingen gebeuren.
De Koning kan de voorwaarden bepalen voor een elektronische aangifte van huwelijk.

§ 4

De ambtenaar van de burgerlijke stand die de aangifte heeft ondertekend gaat na of er geen huwelijksbeletselen zijn.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 17 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en van toepassing op aangiftes van huwelijk gedaan na 31 maart 2019 (art. 114).

Artikel 164/2

§ 1

Bij ontvangst van de aangifte gaat de ambtenaar van de burgerlijke stand na of voor elk van de echtgenoten de akte van geboorte beschikbaar is in de DABS. Indien de akte van geboorte in België werd opgemaakt of in België werd overgeschreven voor [31 maart 2019], verzoekt hij de ambtenaar die de akte heeft opgemaakt of overgeschreven tot opname van de akte in de DABS.
Indien de akte van geboorte niet op deze wijze beschikbaar is, leggen de toekomstige echtgenoten, voor elk van hen, zelf een uittreksel van de geboorteakte voor.
De ambtenaar van de burgerlijke stand controleert de identiteit van de echtgenoten aan de hand van het identiteisbewijs zoals bedoeld in de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en gaat na of de echtgenoten ingeschreven zijn in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister.

§ 2

De echtgenoten voegen bij de aangifte de volgende documenten:
voor zover zij niet beschikken over een identiteitsbewijs bedoeld in paragraaf 1, een ander bewijs van identiteit;
in voorkomend geval, een bewijs van de actuele verblijfplaats evenals, in voorkomend geval, een bewijs van de gewone verblijfplaats in België sinds meer dan drie maanden;
in voorkomend geval, een gelegaliseerd schriftelijk bewijs van de bij de aangifte van het huwelijk afwezige toekomstige echtgenoot, waaruit diens instemming met de aangifte blijkt;
ieder ander authentiek stuk of bewijs waaruit blijkt dat in hoofde van de betrokkene is voldaan aan de door de wet gestelde voorwaarden om een huwelijk te mogen aangaan.

§ 3

De echtgenoot die niet is ingeschreven in het bevolkings- of vreemdelingenregister, voegt bovendien de volgende documenten bij de aangifte:
een bewijs van nationaliteit;
een bewijs van de ongehuwde staat of van de ontbinding of nietigverklaring van het laatste voor een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken huwelijk en in voorkomend geval een bewijs van de ontbinding of de nietigverklaring van de huwelijken gesloten voor een buitenlandse overheid, tenzij ze een voor een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken huwelijk voorafgaan. Het bewijs van de ontbinding of nietigverklaring van een vorig huwelijk dient niet te worden voorgelegd indien de rechterlijke belissing in België werd ingeschreven. De ambtenaar van de burgerlijke stand gaat dit na in de DABS.

§ 4

De documenten bedoeld in paragraaf 2, 1° en paragraaf 3, 1°, worden als bijlage in de DABS opgenomen.

§ 5

Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand op basis van de paragrafen 1 tot 3 over al deze documenten beschikt voor elk van de echtgenoten, levert hij een ontvangstbewijs af van de aangifte.

§ 6

Indien hij zich onvoldoende ingelicht acht, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand een afschrift van de desbetreffende akten van de burgerlijke stand opvragen, en de belanghebbende verzoeken om ieder ander bewijs tot staving van die gegevens over te leggen.

§ 7

Indien de overgelegde documenten in een vreemde taal zijn opgemaakt, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand om een voor eensluidend verklaarde vertaling ervan verzoeken.

§ 8

Bij de aangifte van het huwelijk deelt de ambtenaar van de burgerlijke stand de toekomstige echtgenoten mee dat ze een beroep kunnen doen op ten hoogste vier getuigen, die ze zelf kiezen en die minimum achttien jaar oud zijn.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 18 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en van toepassing op aangiftes van huwelijk gedaan na 31 maart 2019 (art. 114) en gewijzigd bij art. 61 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 164/3
Onverminderd artikel 368-10 kan de echtgenoot, die in de onmogelijkheid verkeert zich een akte van geboorte te verschaffen, de akte van geboorte vervangen door:
indien zijn akte van geboorte werd opgesteld in een land waarvoor de onmogelijkheid of zware moeilijkheden om de bedoelde akte van de burgerlijke stand te verkrijgen, werden aanvaard:
a)
hetzij een gelijkwaardig document afgegeven door de diplomatieke of consulaire overheden van zijn land van geboorte;
b)
hetzij, ingeval van onmogelijkheid of zware moeilijkheden om zich voornoemd document te verschaffen, een akte van bekendheid, afgegeven door de vrederechter van zijn hoofdverblijfplaats;
indien zijn akte van geboorte niet werd opgesteld in een land waarvoor de onmogelijkheid of zware moeilijkheden om de akte van de burgerlijke stand in kwestie te verkrijgen, werden aanvaard een akte van bekendheid, afgegeven door de vrederechter van hun hoofdverblijfplaats.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en op voordracht van de minister van Buitenlandse Zaken, een lijst van landen waarvoor de in lid 1, 1°, bedoelde onmogelijkheid of zware moeilijkheden worden aanvaard.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 19 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 164/4
In de akte van bekendheid verklaren twee getuigen, van minimum achttien jaar oud, de voornamen, de naam, het beroep en de plaats van inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister van de toekomstige echtgenoot, en die van zijn ouders, indien deze bekend zijn, de geboorteplaats en, zo mogelijk, de geboortedatum en de redenen die beletten de akte over te leggen. De getuigen tekenen met de vrederechter de akte van bekendheid. Indien een getuige niet kan tekenen wordt dit vermeld.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 20 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 164/5
De vrederechter bedoeld in artikel 164/3 maakt de akte van bekendheid onmiddellijk over aan de familierechtbank van de plaats waar het huwelijk moet worden voltrokken. De familierechtbank, na de procureur des Konings te horen, weigert te homologeren indien zij oordeelt dat de verklaringen van de getuigen en de redenen die het overleggen van de akte van geboorte beletten onvoldoende zijn.
De gehomologeerde akte van bekendheid wordt als bijlage in de DABS opgenomen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 21 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 164/6
Indien één van de toekomstige echtgenoten geen akte van bekendheid kan verkrijgen, kan die akte vervangen worden door een beëdigde verklaring van de toekomstige echtgenoot zelf voor de ambtenaar van de burgerlijke stand, met toelating van de familierechtbank, op verzoekschrift verleend en na het horen van het openbaar ministerie.
De toelating tot afleggen van een beëdigde verklaring wordt als bijlage in de DABS opgenomen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 22 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 164/7
Een ieder die reeds een akte van bekendheid heeft verkregen of aan wie de rechtbank krachtens de artikelen 164/3 tot 164/6 reeds toelating heeft verleend een beëdigde verklaring af te leggen, en die aantoont dat hij nog steeds in de onmogelijkheid verkeert de akte van geboorte over te leggen, kan deze vervangen door de akte van bekendheid of door de toelating, voor zover de juistheid van de gegevens die zij bevat, niet wordt weerlegd.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 23 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Afdeling 2 Voltrekking van het huwelijk
Wetshistoriek
Opschrift afdeling 2 ingevoegd bij art. 24 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 165

[§ 1

Het huwelijk mag niet worden voltrokken vóór de 14e dag na de datum van [ondertekening van de aangifte zoals bedoeld in artikel 164/1].

§ 2

De procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement waarin de verzoekers voornemens zijn te huwen, kan, om gewichtige redenen vrijstelling verlenen van de aangifte en van elke wachttijd, en een verlenging van de in § 3 bedoelde termijn van zes maanden toestaan.
[...]

§ 3

Indien het huwelijk niet is voltrokken binnen de zes maanden sinds het verstrijken van de in § 1 bedoelde termijn van 14 dagen, mag het niet meer worden voltrokken dan nadat een [nieuwe aangifte ondertekend werd zoals bedoeld in artikel 164/1].
[Ingeval de ambtenaar van de burgerlijke stand weigert het huwelijk te voltrekken, kan de rechter die zich uitspreekt over het beroep tegen deze weigering om een verlenging van deze termijn van zes maanden worden verzocht.]]
Wetshistoriek
Art. opgeheven bij art. 10 W. 26 december 1891 (B.S., 31 december 1891) en opnieuw opgenomen bij art. 13 W. 4 mei 1999 (B.S., 1 juli 1999), met ingang van 1 januari 2000 (art. 25).
§ 1 gewijzigd bij art. 25, 1° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 2, lid 2 opgeheven bij art. 7, 7° Wet 21 december 2013 (BS 21 januari 2014 (ed. 2)), met ingang van 15 juni 2014 (art. 1 KB 19 april 2014 (BS 30 april 2014 (ed. 1))).
§ 3 gewijzigd bij art. 3 Wet 19 februari 2009 (BS 11 maart 2009 (ed. 2)) en bij art. 25, 2° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 165, § 3 schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het recht op toegang tot de rechter, in de interpretatie dat, wanneer de ambtenaar van de burgerlijke stand en in voorkomend geval de procureur des Konings tot uitstel van het huwelijk beslissen, de ambtenaar van de burgerlijke stand vervolgens weigert om het huwelijk te voltrekken en van die beslissing kennis wordt gegeven nadat de maximale termijn binnen dewelke het huwelijk moet worden voltrokken is verstreken, het beroep dat geldig tegen die beslissing wordt ingesteld als zonder voorwerp wordt beschouwd en geen verlenging van die termijn meer kan worden toegestaan.
Dezelfde bepaling schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het recht op toegang tot de rechter niet, in de interpretatie dat, ingeval de ambtenaar van de burgerlijke stand en in voorkomend geval de procureur des Konings tot uitstel van het huwelijk beslissen, de maximale termijn voor het voltrekken van het huwelijk ambtshalve wordt verlengd tot de ambtenaar van de burgerlijke stand aanvaardt om het huwelijk te voltrekken of, indien hij dat weigert, tot de rechter bij wie geldig een beroep tegen die beslissing is ingesteld, zich uitspreekt over de vordering en in voorkomend geval over een verlenging van de voormelde termijn (GwH nr. 35/2017, 16 maart 2017 (prejudiciële vragen) (BS 12 mei 2017)).
Artikel 165, § 3 schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het recht op toegang tot de rechter, in de interpretatie dat, wanneer de ambtenaar van de burgerlijke stand en in voorkomend geval de procureur des Konings tot uitstel van het huwelijk beslissen, de ambtenaar van de burgerlijke stand vervolgens weigert om het huwelijk te voltrekken en van die beslissing kennis wordt gegeven nadat de maximale termijn binnen welke het huwelijk moet worden voltrokken is verstreken, het beroep dat geldig tegen die beslissing wordt ingesteld als zonder voorwerp wordt beschouwd en geen verlenging van die termijn meer kan worden toegestaan.
Dezelfde bepaling schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het recht op toegang tot de rechter, in de interpretatie dat, wanneer de ambtenaar van de burgerlijke stand en in voorkomend geval de procureur des Konings tot uitstel van het huwelijk beslissen, de maximale termijn voor het voltrekken van het huwelijk ambtshalve wordt verlengd tot de ambtenaar van de burgerlijke stand aanvaardt om het huwelijk te voltrekken of, indien hij dat weigert, tot de rechter bij wie geldig een beroep tegen die beslissing is ingesteld, zich uitspreekt over de vordering en in voorkomend geval over een verlenging van de voormelde termijn (GwH nr. 80/2017, 15 juni 2017 (prejudiciële vraag) (BS 29 september 2017)).

Artikel 165/1
Op de door de partijen gekozen dag, met uitzondering van zon- en feestdagen, na verloop van de termijn bedoeld in artikel 165, licht de ambtenaar van de burgerlijke stand in het gemeentehuis, eventueel in aanwezigheid van de getuigen, aan de partijen de inhoud toe van hoofdstuk VI van deze titel. Om de beurt verklaren de partijen dat zij elkaars echtgenoot willen zijn. Daarna verklaart de ambtenaar in naam van de wet dat zij door het huwelijk verbonden zijn. Hij maakt daarvan zonder vertraging de akte op in de DABS.
In afwijking van het eerste lid, kan de gemeenteraad op het grondgebied van de gemeente andere openbare plaatsen met een neutraal karakter [...] aanwijzen om huwelijken te voltrekken.
[In afwijking van het eerste lid, kan de gemeenteraad toestaan om huwelijken op zon- en/of feestdagen te voltrekken.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 26 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), gewijzigd bij art. 2 Wet 23 maart 2019 (BS 28 maart 2019), met ingang van 31 maart 2019 (art. 3) en bij art. 2 Wet 6 december 2022 (BS 21 december 2022).

Artikel 166
[De voltrekking van het huwelijk geschiedt in het openbaar voor de ambtenaar van de burgerlijke stand die de [...] aangifte heeft opgemaakt.]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 10 W. 26 december 1891 (B.S., 31 december 1891), opnieuw opgenomen bij art. 14 W. 4 mei 1999 (B.S., 1 juli 1999), met ingang van 1 januari 2000 (art. 25) en gewijzigd bij art. 38 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 167
[De ambtenaar van de burgerlijke stand weigert het huwelijk te voltrekken wanneer blijkt dat niet is voldaan aan de hoedanigheden en voorwaarden vereist om een huwelijk te mogen aangaan, of indien hij van oordeel is dat de voltrekking in strijd is met de beginselen van de openbare orde.
Indien er een ernstig vermoeden bestaat dat niet is voldaan aan de in het vorige lid gestelde voorwaarden kan de ambtenaar van de burgerlijke stand de voltrekking van het huwelijk uitstellen, na eventueel het advies van de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de verzoekers voornemens zijn te huwen te hebben ingewonnen, gedurende ten hoogste twee maanden vanaf de door belanghebbende partijen vooropgestelde huwelijksdatum, teneinde bijkomend onderzoek te verrichten. [De procureur des Konings kan deze termijn verlengen met een periode van hoogstens drie maanden. In dat geval geeft hij daarvan kennis aan de ambtenaar van de burgerlijke stand die de belanghebbende partijen ervan in kennis stelt.]
Indien hij binnen de in vorig lid gestelde termijn nog geen definitieve beslissing heeft genomen, dient de ambtenaar van de burgerlijke stand [onverwijld] het huwelijk te voltrekken, zelfs in die gevallen waar de in artikel 165, § 3 bedoelde termijn van zes maanden reeds is verstreken.
In geval van een weigering zoals bedoeld in het eerste lid, brengt de ambtenaar van de burgerlijke stand zijn met redenen omklede beslissing zonder verwijl ter kennis van de belanghebbende partijen. Tezelfdertijd wordt een afschrift hiervan, samen met een kopie van alle nuttige documenten, overgezonden aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de weigering plaatsvond [en aan de Dienst Vreemdelingenzaken, in geval zijn beslissing gemotiveerd is op basis van artikel 146bis].
Indien één van de aanstaande echtgenoten of beiden op de dag van de weigering hun inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister of hun actuele verblijfplaats niet hebben binnen de gemeente, wordt de weigeringsbeslissing tevens onmiddellijk ter kennis gebracht van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van inschrijving in een van deze registers of van de actuele verblijfplaats in België van deze aanstaande echtgenoot of echtgenoten.
Tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand om het huwelijk te voltrekken, kan door belanghebbende partijen binnen de maand [na de kennisgeving van zijn beslissing] beroep worden aangetekend bij de [familierechtbank].]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 10 W. 26 december 1891 (B.S., 31 december 1891), opnieuw opgenomen bij art. 15 W. 4 mei 1999 (B.S., 1 juli 1999), met ingang van 1 januari 2000 (art. 25), gewijzigd bij art. 2 W. 1 maart 2000 (B.S., 6 april 2000 (tweede uitg.)), bij art. 5, 1° tot 3° Wet 2 juni 2013 (BS 23 september 2013) en bij art. 17 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 167, leden 2 en 6 schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het recht op toegang tot de rechter, in de interpretatie dat, wanneer de ambtenaar van de burgerlijke stand en in voorkomend geval de procureur des Konings tot uitstel van het huwelijk beslissen, de ambtenaar van de burgerlijke stand vervolgens weigert om het huwelijk te voltrekken en van die beslissing kennis wordt gegeven nadat de maximale termijn binnen dewelke het huwelijk moet worden voltrokken is verstreken, het beroep dat geldig tegen die beslissing wordt ingesteld als zonder voorwerp wordt beschouwd en geen verlenging van die termijn meer kan worden toegestaan.
Dezelfde bepalingen schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het recht op toegang tot de rechter niet, in de interpretatie dat, ingeval de ambtenaar van de burgerlijke stand en in voorkomend geval de procureur des Konings tot uitstel van het huwelijk beslissen, de maximale termijn voor het voltrekken van het huwelijk ambtshalve wordt verlengd tot de ambtenaar van de burgerlijke stand aanvaardt om het huwelijk te voltrekken of, indien hij dat weigert, tot de rechter bij wie geldig een beroep tegen die beslissing is ingesteld, zich uitspreekt over de vordering en in voorkomend geval over een verlenging van de voormelde termijn (GwH nr. 35/2017, 16 maart 2017 (prejudiciële vragen) (BS 12 mei 2017)).
Artikel 167, leden 2 en 6 schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het recht op toegang tot de rechter, in de interpretatie dat, wanneer de ambtenaar van de burgerlijke stand en in voorkomend geval de procureur des Konings tot uitstel van het huwelijk beslissen, de ambtenaar van de burgerlijke stand vervolgens weigert om het huwelijk te voltrekken en van die beslissing kennis wordt gegeven nadat de maximale termijn binnen welke het huwelijk moet worden voltrokken is verstreken, het beroep dat geldig tegen die beslissing wordt ingesteld als zonder voorwerp wordt beschouwd en geen verlenging van die termijn meer kan worden toegestaan.
Dezelfde bepalingen schenden niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het recht op toegang tot de rechter, in de interpretatie dat, wanneer de ambtenaar van de burgerlijke stand en in voorkomend geval de procureur des Konings tot uitstel van het huwelijk beslissen, de maximale termijn voor het voltrekken van het huwelijk ambtshalve wordt verlengd tot de ambtenaar van de burgerlijke stand aanvaardt om het huwelijk te voltrekken of, indien hij dat weigert, tot de rechter bij wie geldig een beroep tegen die beslissing is ingesteld, zich uitspreekt over de vordering en in voorkomend geval over een verlenging van de voormelde termijn (GwH nr. 80/2017, 15 juni 2017 (prejudiciële vraag) (BS 29 september 2017)).

Artikel 168
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 10 W. 26 december 1891 (B.S., 31 december 1891).

Artikel 169
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 10 W. 26 december 1891 (B.S., 31 december 1891).

Artikel 170
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 139, 2° W. 16 juli 2004 (B.S., 27 juli 2004), met ingang van 1 oktober 2004 (art. 140).
Voorgeschiedenis
Art. vervangen bij art. 13 W. 12 juli 1931 (B.S., 31 juli 1931) en bij art. 7 W. 13 februari 2003 (B.S., 28 februari 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 juni 2003 (art. 23).
Enig lid:
2° vervangen bij art. 3, a) W. 1 maart 2000 (B.S., 6 april 2000 (tweede uitg.));
3° opgeheven bij art. 3, b) W. 1 maart 2000 (B.S., 6 april 2000 (tweede uitg.)).

Artikel 170bis
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 14 W. 12 juli 1931 (B.S., 31 juli 1931) en opgeheven bij art. 7, 8° Wet 21 december 2013 (BS 21 januari 2014 (ed. 2)), met ingang van 15 juni 2014 (art. 1 KB 19 april 2014 (BS 30 april 2014 (ed. 1))).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 16 W. 4 mei 1999 (B.S., 1 juli 1999), met ingang van 1 januari 2000 (art. 25).

Artikel 170ter
[...]
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 14 W. 12 juli 1931 (B.S., 31 juli 1931) en opgeheven bij art. 139, 3° W. 16 juli 2004 (B.S., 27 juli 2004), met ingang van 1 oktober 2004 (art. 140).

Artikel 171
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 139, 4° W. 16 juli 2004 (B.S., 27 juli 2004), met ingang van 1 oktober 2004 (art. 140).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 15 W. 12 juli 1931 (B.S., 31 juli 1931) en gewijzigd bij art. 8 W. 13 februari 2003 (B.S., 28 februari 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 juni 2003 (art. 23).

Hoofdstuk III

Wetshistoriek
Hoofdstuk III (art. 172 tot 179) opgeheven bij art. 4 Wet 19 februari 2009 (BS 11 maart 2009 (ed. 2)).
Artikel 172
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4 Wet 19 februari 2009 (BS 11 maart 2009 (ed. 2)).

Artikel 173
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4 Wet 19 februari 2009 (BS 11 maart 2009 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 3 W. 14 juli 1953 (B.S., 30 juli 1953) en gewijzigd bij art. 6 W. 15 januari 1983 (B.S., 25 januari 1983).

Artikel 174
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4 Wet 19 februari 2009 (BS 11 maart 2009 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 16 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55).

Artikel 175
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4 Wet 19 februari 2009 (BS 11 maart 2009 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 17 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55) en bij art. 5 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 176
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4 Wet 19 februari 2009 (BS 11 maart 2009 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 18 en 19 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55).

Artikel 177
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4 Wet 19 februari 2009 (BS 11 maart 2009 (ed. 2)).

Artikel 178
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4 Wet 19 februari 2009 (BS 11 maart 2009 (ed. 2)).

Artikel 179
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4 Wet 19 februari 2009 (BS 11 maart 2009 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 20 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55).

Hoofdstuk IV Vorderingen tot nietigverklaring van het huwelijk

Artikel 180
[...]
Wanneer er dwaling in de persoon heeft plaatsgehad, kan tegen het huwelijk alleen worden opgekomen door degene van de echtgenoten die in dwaling werd gebracht.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 4 W. 25 april 2007 (B.S., 15 juni 2007 (derde uitg.)).

Artikel 181
In het geval van het vorige artikel is de vordering tot nietigverklaring niet meer ontvankelijk, wanneer de samenwoning is voortgezet gedurende zes maanden [nadat de dwaling door de echtgenoot is ontdekt.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 5 W. 25 april 2007 (B.S., 15 juni 2007 (derde uitg.)).

Artikel 182
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 21 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55).

Artikel 183
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 22 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55).

Artikel 184
[Tegen elk huwelijk dat is aangegaan met overtreding van [de bepalingen van de artikelen 144, 146bis, 146ter, 147, 161, 162, 163, 341 of 353-13,] kan worden opgekomen door de echtgenoten zelf, door allen die daarbij belang hebben en door het openbaar ministerie.]
[De procureur des Konings vordert de nietigheid van een huwelijk dat is aangegaan met overtreding van de artikelen 146bis of 146ter.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 26 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987) en gewijzigd bij art. 6 W. 25 april 2007 (B.S., 15 juni 2007 (derde uitg.)) en bij art. 6 Wet 2 juni 2013 (BS 23 september 2013).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 17 W. 4 mei 1999 (B.S., 1 juli 1999), met ingang van 1 januari 2000 (art. 25).

Artikel 185
[Tegen een huwelijk dat is aangegaan door een minderjarige echtgenoot of door minderjarige echtgenoten die van de [familierechtbank] geen toestemming hebben gekregen om een huwelijk aan te gaan, kan evenwel niet meer worden opgekomen wanneer zes maanden verlopen zijn sinds die echtgenoot of de echtgenoten de leeftijd van achttien jaar bereikt hebben.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 23 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55) en gewijzigd bij art. 18 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 186
De persoon die krachtens artikel 492/1, § 1, derde lid, 3°, uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om de nietigverklaring van het huwelijk te vorderen, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628,3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter, alsnog worden gemachtigd de vordering tot nietigverklaring van het huwelijk in te stellen.
De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 24 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55) en opnieuw opgenomen bij art. 5 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Lid 3 opgeheven bij art. 3 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 187
In alle gevallen waarin, overeenkomstig artikel 184, de vordering tot nietigverklaring kan worden ingesteld door allen die daarbij belang hebben, kan zulks niet geschieden door de bloedverwanten in de zijlijn of door de kinderen [die niet uit dit huwelijk geboren zijn], zolang beide echtgenoten in leven zijn, doch eerst wanneer zij daarbij een reeds verkregen en dadelijk belang hebben.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 27 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 188
De echtgenoot ten nadele van wie een tweede huwelijk is aangegaan, kan de nietigverklaring ervan vorderen zelfs tijdens het leven van de echtgenoot die met hem verbonden was.

Artikel 189
Indien de nieuwe echtgenoten de nietigheid van het eerste huwelijk inroepen, moet vooraf worden beslist of dat huwelijk geldig dan wel nietig is.

Artikel 190
In alle gevallen waarin artikel 184 toepasselijk is en met inachtneming van de in artikel 185 gestelde beperkingen, kan en moet de procureur des Konings de nietigverklaring van het huwelijk vorderen tijdens het leven van beide echtgenoten en hen doen veroordelen om van elkaar te scheiden.

Artikel 191
Tegen elk huwelijk dat niet in het openbaar is aangegaan en dat niet voor de bevoegde openbare ambtenaar is voltrokken [of waarvan geen aangifte is gedaan zoals bepaald in [artikel 164/1]], kan worden opgekomen door de echtgenoten zelf, door de ouders, door de grootouders en door allen die daarbij een reeds verkregen en dadelijk belang hebben, alsook door het openbaar ministerie.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 18 W. 4 mei 1999 (B.S., 1 juli 1999), met ingang van 1 januari 2000 (art. 25) en bij art. 39 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 192
[Indien het huwelijk niet is voorafgegaan door de vereiste aangifte, of indien door de wet toegelaten vrijstellingen niet zijn verkregen, of indien de voorgeschreven termijnen bij de aangifte en de huwelijksvoltrekking niet in acht zijn genomen, wordt de openbare ambtenaar gestraft met geldboete van zesentwintig [euro] tot driehonderd [euro] en worden de gehuwden of degenen onder wier gezag zij gehandeld hebben, gestraft met geldboete van zesentwintig [euro] tot tweehonderd [euro].]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 W. 1 maart 2000 (B.S., 6 april 2000 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 11 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950) en vervangen bij art. 19 W. 4 mei 1999 (B.S., 1 juli 1999), met ingang van 1 januari 2000 (art. 25).

Artikel 193
De in het vorige artikel bepaalde straffen worden opgelegd aan de daarin genoemde personen, wegens elke overtreding van de in [artikel 166] gestelde regels, ook al mochten die overtredingen niet voldoende geacht worden om de nietigheid van het huwelijk te doen uitspreken.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 5 W. 1 maart 2000 (B.S., 6 april 2000 (tweede uitg.)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 25 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55).

Artikel 193bis
Onverminderd de toepassing van de artikelen 184, 190 en 191 hiervoren en van [artikelen 138bis, § 1, en 139 van het Gerechtelijk Wetboek], kan het openbaar ministerie als tussenkomende partij optreden bij alle rechtsvorderingen tot nietigverklaring van een huwelijk.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 W. 14 november 1947 (B.S., 21 november 1947, err., B.S, 15-16 december 1947) en gewijzigd bij art. 2 Wet 5 mei 2014 (BS 8 juli 2014).

Artikel 193ter
Indien, in geval van een verzoek tot nietigverklaring van een huwelijk, de huwelijksakte in België werd opgemaakt of in België werd overgeschreven voor 31 maart 2019, verzoekt de griffier de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte heeft opgemaakt of overgeschreven tot opname van de akte in de DABS. Indien de huwelijksakte in het buitenland werd opgemaakt, verzoekt hij de verzoekende partij om een akte van huwelijk te laten opmaken op basis van de buitenlandse akte door de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.
Elk exploot van betekening van een vonnis of arrest dat een huwelijk nietig verklaart, wordt door de instrumenterende gerechtsdeurwaarder onmiddellijk in afschrift meegedeeld aan het openbaar ministerie en de griffier van het gerecht dat de beslissing heeft uitgesproken.
Wanneer de nietigheid van het huwelijk is uitgesproken bij een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing, stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens van de rechterlijke beslissing door naar de DABS, met de vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden ervan.
De DABS maakt op basis hiervan een melding op en verbindt deze met de huwelijksakte.
Indien de huwelijksakte op dat ogenblik niet beschikbaar is in de DABS, maakt de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand een akte van nietigverklaring op en verbindt deze met de akte van huwelijk van zodra ze beschikbaar is.
Indien het gaat om de nietigverklaring van een huwelijk dat is aangegaan met overtreding van de artikelen 146bis of 146ter wordt de nietigverklaring, met vermelding van de datum van het in kracht van gewijsde treden van de rechterlijke beslissing, onmiddellijk via de DABS aan de Dienst Vreemdelingenzaken genotificeerd.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 7 Wet 2 juni 2013 (BS 23 september 2013) en vervangen bij art. 40 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 27 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 194
Niemand kan op de hoedanigheid van echtgenoot en op de burgerlijke gevolgen van het huwelijk aanspraak maken, [indien hij geen akte van huwelijk kan voorleggen, behalve in het geval bedoeld in artikel 26].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 41 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 195
Het bezit van staat kan degenen die beweren met elkaar gehuwd te zijn en zich tegenover elkaar op dat bezit beroepen, niet ontslaan van de verplichting om [de akte van huwelijk] over te leggen.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 42 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 196
Wanneer er bezit van staat aanwezig is en [de akte van huwelijk] wordt overgelegd, zijn de echtgenoten niet ontvankelijk om tegen elkaar de nietigverklaring van die akte te vorderen.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 43 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 197
Het is niet mogelijk om de afstamming van kinderen, geboren uit twee personen die openlijk als gehuwden geleefd hebben en die beiden overleden zijn, te betwisten, met als enkele reden het niet voorleggen van de akte van huwelijk, wanneer deze afstamming blijkt uit een bezit van staat dat door de akte van geboorte niet wordt tegengesproken.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 44 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 28 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 198
Wanneer het bewijs van de wettelijke voltrekking van een huwelijk is verkregen als gevolg van een strafrechtelijke procedure, verzekert de opmaak van de akte van huwelijk ten gevolge van de rechterlijke beslissing, vanaf de dag van de voltrekking, alle burgerlijke gevolgen aan het huwelijk zowel ten aanzien van de echtgenoten als de uit het huwelijk geboren kinderen.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 28 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 199
Zijn de echtgenoten of is een van hen overleden zonder het bedrog te hebben ontdekt, dan kan de strafvordering worden ingesteld door allen die er belang bij hebben het huwelijk geldig te doen verklaren, alsook door de procureur [des Konings].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 3 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 200
Is de openbare ambtenaar reeds overleden wanneer het bedrog ontdekt wordt, dan wordt de rechtsvordering voor de burgerlijke rechtbank ingesteld tegen zijn erfgenamen door de procureur [des Konings], in tegenwoordigheid van de belanghebbende partijen en op hun aangifte.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 3 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 201
[Het huwelijk dat nietig verklaard is, heeft niettemin gevolgen ten aanzien van de echtgenoten, wanneer het te goeder trouw is aangegaan.
Is de goede trouw slechts bij een van beide echtgenoten aanwezig, dan heeft het huwelijk alleen gevolgen ten voordele van die echtgenoot.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 29 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 202
[Het heeft eveneens gevolgen ten voordele van de kinderen, ook al is geen van beide echtgenoten te goeder trouw geweest.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 30 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Hoofdstuk V Verplichtingen die uit het huwelijk of de afstamming ontstaan

Wetshistoriek
Opschrift gewijzigd bij art. 31 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 203

[§ 1

De ouders dienen naar evenredigheid van hun middelen te zorgen voor de huisvesting, het levensonderhoud, de gezondheid, het toezicht, de opvoeding, de opleiding en de ontplooiing van hun kinderen. Indien de opleiding niet voltooid is, loopt de verplichting door na de meerderjarigheid van het kind.

§ 2

Met middelen wordt onder andere bedoeld alle beroepsinkomsten, roerende en onroerende inkomsten van de ouders, alsook alle voordelen en andere middelen die hun levensstandaard en deze van de kinderen waarborgen.

§ 3

De langstlevende echtgenoot is gehouden tot de verplichting gesteld in paragraaf 1 ten aanzien van de kinderen van de vooroverleden echtgenoot van wie hij niet de vader of de moeder is, binnen de grenzen van hetgeen hij heeft verkregen uit de nalatenschap van de vooroverledene en van de voordelen die deze hem mocht hebben verleend bij huwelijkscontract, door schenking of bij testament.]
[Deze verplichting vervalt ten aanzien van het kind dat onwaardig is om van de vooroverleden echtgenoot te erven. De rechter schort zijn uitspraak op tot de beslissing die tot onwaardigheid leidt in kracht van gewijsde is getreden.]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 2 Wet 19 maart 2010 (BS 21 april 2010), met ingang van 1 augustus 2010 (art. 18, lid 1).
§ 3 gewijzigd bij art. 2 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 17 Wet 19 maart 2010 (BS 21 april 2010).
Voorgeschiedenis
Art. vervangen bij art. 32 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
§ 1 gewijzigd bij art. 2 W. 13 april 1995 (B.S., 24 mei 1995).

Artikel 203bis

[§ 1

Elke ouder draagt bij in de kosten die voortvloeien uit de bij artikel 203, § 1, bepaalde verplichting, in verhouding tot zijn respectieve aandeel in de samengevoegde middelen.

§ 2

Onverminderd de rechten van het kind, kan elk van de ouders van de andere ouder diens bijdrage vorderen in de kosten voortvloeiende uit artikel 203, § 1.

§ 3

De kosten omvatten de gewone kosten en de buitengewone kosten.
De gewone kosten zijn alle gebruikelijke kosten met betrekking tot het dagelijkse onderhoud van het kind.
Onder buitengewone kosten wordt verstaan de uitzonderlijke, noodzakelijke of onvoorzienbare uitgaven die voortvloeien uit toevallige of ongewone gebeurtenissen en die het gebruikelijke budget voor het dagelijkse onderhoud van het kind dat desgevallend als basis diende voor de vaststelling van de onderhoudsbijdragen, overschrijden.
[In de gevallen waarin buitengewone kosten het voorwerp moeten zijn van een voorafgaand overleg en een uitdrukkelijk voorafgaand akkoord, behalve in geval van hoogdringendheid en overmacht, is aan de vereiste van een uitdrukkelijk voorafgaand akkoord voldaan wanneer de ouder aan wie het verzoek tot akkoord wordt gericht bij aangetekende zending, elektronische aangetekende zending of faxbericht, nalaat hierop op dezelfde wijze te reageren binnen eenentwintig dagen, te rekenen van de dag na de verzending. Als het verzoek tijdens de schoolvakanties van minstens één week of meer geformuleerd is, wordt deze termijn tot dertig dagen verlengd.
Wanneer een uitgave wordt geweigerd, zal de betwisting door de meest gerede partij worden voorgelegd aan de bevoegde rechter.
De Koning stelt de buitengewone kosten vast, alsook de wijze van afrekening van deze kosten en bepaalt welke buitengewone kosten het voorwerp moeten zijn van een voorafgaand overleg en een uitdrukkelijk akkoord, behalve in geval van hoogdringendheid en overmacht. Bij gerechtelijke beslissing of overeenkomst kan worden afgeweken van de door de Koning vastgestelde buitengewone kosten en wijze van afrekening.]

§ 4

Op vraag van één van de ouders kan de [familierechtbank] de partijen verplichten een rekening te openen bij een door de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten] op grond van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen vergunde instelling, die bestemd wordt tot de betaling van de bijdragen vastgesteld op grond van artikel 203, § 1.
In dat geval bepaalt de [rechtbank] minstens:
de bijdrage van elk der ouders in de kosten bedoeld in artikel 203, § 1, alsook de sociale voordelen die aan het kind toekomen die op deze rekening gestort dienen te worden;
het maandelijks tijdstip waarop deze bijdragen en sociale voordelen gestort dienen te worden;
de wijze waarop over de op deze rekening gestorte sommen kan worden beschikt;
de kosten die betaald worden met deze gelden;
de organisatie van het toezicht op de uitgaven;
de manier waarop tekorten aangevuld zullen worden;
de bestemming van de overschotten die op deze rekening gestort worden.
Stortingen van bijdragen gedaan ter uitvoering van dit artikel, worden beschouwd als betalingen van onderhoudsbijdragen in het kader van de in artikel 203, § 1, gedefinieerde onderhoudsverplichting.]]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 33 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987) en vervangen bij art. 3 Wet 19 maart 2010 (BS 21 april 2010), met ingang van 1 augustus 2010 (art. 18, lid 1).
§ 3 gewijzigd bij art. 125 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)).
§ 4 gewijzigd bij art. 331 KB 3 maart 2011 (BS 9 maart 2011), met ingang van 1 april 2011 (art. 351, § 1) en bij art. 19, 1° en 2° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 17 Wet 19 maart 2010 (BS 21 april 2010).

Artikel 203ter
[Indien de schuldenaar een van de verplichtingen opgelegd bij de artikelen 203, 203bis, 205, 207, 336 of 353-14, van dit Wetboek of de krachtens artikel 1288, eerste lid, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek of de krachtens een notariële of gehomologeerde overeenkomst tussen partijen aangegane verbintenis niet nakomt, kan de schuldeiser, onverminderd het recht van derden, zich voor de vaststelling van het bedrag van de uitkering en voor de tenuitvoerlegging van het vonnis doen machtigen om, met uitsluiting van voornoemde schuldenaar, onder de voorwaarden en binnen de grenzen door het vonnis gesteld, de inkomsten van deze laatste of iedere andere hem door een derde verschuldigde geldsom te ontvangen.
In alle geval staat de [familierechtbank] de machtiging toe indien de onderhoudsplichtige zich gedurende twee, al dan niet opeenvolgende, termijnen in de loop van twaalf maanden die aan het indienen van het verzoekschrift voorafgaan, geheel of ten dele onttrokken heeft aan zijn verplichting tot betaling van levensonderhoud uitgezonderd ingeval de [familierechtbank] anders oordeelt, wegens uitzonderlijke omstandigheden eigen aan de zaak.
De rechtspleging en de bevoegdheden van de rechter worden geregeld volgens de artikelen 1253ter tot 1253quinquies van het Gerechtelijk Wetboek.
Het vonnis kan worden tegengeworpen aan alle tegenwoordige of toekomstige derden-schuldenaars, na kennisgeving door de griffier bij gerechtsbrief op verzoek van de eiser.
Wanneer het vonnis ophoudt gevolg te hebben, geeft de griffier daarvan bericht aan de derden-schuldenaars bij gerechtsbrief.
De griffier vermeldt in zijn kennisgeving wat de derdeschuldenaar moet betalen of ophouden te betalen.]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 34 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987), vervangen bij art. 4 Wet 19 maart 2010 (BS 21 april 2010), met ingang van 1 augustus 2010 (art. 18, lid 1) en gewijzigd bij art. 20 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Toepasselijkheid (federaal)
Onverminderd hetgeen in B.9 is gezegd, schendt artikel 203ter van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet (Grondwettelijk Hof nr. 76/2008, 8 mei 2008 (prejudiciële vragen) (B.S., 19 juni 2008)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 17 Wet 19 maart 2010 (BS 21 april 2010).

Artikel 203quater

§ 1

De krachtens artikel 203, § 1, bepaalde onderhoudsbijdrage, vastgesteld hetzij bij vonnis overeenkomstig artikel 1321 van het Gerechtelijk Wetboek, hetzij bij overeenkomst, wordt van rechtswege aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen.
Deze basisbijdrage is gebonden aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand die voorafgaat aan de maand waarin het vonnis dat de bijdrage van elk van de ouders bepaalt, wordt uitgesproken, tenzij de [rechtbank] er anders over beslist. Om de twaalf maanden wordt het bedrag van de bijdrage van rechtswege aangepast in verhouding tot de verhoging of de verlaging van het indexcijfer van de consumptieprijzen van de overeenstemmende maand.
Deze aanpassing wordt op de bijdrage toegepast vanaf de vervaldag die volgt op de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het in aanmerking te nemen nieuwe indexcijfer.
De [rechtbank] kan nochtans een andere formule toepassen voor de aanpassing van de onderhoudsbijdrage. De partijen kunnen eveneens bij overeenkomst afwijken van deze aanpassingsformule.

§ 2

In het belang van het kind, kan de [rechtbank] op vraag van één van de partijen beslissen dat de onderhoudsbijdrage van rechtswege verhoogd wordt in de door hem bepaalde omstandigheden.]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 5 Wet 19 maart 2010 (BS 21 april 2010), met ingang van 1 augustus 2010 (art. 18, lid 1).
§ 1 gewijzigd bij art. 21 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
§ 2 gewijzigd bij art. 21 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 17 Wet 19 maart 2010 (BS 21 april 2010).

Artikel 204
Het kind heeft tegen zijn ouders geen vordering tot het bekomen van een stand, hetzij als huwelijksuitzet, hetzij op een andere wijze.

Artikel 205
[De kinderen zijn levensonderhoud verschuldigd aan hun ouders en hun andere bloedverwanten in de opgaande lijn die behoeftig zijn.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 3 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981).

Artikel 205bis

§ 1

De nalatenschap van de eerststervende echtgenoot, al was hij gescheiden van tafel en bed, is levensonderhoud verschuldigd aan de langstlevende, indien deze ten tijde van het overlijden behoeftig is.

§ 2 [

De nalatenschap van degene die overleden is zonder nakomelingen achter te laten is levensonderhoud verschuldigd aan de bloedverwanten in opgaande lijn van de erflater die ten tijde van het overlijden of door het overlijden behoeftig zijn. Dit levensonderhoud wordt toegekend ofwel in de vorm van een maandelijkse lijfrente vastgesteld zoals de rente, in voorkomend geval, verschuldigd tijdens het leven van de erflater in toepassing van artikel 205 zou zijn vastgesteld, ofwel in de vorm van een kapitaal dat overeenstemt met de gekapitaliseerde waarde van deze lijfrente.
Het bedrag van het levensonderhoud toegekend in de vorm van een kapitaal of de gekapitaliseerde waarde van de lijfrende kan nooit één vierde van de massa bedoeld in artikel [4.153 van het Burgerlijk Wetboek] overschrijden per opgaande lijn van bloedverwanten.
Het bedrag van het kapitaal of de gekapitaliseerde waarde van de lijfrente wordt bepaald rekening houdende met de levensverwachting van de schuldeiser die volgt uit de Belgische prospectieve sterftetafels die jaarlijks worden gepubliceerd door het Federaal Planbureau en met de gemiddelde rentevoeten over het laatste jaar van de lineaire obligaties waarvan de maturiteit kleiner is dan de levensverwachting van de schuldeiser. De in aanmerking te nemen rentevoeten worden toegepast na aftrek van de roerende voorheffing en mogen niet lager zijn dan 0 % per jaar.
[De minister van Justitie bepaalt jaarlijks, op voorstel van het Federaal Planbureau, twee tabellen, een voor mannen en een voor vrouwen, die toelaten om het bedrag van het kapitaal of de gekapitaliseerde waarde van de lijfrente te berekenen op de wijze zoals voorgeschreven in het derde lid. Met uitzondering van de eerste tabellen, worden deze tabellen, ieder jaar, op 1 juli bepaald. Ze worden elk jaar in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.]
]

§ 3

De uitkering tot onderhoud is een last van de nalatenschap. Zij wordt opgebracht door alle erfgenamen en, zo nodig, door de bijzondere legatarissen, naar evenredigheid van hetgeen zij genieten.
Indien echter de overledene verklaard heeft dat bepaalde legaten bij voorkeur boven de andere moeten worden voldaan, dragen die legaten in de uitkering tot onderhoud slechts bij voor zover de inkomsten van de andere daartoe niet voldoende zijn.

§ 4

Indien het levensonderhoud niet als kapitaal uit de nalatenschap wordt genomen, wordt aan de rechthebbende voldoende zekerheid verschaft om de uitkering van het onderhoud te waarborgen.

§ 5

De termijn waarbinnen de uitkering tot onderhoud gevorderd moet worden, is één jaar, te rekenen van het overlijden.]

[§ 6

De nalatenschap is van de in §§ 1 en 2 bedoelde verplichting vrijgesteld indien de eiser onwaardig is om tot deze nalatenschap te komen, ongeacht of hij daadwerkelijk tot de nalatenschap geroepen is of niet.
]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 4 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981).
§ 2 vervangen bij art. 2 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), zelf gewijzigd bij art. 58 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80), en gewijzigd bij art. 8 Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
§ 6 ingevoegd bij art. 3 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).

Artikel 206
Schoonzonen en schoondochters zijn eveneens en in dezelfde omstandigheden levensonderhoud verschuldigd aan hun schoonouders, doch deze verplichting houdt op:
wanneer [de schoonvader of de schoonmoeder] een tweede huwelijk aangaat;
wanneer degene van de echtgenoten die de aanverwantschap heeft doen ontstaan en de kinderen uit zijn huwelijk met de andere echtgenoot geboren, overleden zijn.
Wetshistoriek
Enig lid, 1° gewijzigd bij art. 9 W. 13 februari 2003 (B.S., 28 februari 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 juni 2003 (art. 23).

Artikel 207
De verplichtingen die uit deze bepalingen voortvloeien, zijn wederkerig.

Artikel 208
Levensonderhoud wordt slechts toegestaan naar verhouding van de behoeften van hem die het vordert en van het vermogen van hem die het verschuldigd is.

Artikel 209
Wanneer hij die het levensonderhoud verstrekt of hij die het geniet, tot zodanige staat komt dat de ene het niet meer kan verschaffen of de andere het niet meer nodig heeft, hetzij voor het geheel, hetzij voor een gedeelte, kan ontheffing of vermindering ervan gevorderd worden.

Artikel 210
Wanneer de persoon die het levensonderhoud moet verstrekken, bewijst dat hij de uitkering tot onderhoud niet kan betalen, kan de [familierechtbank], met inachtneming van de omstandigheden der zaak, bevelen dat hij degene aan wie hij levensonderhoud verschuldigd is, bij zich zal in huis nemen en hem aldaar kost en onderhoud zal verschaffen.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 22 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 211
De rechtbank beslist eveneens of de vader of de moeder die aanbiedt het kind waaraan levensonderhoud verschuldigd is, bij zich in huis te nemen en het aldaar kost en onderhoud te verschaffen, alsdan zal vrijgesteld zijn van de verplichting om de uitkering tot onderhoud te betalen.

Hoofdstuk VI Wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten

Wetshistoriek
Hoofdstuk VI (art. 212 – 226septies) vervangen bij art. 1 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Voorgeschiedenis
Hoofdstuk VI (art. 212–226bis) opgeheven bij art. 1 W. 30 april 1958 (B.S., 10 mei 1958) en opnieuw opgenomen (art. 212–226sepies) bij art. 8 W. 30 april 1958 (B.S., 10 mei 1958).
Artikel 212
[De rechten, verplichtingen en bevoegdheden van de echtgenoten worden geregeld door de bepalingen van dit hoofdstuk, die van toepassing zijn door het enkele feit van het huwelijk.
Zij worden bovendien geregeld door de bepalingen betreffende het wettelijk stelsel of door die van hun huwelijkscontract, welke niet mogen afwijken van de bepalingen van dit hoofdstuk.
Het huwelijk wijzigt de handelingsbekwaamheid van de echtgenoten niet, behoudens bij toepassing van artikel 476.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 1 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 213
[Echtgenoten zijn jegens elkaar tot samenwoning verplicht; zij zijn elkaar getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 1 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 214
[De echtelijke verblijfplaats wordt door de echtgenoten in onderlinge overeenstemming vastgesteld. Bij gebreke van overeenstemming tussen de echtgenoten doet de [familierechtbank] uitspraak in het belang van het gezin.
[Ingeval een der echtgenoten vermoedelijk afwezig is, of ingeval de vrederechter oordeelt dat een der echtgenoten in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is, dan wordt de echtelijke verblijfplaats vastgesteld door de andere echtgenoot.]]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 1 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 6 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en bij art. 23 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 36, 1° W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 215

[§ 1

De ene echtgenoot kan zonder de instemming van de andere niet onder bezwarende titel of om niet onder de levenden beschikken over de rechten die hij bezit op het onroerend goed dat het gezin tot voornaamste woning dient, noch dat goed met hypotheek bezwaren.
Hij kan zonder die instemming evenmin onder bezwarende titel of om niet onder de levenden beschikken over het huisraad dat aanwezig is in het goed dat het gezin tot voornaamste woning dient, noch dat huisraad in pand geven.
Indien de echtgenoot wiens instemming vereist is, deze zonder gewichtige redenen weigert, kan de andere echtgenoot zich door de [familierechtbank] laten machtigen om de handelingen alleen te verrichten.

§ 2

Het recht op de huur van het onroerend goed dat een der echtgenoten gehuurd heeft, zelfs vóór het huwelijk, en dat het gezin geheel of gedeeltelijk tot voornaamste woning dient, behoort aan beide echtgenoten gezamenlijk, niettegenstaande enige hiermede strijdige overeenkomst.
De opzeggingen, kennisgevingen en exploten betreffende die huur moeten gezonden of betekend worden aan elk der echtgenoten afzonderlijk of uitgaan van beide echtgenoten gezamenlijk. [Elk van de echtgenoten kan evenwel de nietigheid van deze documenten, die aan de andere echtgenoot worden toegezonden of van deze laatste uitgaan, slechts inroepen indien de verhuurder kennis heeft van hun huwelijk.]
Elk geschil tussen de echtgenoten omtrent de uitoefening van dat recht wordt beslist door de [familierechtbank].
De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op handelshuurovereenkomsten, noch op pachtcontracten.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 1 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 24, 1° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
§ 2 gewijzigd bij art. 3 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991) en bij art. 24, 2° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 216

[§ 1

Iedere echtgenoot heeft het recht een beroep uit te oefenen zonder de instemming van de andere echtgenoot.
Indien deze evenwel oordeelt dat hieraan een ernstig nadeel verbonden is voor zijn zedelijke of stoffelijke belangen of voor die van de minderjarige kinderen, heeft hij het recht zich tot de [familierechtbank] te wenden.
De rechtbank kan de uitoefening van het beroep afhankelijk stellen van een voorafgaande wijziging van het huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten.
Het bepaalde in de twee vorenstaande leden is niet van toepassing op de uitoefening van openbare mandaten.

§ 2

De ene echtgenoot mag in zijn beroepsbetrekkingen de naam van de andere alleen met diens instemming gebruiken.
De instemming kan alleen om gewichtige redenen worden ingetrokken. Tegen intrekking kan de echtgenoot opkomen bij de [familierechtbank].]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 1 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 25 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
§ 2 gewijzigd bij art. 25 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 217
[Iedere echtgenoot ontvangt zijn inkomsten alleen en besteedt ze bij voorrang aan zijn bijdrage in de lasten van het huwelijk.
Hij kan het overschot besteden voor de aanschaf van goederen in zoverre dit verantwoord is voor de uitoefening van zijn beroep; die goederen staan uitsluitend onder zijn bestuur.
Wat er daarna nog overblijft is onderworpen aan de regels van het huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 1 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 218
[Iedere echtgenoot kan, zonder de instemming van de andere, op zijn naam een depositorekening voor geld of effecten doen openen en een brandkast huren.
Ten opzichte van de bewaarnemer of de verhuurder wordt alleen hij geacht het bestuur of de toegang te hebben.
De bewaarnemer en de verhuurder moeten de andere echtgenoot in kennis stellen van de opening van de rekening of de huur van de brandkast.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 1 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 219
[Iedere echtgenoot kan tijdens het huwelijk aan de andere algemene of bijzondere last geven om hem te vertegenwoordigen in de uitoefening van de bevoegdheden die zijn huwelijksvermogensstelsel hem laat of toekent.
Die lastgeving kan te allen tijde worden herroepen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 1 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 220

[§ 1 [

Ingeval een der echtgenoten vermoedelijk afwezig is, of ingeval de rechtbank oordeelt, op grond van feiten vastgesteld in een met redenen omkleed proces-verbaal, dat een der echtgenoten in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is, dan kan de andere echtgenoot zich door de [familierechtbank] laten machtigen om de in artikel 215, § 1, bedoelde handelingen alleen te verrichten.
]

§ 2

Indien de echtgenoot die in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven [of wilsonbekwaam is], geen lasthebber heeft aangesteld of geen wettelijke vertegenwoordiger heeft, kan de andere echtgenoot aan de [familierechtbank] vragen om in zijn plaats te worden gesteld voor de uitoefening van al zijn bevoegdheden of een gedeelte ervan.

§ 3

In de gevallen bepaald in § 1, kan de andere echtgenoot zich door de [familierechtbank] laten machtigen om de door derden verschuldigde geldsommen geheel of ten dele te ontvangen ten behoeve van de huishouding.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 1 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Wetshistoriek
§ 1 vervangen bij art. 7, 1° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233), art. 7 zelf gewijzigd bij art. 11, a) en b) Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014), met ingang van 1 september 2014 (art. 41) en art. 233 zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014).
§ 2 gewijzigd bij art. 7, 2° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233), art. 7 zelf gewijzigd bij art. 11, a) en b) Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014), met ingang van 1 september 2014 (art. 41) en art. 233 zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014).
§ 3 gewijzigd bij art. 26 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274), zelf vervangen bij art. 40 Wet 8 mei 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 143).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
§ 1 gewijzigd bij art. 36, 2° W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007) en bij art. 26, 1° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274), zelf vervangen bij art. 40 Wet 8 mei 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 143).
§ 2 gewijzigd bij art. 26, 1° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274), zelf vervangen bij art. 40 Wet 8 mei 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 143), nooit in werking getreden.

Artikel 221
[Iedere echtgenoot draagt in de lasten van het huwelijk bij naar zijn vermogen.
Wanneer een der echtgenoten deze verplichting niet nakomt, kan de andere, [zonder dat een fout moet worden bewezen en] onverminderd de rechten van derden, zich door de [familierechtbank] laten machtigen om, met uitsluiting van zijn echtgenoot, diens inkomsten of de inkomsten uit de goederen die hij krachtens hun huwelijksvermogensstelsel beheert, alsook alle andere hem door derden verschuldigde geldsommen te ontvangen onder de voorwaarden en binnen de perken die het vonnis bepaalt.
[In geen geval wordt de overdracht van geldsommen toegestaan aan de echtgenoot die schuldig is bevonden aan een in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek bedoeld feit dat is gepleegd tegen de persoon van de verweerder, of aan een poging tot het plegen van een in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek bedoeld feit tegen diezelfde persoon.]
Het vonnis kan worden tegengeworpen aan alle tegenwoordige of toekomstige derden-schuldenaars, na kennisgeving door de griffier op verzoek van de eiser.
Wanneer het vonnis ophoudt gevolg te hebben, geeft de griffier daarvan bericht aan de derden-schuldenaars.
De griffier vermeldt in zijn kennisgeving wat de derde-schuldenaar moet betalen of moet ophouden te betalen.
[...]]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 1 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 27, 1° tot 4° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 222
[Iedere schuld die door een der echtgenoten wordt aangegaan ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen, verbindt de andere echtgenoot hoofdelijk.
Deze is echter niet aansprakelijk voor schulden die, gelet op de bestaansmiddelen van het gezin, buitensporig zijn.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 1 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 223
Indien een der echtgenoten grovelijk zijn plicht verzuimt, beveelt de familierechtbank, op verzoek van de andere echtgenoot, dringende maatregelen, volgens het bepaalde in de artikelen [1253ter/4 tot 1253ter/6] van het Gerechtelijk Wetboek.
Hetzelfde geschiedt op verzoek van een der echtgenoten, indien de verstandhouding tussen hen ernstig verstoord is.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 28 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274), zelf gewijzigd bij art. 41 Wet 8 mei 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 143).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 1 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976) en gewijzigd bij art. 3 W. 28 januari 2003 (B.S., 12 februari 2003 (eerste uitg.)).

Artikel 224

[§ 1

Op verzoek van de andere echtgenoot en onverminderd de toekenning van schadevergoeding, kunnen worden nietigverklaard:
1.
de handelingen door een der echtgenoten verricht met overtreding van de bepalingen van artikel 215;
2.
de handelingen door een der echtgenoten met overtreding van een krachtens artikel 223 gevraagd of verkregen verbod tot vervreemding of hypothekering verricht na de overschrijving van het desbetreffende verzoekschrift of vonnis;
3.
de schenkingen door een der echtgenoten, die de belangen van het gezin in gevaar brengen;
4.
de persoonlijke zekerheden door een der echtgenoten gesteld, die de belangen van het gezin in gevaar brengen.

§ 2

De vordering tot nietigverklaring of schadevergoeding moet op straffe van verval worden ingesteld binnen een jaar na de dag waarop de handeling ter kennis is gekomen van de echtgenoot-eiser.
Indien de echtgenoot overlijdt voordat verval is ingetreden, beschikken zijn erfgenamen vanaf het overlijden over een nieuwe termijn van een jaar.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 1 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 225 ? 226 (oud art. 225 - 226)
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 1 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 226bis
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 1 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: zie art. 4 (art. 47) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 226ter
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 1 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: zie art. 4 (art. 47) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 226quater
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 1 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: zie art. 4 (art. 47) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 226quinquies
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 1 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: zie art. 4 (art. 47) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 226sexies
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 1 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: zie art. 4 (art. 47) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 226septies
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 1 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: zie art. 4 (art. 47) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Hoofdstuk VII Ontbinding van het huwelijk

Artikel 227
Het huwelijk wordt ontbonden:
Door de dood van een van de echtgenoten;
Door echtscheiding [...]
[...]
Wetshistoriek
Lid 1, 2° gewijzigd en 3° opgeheven bij art. 28, 2° W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Hoofdstuk VIII

Wetshistoriek
Hoofdstuk VIII (art. 228) opgeheven bij art. 35 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 228
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 35 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Titel VI Echtscheiding

Hoofdstuk I Gronden tot echtscheiding

Artikel 229

[§ 1

De echtscheiding wordt uitgesproken wanneer de rechter vaststelt dat het huwelijk onherstelbaar ontwricht is. Het huwelijk is onherstelbaar ontwricht wanneer de voortzetting van het samenleven tussen de echtgenoten en de hervatting ervan redelijkerwijs onmogelijk is geworden ingevolge die ontwrichting. Het bewijs van de onherstelbare ontwrichting kan met alle wettelijke middelen worden geleverd.

§ 2

De onherstelbare ontwrichting bestaat wanneer de aanvraag gezamenlijk wordt gedaan door de twee echtgenoten, na meer dan zes maanden feitelijk gescheiden te zijn of wanneer de aanvraag tot tweemaal toe werd gedaan overeenkomstig artikel 1255, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek.

§ 3

De onherstelbare ontwrichting bestaat ook wanneer de aanvraag wordt gedaan door één enkele echtgenoot na meer dan één jaar feitelijke scheiding of wanneer de aanvraag tot tweemaal toe werd gedaan overeenkomstig artikel 1255, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44).
Toepasselijkheid (federaal)
Indien artikel 42, § 2, van de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding in die zin wordt geïnterpreteerd dat, wanneer een echtscheidingsprocedure werd ingesteld vóór de inwerkingtreding van die wet, de daarin vermelde vroegere bepalingen van het B.W. van toepassing blijven op heel die procedure, met inbegrip van de tegenvordering die werd ingesteld na de inwerkingtreding van de wet, is er geen schending van de artikelen 10 en 11 Gw. Een gedifferentieerde toepassing van de nieuwe wet op de hoofdvordering en de tegenvordering houdt wel een schending in (GwH nr. 100/2009, 18 juni 2009 (prejudiciële vraag) (BS 6 augustus 2009)).
Artikel 42, § 2, eerste lid, van de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de interpretatie dat het vroegere artikel 229 van het Burgerlijk Wetboek enkel van toepassing blijft op de hoofdvorderingen tot echtscheiding op grond van bepaalde feiten die zijn ingeleid vóór de inwerkingtreding van die wet zolang geen eindvonnis is uitgesproken, en niet op de tegenvorderingen die op die gronden worden ingeleid na die inwerkingtreding.
Artikel 42, § 2, eerste lid, van de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, in de interpretatie dat het vroegere artikel 229 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing blijft zowel op de vorderingen tot echtscheiding, zowel hoofdvorderingen als tegenvorderingen, die zijn ingeleid vóór de inwerkingtreding van die wet, zolang geen eindvonnis is uitgesproken als op de tegenvorderingen die zijn ingediend na die inwerkingtreding (GwH nr. 119/2010, 28 oktober 2010 (prejudiciële vragen) (BS 23 december 2010) en GwH nr. 13/2011, 27 januari 2011 (prejudiciële vragen) (BS 18 maart 2011 (ed. 2))).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 42, §§ 1 en 2 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 3 W. 28 oktober 1974 (B.S., 29 november 1974).

Artikel 230
[De echtgenoten kunnen ook door onderlinge toestemming uit de echt scheiden volgens de voorwaarden die vastgesteld zijn in deel IV, boek IV, hoofdstuk XI, afdeling 2, van het Gerechtelijk Wetboek.]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4 W. 28 oktober 1974 (B.S., 29 november 1974) en opnieuw opgenomen bij art. 3 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44).

Artikel 231
De persoon die krachtens artikel 492/1 uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om de echtscheiding te vorderen, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter, alsnog worden gemachtigd de vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting als bedoeld in artikel 229 in te stellen of een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming als bedoeld in artikel 230 in te dienen.
De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4, 1° W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44) en opnieuw opgenomen bij art. 8 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Lid 3 opgeheven bij art. 4 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 232
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4, 2° W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 42, § 2 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij art. 29 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950) en opnieuw opgenomen bij art. 1 W. 1 juli 1974 (B.S., 17 augustus 1974), gewijzigd bij art. 1 W. 2 december 1982 (B.S., 21 december 1982) en bij art. 2 W. 16 april 2000 (B.S., 19 mei 2000).

Artikel 233
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4, 3° W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44).

Hoofdstuk II Echtscheiding op grond van bepaalde feiten

Afdeling I Vorm van de echtscheiding op grond van bepaalde feiten
Artikel 234 ? 253 (oud art. 234 - 253)
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 18) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 15 juni 1970 (art. 2 K.B. 15 mei 1970 (B.S., 5 juni 1970)).

Artikel 254 ? 257 (oud art. 254 - 257)
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 1 W. 14 december 1935 (B.S., 16-17 december 1935), inw. 27 december 1935.

Artikel 258
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 5 K.B. nr. 239, 7 februari 1936 (B.S., 9 februari 1936).

Artikel 259
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58 W. 15 juli 1970 (B.S., 30 juli 1970).

Artikel 260
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 18) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 15 juni 1970 (art. 2 K.B. 15 mei 1970 (B.S., 5 juni 1970)).

Artikel 261
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 262 ? 266 (oud art. 262 - 266)
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 18) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 15 juni 1970 (art. 2 K.B. 15 mei 1970 (B.S., 5 juni 1970)).

Artikel 266bis
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 15 juni 1970 (art. 2 K.B. 15 mei 1970 (B.S., 5 juni 1970)).
Afdeling II Voorlopige maatregelen waartoe de eis tot echtscheiding op grond van bepaalde feiten aanleiding kan geven
Artikel 267 ? 271 (oud art. 267 - 271)
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 18) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 15 juni 1970 (art. 2 K.B. 15 mei 1970 (B.S., 5 juni 1970)).
Afdeling III Gronden van niet-ontvankelijkheid tegen de vordering tot echtscheiding op grond van bepaalde feiten
Artikel 272 ? 274 (oud art. 272 - 274)
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 18) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 15 juni 1970 (art. 2 K.B. 15 mei 1970 (B.S., 5 juni 1970)).

Hoofdstuk III Echtscheiding door onderlinge toestemming

Artikel 275
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4, 4° W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 1 W. 20 november 1969 (B.S., 17 december 1969) en gewijzigd bij art. 26 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55) en bij art. 22 W. 20 mei 1997 (B.S., 27 juni 1997).

Artikel 276
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4, 5° W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 23 W. 20 mei 1997 (B.S., 27 juni 1997).

Artikel 277
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 W. 20 november 1969 (B.S., 17 december 1969).

Artikel 278
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 5 W. 20 juli 1962 (B.S., 7 augustus 1962).

Artikel 279 ? 294 (oud art. 279 - 294)
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 18) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 15 juni 1970 (art. 2 K.B. 15 mei 1970 (B.S., 5 juni 1970)).

Artikel 294bis
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 18) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 15 juni 1970 (art. 2 K.B. 15 mei 1970 (B.S., 5 juni 1970)).

Hoofdstuk IV Gevolgen van echtscheiding

Artikel 295
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 1° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 10 mei 2007 (B.S., 3 augustus 2007).
Gewijzigd bij enig art. W. 8 februari 1906 (B.S., 22 februari 1906), bij art. 2 W. 30 juni 1956 (B.S., 15 juli 1956) en bij art. IV, 3 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Vervangen bij art. 36 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 296
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 37 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 297
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4 W. 30 juni 1956 (B.S., 15 juli 1956).

Artikel 298
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 1 W. 15 mei 1972 (B.S., 2 juni 1972).

Artikel 299
Behoudens overeenkomst in tegenovergestelde zin, leidt de echtscheiding tot het verval van de overlevingsrechten die de echtgenoten elkaar bij huwelijksovereenkomst en sinds het aangaan van het huwelijk hebben toegekend.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 76 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 5 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44).

Artikel 300
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 6 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 4 (art. 4, § 1) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 301

[§ 1 [

De echtgenoten kunnen op elk ogenblik overeenkomen omtrent de eventuele uitkering tot levensonderhoud, het bedrag ervan en de nadere regels volgens welke het overeengekomen bedrag zal kunnen worden herzien.
]

§ 2

Bij gebrek aan overeenkomst zoals bedoeld in § 1, kan de [familierechtbank] in het vonnis dat de echtscheiding uitspreekt of bij een latere beslissing, op verzoek van de behoeftige echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toestaan ten laste van de andere echtgenoot.
De rechtbank kan het verzoek om een uitkering weigeren indien de verweerder bewijst dat verzoeker een zware fout heeft begaan die de voortzetting van de samenleving onmogelijk heeft gemaakt.
In geen geval wordt de uitkering tot levensonderhoud toegekend aan de echtgenoot die schuldig werd bevonden aan een in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek bedoeld feit dat is gepleegd tegen de persoon van de verweerder of aan een poging tot het plegen van een in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek bedoeld feit tegen diezelfde persoon.
In afwijking van artikel 4 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering kan de rechter in afwachting dat de beslissing over de strafvordering in kracht van gewijsde is getreden, aan de verzoeker een provisionele uitkering toekennen, hierbij rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak. Hij kan het toekennen van deze provisionele uitkering ondergeschikt maken aan het stellen van een waarborg die hij bepaalt en waarvoor hij de nadere regels vaststelt.

§ 3

De rechtbank legt het bedrag van de onderhoudsuitkering vast die ten minste de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde moet dekken.
De rechtbank houdt rekening met de inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten en met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde. Om die terugval te waarderen, baseert de rechter zich met name op de duur van het huwelijk, de leeftijd van partijen, hun gedrag tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun noden en het ten laste nemen van de kinderen tijdens het samenleven of daarna. De rechter kan indien nodig beslissen dat de uitkering degressief zal zijn en in welke mate.
De onderhoudsuitkering mag niet hoger liggen dan een derde van het inkomen van de uitkeringsplichtige echtgenoot.

§ 4

De duur van de uitkering mag niet langer zijn dan die van het huwelijk.
In geval van buitengewone omstandigheden, kan de rechtbank de termijn verlengen, indien de uitkeringsgerechtigde aantoont dat hij bij het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn, om redenen onafhankelijk van zijn wil, nog steeds in staat van behoefte verkeert. In dat geval beantwoordt het bedrag van de uitkering aan het bedrag dat noodzakelijk is om de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde te dekken.

§ 5

Indien de verweerder aantoont dat de staat van behoefte van verzoeker het gevolg is van een eenzijdig door deze laatste genomen beslissing en zonder dat de noden van de familie deze keuze gerechtvaardigd hebben, kan hij worden ontheven van het betalen van de uitkering of slechts verplicht worden tot het betalen van een verminderde uitkering.

§ 6

De rechtbank die de uitkering toekent, stelt vast dat deze van rechtswege aangepast wordt aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen.
Het basisbedrag van de uitkering stemt overeen met het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand gedurende welke het vonnis of het arrest dat de echtscheiding uitspreekt, kracht van gewijsde heeft verkregen, tenzij de rechtbank er anders over beslist. Om de twaalf maanden wordt het bedrag van de uitkering van rechtswege aangepast in verhouding tot de verhoging of de verlaging van het indexcijfer van de consumptieprijzen van de overeenstemmende maand.
Deze wijzigingen worden op de uitkeringen toegepast vanaf de vervaldag die volgt op de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het in aanmerking te nemen nieuwe indexcijfer.
De rechtbank kan nochtans in bepaalde omstandigheden een ander systeem van aanpassing van de uitkering aan de kosten van levensonderhoud toepassen.

§ 7

[Uitgezonderd indien de partijen uitdrukkelijk het tegenovergestelde zijn overeengekomen, kan de rechtbank, op vordering van een van de partijen, de uitkering later verhogen, verminderen of afschaffen, indien, ingevolge nieuwe omstandigheden onafhankelijk van de wil van de partijen, het bedrag ervan niet meer is aangepast.]
Indien ten gevolge van de ontbinding van het huwelijk, de vereffening en verdeling van het gemeenschappelijk vermogen of van de onverdeeldheid die tussen de echtgenoten bestond, aanleiding geeft tot een wijziging van hun financiële toestand, die een aanpassing rechtvaardigt van de uitkering tot levensonderhoud welke het voorwerp was van een vonnis of overeenkomst, gewezen of gesloten vóór de opmaak van de vereffeningsrekeningen, kan de rechtbank eveneens de uitkering aanpassen [...].

§ 8

De uitkering kan op elk ogenblik worden vervangen door een kapitaal mits een door de rechtbank gehomologeerd akkoord tussen de partijen. Op verzoek van de uitkeringsplichtige, kan de rechtbank eveneens op elk ogenblik de omzetting in een kapitaal toestaan.

§ 9

De echtgenoten kunnen voor de ontbinding van het huwelijk geen afstand doen van de rechten op een uitkering tot levensonderhoud.
Zij mogen in de loop van de procedure evenwel tot een vergelijk komen over het bedrag van die uitkering[...].

§ 10

De uitkering is niet meer verschuldigd bij overlijden van de uitkeringsplichtige, maar de uitkeringsgerechtigde mag levensonderhoud vorderen ten laste van de nalatenschap volgens de in artikel [205bis, § 1 en §§ 3 tot 6], bepaalde voorwaarden.
De uitkering eindigt in ieder geval definitief in geval van een nieuw huwelijk van de uitkeringsgerechtigde of op het ogenblik waarop deze laatste een verklaring van wettelijke samenwoning doet, tenzij de partijen anders overeenkomen.
De rechter kan de onderhoudsverplichting beëindigen wanneer de uitkeringsgerechtigde samenleeft met een andere persoon als waren zij gehuwd.

§ 11

De rechtbank kan beslissen dat in geval de uitkeringsplichtige zijn verplichting tot betaling niet nakomt, het de uitkeringsgerechtigde toegestaan is diens inkomsten of diens goederen die hij overeenkomstig hun huwelijksvermogensstelsel beheert, alsmede alle andere bedragen die hem door derden verschuldigd zijn, in ontvangst te nemen.
Deze beslissing kan worden tegengeworpen aan elke derde, huidige of toekomstige schuldenaar, op grond van de kennisgeving ervan die hen door de griffier gedaan wordt op verzoek van de eiser.

§ 12

[...]]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 7 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44).
§ 1 vervangen bij art. 63, 1° Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017).
§ 2 gewijzigd bij art. 29 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
§ 7 gewijzigd bij art. 2 Wet 2 juni 2010 (BS 21 juni 2010).
§ 9 gewijzigd bij art. 63, 2° Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017).
§ 10 gewijzigd bij art. 4 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).
§ 12 opgeheven bij art. 6 Wet 19 maart 2010 (BS 21 april 2010), met ingang van 1 augustus 2010 (art. 18, lid 1).
Toepasselijkheid (federaal)
Het Hof vernietigt artikel 42, § 5 van de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding (Grondwettelijk Hof nr. 172/2008, 3 december 2008 (B.S., 24 december 2008 (derde uitg.))). Artikel 42, § 5 bevatte een overgangsbepaling betreffende artikel 301, § 4 van het Burgerlijk Wetboek.
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling:
art. 42, §§ 2 tot 4 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007);
art. 17 Wet 19 maart 2010 (BS 21 april 2010).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 1 W. 9 juli 1975 (B.S., 23 juli 1975) en gewijzigd bij art. 24 W. 20 mei 1997 (B.S., 27 juni 1997).

Artikel 301bis
[...]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 9 juli 1975 (B.S., 23 juli 1975) en opgeheven bij art. 8 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 25 W. 20 mei 1997 (B.S., 27 juni 1997).

Artikel 302
[Na de ontbinding van het huwelijk door echtscheiding worden het gezag over de persoon van het kind en het beheer van zijn goederen ofwel door beide ouders gezamenlijk uitgeoefend ofwel door degene aan wie ze werden toevertrouwd, hetzij bij [een overeenkomst tussen partijen die gehomologeerd werd zoals bepaald is in artikel 1256] van het Gerechtelijk Wetboek, hetzij bij een beschikking van de [familierechtbank] overeenkomstig artikel 1280 van het Gerechtelijk Wetboek, onverminderd het bepaalde in artikel 387bis van dit Wetboek.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 3 W. 13 april 1995 (B.S., 24 mei 1995), gewijzigd bij art. 9 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44) en bij art. 30 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274.
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 16 W. 8 april 1965 (B.S., 15 april 1965) en gewijzigd bij art. 8 W. 1 juli 1974 (B.S., 17 augustus 1974).

Artikel 303
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4 W. 13 april 1995 (B.S., 24 mei 1995).

Artikel 304
De ontbinding van het huwelijk door een in rechte [uitgesproken] echtscheiding ontneemt aan de kinderen uit dat huwelijk geen enkel voordeel dat hun door de wetten of door de huwelijksvoorwaarden van hun ouders was verzekerd; maar de rechten zullen aan de kinderen slechts op dezelfde wijze en in dezelfde omstandigheden toekomen als wanneer er geen echtscheiding geweest was.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 10 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44).

Artikel 305
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 12 W. 1 juli 1972 (B.S., 18 juli 1972).

Artikel 306
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 11, 1° W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 42, § 2 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij art. 2 (art. 18) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967) en opnieuw opgenomen bij art. 4 W. 1 juli 1974 (B.S., 17 augustus 1974).

Artikel 307
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 11, 2° W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 42, § 2 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij art. 2 (art. 18) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), opnieuw opgenomen bij art. 5 W. 1 juli 1974 (B.S., 17 augustus 1974) en gewijzigd bij art. 4 (art. 4, § 2) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 307bis
[...]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 6 W. 1 juli 1974 (B.S., 17 augustus 1974) en opgeheven bij art. 11, 3° W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 42, § 2 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007).

Hoofdstuk V Scheiding van tafel en bed

Artikel 308
[Na uitspraak van de scheiding van tafel en bed blijft de plicht van hulp bestaan.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 12 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij art. 29 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950) en opnieuw opgenomen bij enig art. W. 27 januari 1960 (B.S., 2 februari 1960).

Artikel 309
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 310
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 18) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 15 juni 1970 (art. 2 K.B. 15 mei 1970 (B.S., 5 juni 1970)).

Artikel 310bis
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 18) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 15 juni 1970 (art. 2 K.B. 15 mei 1970 (B.S., 5 juni 1970)).

Artikel 311
Scheiding van tafel en bed heeft altijd scheiding van goederen ten gevolge.

Artikel 311bis
[De artikelen 229 [, 231], 299, 302 en 304 van hetzelfde Wetboek zijn van toepassing bij scheiding van tafel en bed.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44) en gewijzigd bij art. 9 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 17, 2 W. 8 april 1965 (B.S., 15 april 1965) en gewijzigd bij art. 4 (art. 4, § 3) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976) en bij art. 26 W. 20 mei 1997 (B.S., 27 juni 1997).

Artikel 311ter
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 25 W. 20 juli 1962 (B.S., 7 augustus 1962).
Voorgeschiedenis
Ingevoegd bij het enig art. W. 14 februari 1957 (B.S., 21 februari 1957).

Artikel 311quater
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 25 W. 20 juli 1962 (B.S., 7 augustus 1962).
Voorgeschiedenis
Ingevoegd bij het enig art. W. 14 februari 1957 (B.S., 21 februari 1957).

Titel VII Afstamming

Wetshistoriek
Titel VII (art. 312 – 342b) vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: zie art. 107-120 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij W. 6 april 1908 (B.S., 26 april 1908), bij W. 20 maart 1927 (B.S., 11–12 april 1927), bij W. 10 februari 1958 (B.S., 20 februari 1958), bij W. 14 december 1970 (B.S., 2 februari 1971), bij W. 1 juli 1974 (B.S., 17 augustus 1974), en bij W. 22 juni 1976 (B.S., 6 augustus 1976).

Hoofdstuk I Vaststelling van de afstamming van moederszijde

Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 312

[§ 1

Het kind heeft als moeder de persoon die als zodanig in de akte van geboorte is vermeld.

§ 2

[Tenzij het kind het bezit van staat heeft ten aanzien van de moeder, kan de op deze wijze vastgestelde afstamming van moederszijde betwist worden door alle wettelijke middelen, binnen het jaar van de ontdekking van het leugenachtige karakter van de afstamming van moederszijde, door de vader, het kind, de vrouw ten opzichte van wie de afstamming is vastgesteld en door de persoon die het moederschap van het kind opeist.]

§ 3

[...]]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
§ 2 vervangen bij art. 367, 1° W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 374 juncto art. 26 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.))).
§ 3 opgeheven bij art. 367, 2° W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 374 juncto art. 26 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.))).
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 312, § 2, schendt de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het aan het kind een termijn van een jaar te rekenen vanaf de ontdekking van het leugenachtige karakter van de afstamming van moederszijde oplegt om een vordering tot betwisting van het moederschap in te stellen (GwH nr. 22/2024, 15 februari 2024 (prejudiciële vraag) (Website Grondwettelijk Hof)).

Artikel 313

[§ 1

Indien de naam van de moeder niet in de akte van geboorte is vermeld of bij ontstentenis van zulk een akte, kan zij het kind erkennen [onder de bij artikel 329bis bepaalde voorwaarden].

§ 2

De erkenning is evenwel niet ontvankelijk indien daaruit blijkt dat tussen haar en de vader een huwelijksbeletsel bestaat waarvan [de familierechtbank] geen ontheffing kan verlenen [...].

§ 3

Indien de moeder gehuwd is en een kind erkent dat tijdens het huwelijk geboren is, moet de erkenning worden medegedeeld aan [de echtgenoot of de echtgenote].
Indien de akte is opgemaakt door een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand [...], geeft deze [binnen drie dagen] kennis van de akte; indien zij niet is opgemaakt door een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand [...], wordt de akte betekend op verzoek van de moeder, het kind of diens wettelijke vertegenwoordiger.
Totdat de kennisgeving of betekening heeft plaatsgehad kan de erkenning niet worden tegengeworpen [aan de echtgenoot of de echtgenote], aan de kinderen geboren uit diens huwelijk met degene die het kind erkent en aan de kinderen die door de beide echtgenoten geadopteerd zijn.]

[§ 4

Als de erkenning betrekking heeft op een meerderjarig kind dat reeds nakomelingen heeft en aanleiding geeft tot diens naamsverandering, wordt de akte medegedeeld of betekend aan de afstammelingen in de eerste graad die de leeftijd van twaalf jaar bereikt hebben overeenkomstig de nadere regels bedoeld in paragraaf 3, tweede lid.
]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 4, A) W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).
§ 2 gewijzigd bij art. 99 en 119 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), van toepassing op de vorderingen tot opheffing van het verbod een huwelijk aan te gaan ingediend vanaf 10 januari 2019 (art. 124).
§ 3 gewijzigd bij art. 10, 1° en 2° W. 13 februari 2003 (B.S., 28 februari 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 juni 2003 (art. 23), bij art. 2 Wet 19 september 2017 (BS 4 oktober 2017), met ingang van 1 april 2018 (art. 21) en bij art. 29 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 4 ingevoegd bij art. 4 Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 maart 2024 (art. 91).
Voorgeschiedenis
§ 2 gewijzigd bij art. 4, B) W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.)))

Artikel 314
[Bij gebreke van de akte van geboorte, van de vermelding van de naam van de moeder in die akte of wanneer het kind onder valse namen is ingeschreven en niet is erkend, kan de afstamming van moederszijde gerechtelijk worden vastgesteld [onder de bij artikel 332quinquies bepaalde voorwaarden].
De vordering is evenwel niet ontvankelijk indien daaruit blijkt dat tussen de moeder en de vader een huwelijksbeletsel bestaat waarvan [de familierechtbank] geen ontheffing kan verlenen [...][, tenzij de familierechtbank oordeelt dat de vaststelling van de afstamming van moederszijde niet strijdig is met het belang van het kind].
De eiser moet het bewijs leveren dat het kind hetzelfde is als dat van wie de vermeende moeder is bevallen.
Hij kan zulks bewijzen door aan te tonen dat het ten aanzien van de vermeende moeder het bezit van staat heeft.
Bij gebreke van bezit van staat kan het bewijs van de afstamming door alle wettelijke middelen worden geleverd. Het tegenbewijs kan eveneens door alle wettelijke middelen worden geleverd.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 5, A) en B) W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))) en bij art. 100 en 119 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), van toepassing op de vorderingen tot opheffing van het verbod een huwelijk aan te gaan ingediend vanaf 10 januari 2019 (art. 124).

Hoofdstuk II Vaststelling van de afstamming van vaderszijde

Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Afdeling I Vermoeden van vaderschap
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 315
[Het kind dat geboren is tijdens het huwelijk of binnen 300 dagen na de ontbinding of de nietigverklaring van het huwelijk, heeft de echtgenoot tot vader.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 316
[Deze regel geldt niet wanneer [uit een beslissing houdende vaststelling van het vermoeden van afwezigheid] blijkt dat het kind geboren is meer dan 300 dagen na de verdwijning van de echtgenoot, onverminderd de rechten van de te goeder trouw handelende derden.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 36, 3° W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 316bis
Tenzij de echtgenoten op het tijdstip van de aangifte van de geboorte een gemeenschappelijke verklaring afgelegd hebben, is het in artikel 315 bedoelde vermoeden van vaderschap niet meer van toepassing:
wanneer het kind geboren is meer dan 300 dagen nadat de [familierechtbank] de overeenkomst tussen de partijen heeft bekrachtigd in verband met de aan de echtgenoten gegeven machtiging om een afzonderlijke verblijfplaats te betrekken overeenkomstig [artikel 1256], van het Gerechtelijk Wetboek, of [na een beschikking genomen krachtens artikel 1280 van het Gerechtelijk Wetboek] die de echtgenoten machtigt om een afzonderlijke verblijfplaats te betrekken, of na neerlegging van het verzoekschrift bedoeld in artikel 1288bis van hetzelfde Wetboek;
wanneer het kind geboren is meer dan 300 dagen na de datum waarop de echtgenoten, blijkens het bevolkingsregister, het vreemdelingenregister of het wachtregister, op verschillende adressen zijn ingeschreven, voor zover ze nadien niet opnieuw zijn ingeschreven op hetzelfde adres;
wanneer het kind geboren is meer dan 300 dagen na een krachtens artikel 223[...] uitgesproken vonnis waarbij de echtgenoten gemachtigd worden een afzonderlijke verblijfplaats te betrekken, en minder dan 180 dagen na de datum waarop deze maatregel verstreken is, of nadat de echtgenoten feitelijk zijn herenigd.
[Indien een gemeenschappelijke verklaring overeenkomstig het eerste lid werd afgelegd, wordt deze als bijlage opgenomen in de DABS.]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 6 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).
Lid 1:
1° gewijzigd bij art. 14 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44) en bij art. 31, 1° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274);
3° gewijzigd bij art. 31, 2° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Lid 2 ingevoegd bij art. 30 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 317
[Het kind dat geboren is binnen 300 dagen na de ontbinding of de nietigverklaring van het huwelijk van zijn moeder en na een nieuw huwelijk van deze, heeft de nieuwe echtgenoot tot vader.
Wordt dit vaderschap betwist, dan wordt de vorige echtgenoot geacht de vader te zijn, behalve wanneer ook zijn vaderschap wordt betwist of wanneer het vaderschap van een derde komt vast te staan.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 318

[§ 1

Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van de echtgenoot, kan het vermoeden van vaderschap worden betwist [voor de familierechtbank] door de moeder, het kind, de man ten aanzien van wie de afstamming vaststaat[, de man die het vaderschap van het kind opeist en de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist].

§ 2

[De vordering van de moeder moet worden ingesteld binnen een jaar na de geboorte.] De vordering van de echtgenoot moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij niet de vader van het kind is, die van de man die het vaderschap van het kind opeist moet worden ingesteld binnen het jaar na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is en die van het kind moet worden ingesteld op zijn vroegst op de dag waarop het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en uiterlijk op de dag waarop het de leeftijd van tweeëntwintig jaar heeft bereikt [of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de echtgenoot zijn vader niet is]. [De vordering van de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo’s en de gameten heeft toegestemd in de verwekking en de verwekking hiervan het gevolg kan zijn.]
Indien de echtgenoot overleden is zonder in rechte te zijn opgetreden, terwijl de termijn om zulks te doen nog niet verstreken is, kan zijn vaderschap [binnen een jaar na zijn overlijden of na de ontdekking van de geboorte of binnen een jaar na hun ontdekking van het feit dat de overledene niet de vader van het kind is], worden betwist door zijn bloedverwanten in de opgaande en in de neerdalende lijn. [Indien de echtgenoot overleden is vóór de geboorte van het kind kan zijn vaderschap worden betwist door zijn bloedverwanten in de opgaande en in de neerdalende lijn binnen een jaar na de ontdekking van de geboorte of binnen een jaar na hun ontdekking van het feit dat de overledene niet de vader van het kind is.]
Het vaderschap dat vaststaat krachtens artikel 317 kan daarenboven worden betwist door de vorige echtgenoot.

§ 3

Onverminderd het bepaalde in §§ 1 en 2, wordt het vermoeden van vaderschap teniet gedaan indien door alle wettelijke middelen is bewezen dat de betrokkene niet de vader is.
De betwisting van het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot wordt bovendien, behoudens tegenbewijs, gegrond verklaard:
in de gevallen bedoeld in artikel 316bis;
wanneer de afstamming van moederszijde door erkenning of bij rechterlijke beslissing is vastgesteld;
wanneer de vordering werd ingesteld vooraleer de afstamming van moederszijde is komen vast te staan.

§ 4

De vordering tot betwisting van het vermoeden van vaderschap is niet ontvankelijk, als de echtgenoot toestemming heeft gegeven tot kunstmatige inseminatie of tot een andere daad die de voortplanting tot doel had, [in het kader van een gedeeld ouderschapsproject tussen de echtgenoten,] tenzij de verwekking van het kind hiervan niet het gevolg kan zijn. [De familierechtbank gaat in elk geval na of er al dan niet sprake was van dergelijk gedeeld ouderschapsproject.]

§ 5

De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de persoon die beweert de biologische vader van het kind te zijn, is maar gegrond als diens vaderschap is komen vast te staan. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De [familierechtbank] gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen.]

[§ 6

De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, is maar gegrond als bewezen wordt dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet 6 van juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo’s en de gameten heeft toegestemd in de medisch begeleide voortplanting en de verwekking van het kind hiervan het gevolg kan zijn. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van een afstammingsband ten opzichte van de verzoekster met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies, §§ 1, 1/1, 2 en 4, is voldaan. Zo niet, wordt de vordering afgewezen.
]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 7 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).
§ 1 gewijzigd bij art. 368, 1° W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 374 juncto art. 26 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.))), bij art. 32, 1° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274) en bij art. 5/1, 1° Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31), zelf ingevoegd bij art. 11 Wet 18 december 2014 (BS 23 december 2014).
§ 2 gewijzigd bij art. 368, 2° en 3° W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 374 juncto art. 26 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.))), bij art. 5/1, 2° Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31), zelf ingevoegd bij art. 11 Wet 18 december 2014 (BS 23 december 2014) en bij art. 101, 1° en 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)).
§ 4 gewijzigd bij art. 50, 1° en 2° Wet 28 maart 2024 (BS 29 maart 2024, err., BS 4 april 2024).
§ 5 gewijzigd bij art. 32, 2° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
§ 6 ingevoegd bij art. 5/1, 3° Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31), zelf ingevoegd bij art. 11 Wet 18 december 2014 (BS 23 december 2014).
Voorgeschiedenis
Art. vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
§ 3, enig lid, 1° en 2° vervangen bij art. 1 W. 27 december 1994 (B.S., 28 januari 1995).
Afdeling II Erkenning
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 319
Wanneer het vaderschap niet vaststaat krachtens de artikelen 315 of 317, noch het meemoederschap bedoeld in hoofdstuk 2/1, kan de vader het kind erkennen onder de bij artikel 329bis bepaalde voorwaarden.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 6 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987) en bij art. 8 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).

Artikel 319bis
[Wanneer de vader gehuwd is en een kind erkent dat is verwekt bij een vrouw van wie hij niet de echtgenoot is, moet die erkenning ter kennis van de echtgenoot of van de echtgenote worden gebracht.
Te dien einde, indien de akte van erkenning is opgemaakt door een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand [...], wordt [binnen drie dagen] een afschrift van de akte door hem verzonden bij een ter post aangetekende brief. Indien de akte niet is opgemaakt door een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand [...], wordt ze betekend bij deurwaardersexploot op verzoek van de vader, het kind of diens wettelijke vertegenwoordiger.
Totdat deze mededeling heeft plaatsgehad, kan de erkenning niet worden tegengeworpen aan de echtgenoot of de echtgenote, aan de kinderen geboren uit diens huwelijk met degene die het kind erkent en aan de kinderen die door de beide echtgenoten geadopteerd zijn.]
[Als de erkenning betrekking heeft op een meerderjarig kind dat reeds nakomelingen heeft en aanleiding geeft tot diens naamsverandering, wordt de akte medegedeeld of betekend aan de afstammelingen in de eerste graad die de leeftijd van twaalf jaar bereikt hebben overeenkomstig de nadere regels bedoeld in het tweede lid.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 9 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))), gewijzigd bij art. 3 Wet 19 september 2017 (BS 4 oktober 2017), met ingang van 1 april 2018 (art. 21), bij art. 31 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))) en bij art. 5 Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 maart 2024 (art. 91).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987) en gewijzigd bij art. 11 W. 13 februari 2003 (B.S., 28 februari 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 juni 2003 (art. 23).

Artikel 320
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 23 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 25, § 5 Wet 1 juli 2006 (BS 29 december 2006 (ed. 6)).
Voorgeschiedenis
Art. vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Enig lid, 2° en 4° vervangen bij art. 2 W. 27 december 1994 (B.S., 28 januari 1995).

Artikel 321
[De vader kan het kind niet erkennen, wanneer uit die erkenning een huwelijksbeletsel zou blijken tussen hem en de moeder waarvoor [de familierechtbank] geen ontheffing kan verlenen [...].]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 102 en 119 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), van toepassing op de vorderingen tot opheffing van het verbod een huwelijk aan te gaan ingediend vanaf 10 januari 2019 (art. 124).
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 321 schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de artikelen 3, lid 1, en 7, lid 1, van het Verdrag inzake de rechten van het kind, in zoverre het de rechter bij wie een verzoek tot vernietiging van de erkenning van het vaderschap aanhangig is gemaakt, verhindert dat verzoek te verwerpen indien hij vaststelt dat het behoud van de dubbele afstamming van een kind dat geboren is uit een relatie waaruit een huwelijksbeletsel blijkt waarvoor de Koning geen ontheffing kan verlenen, overeenstemt met het hoger belang van het kind (GwH nr. 99/2022, 14 juli 2022 (prejudiciële vraag) (Website Grondwettelijk Hof)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 10 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).
Afdeling III Onderzoek naar het vaderschap
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 322
[
[Wanneer het vaderschap niet vaststaat krachtens de artikelen 315 of 317, noch op grond van een erkenning en wanneer het meemoederschap bedoeld in hoofdstuk 2/1 evenmin vaststaat, kan het bij vonnis, uitgesproken door de familierechtbank, worden vastgesteld onder de bij artikel 332quinquies bepaalde voorwaarden.]
[Indien de verweerder gehuwd is en het kind tijdens het huwelijk verwekt is bij een vrouw waarvan hij niet de echtgenoot is, moet het vonnis waarbij de afstamming wordt vastgesteld, aan de echtgenoot of de echtgenote worden betekend. Totdat die betekening heeft plaatsgehad, kan het vonnis niet worden tegengeworpen aan de echtgenoot of de echtgenote, noch aan de kinderen geboren uit het huwelijk met de verweerder of geadopteerd door beide echtgenoten.]]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 11 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))) en bij art. 7 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 12 W. 13 februari 2003 (B.S., 28 februari 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 juni 2003 (art. 23) en bij art. 33 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 323
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 24 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 25, § 5 Wet 1 juli 2006 (BS 29 december 2006 (ed. 6)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 324
[De afstamming wordt bewezen door het bezit van staat ten aanzien van de vermeende vader.
Bij gebreke van bezit van staat wordt de afstamming van vaderszijde door alle wettelijke middelen bewezen.
Behalve wanneer er twijfel over bestaat, wordt het vaderschap vermoed wanneer is komen vast te staan dat de verweerder gedurende het wettelijk tijdperk van de verwekking gemeenschap heeft gehad met de moeder.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 325
[Het onderzoek naar het vaderschap is onontvankelijk, wanneer uit het vonnis een huwelijksbeletsel tussen de vermeende vader en de moeder zou blijken waarvoor [de familierechtbank] geen ontheffing kan verlenen [...][, tenzij de familierechtbank oordeelt dat de vaststelling van de afstamming van vaderszijde niet strijdig is met het belang van het kind].]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 103 en 119 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), van toepassing op de vorderingen tot opheffing van het verbod een huwelijk aan te gaan ingediend vanaf 10 januari 2019 (art. 124).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 12 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).

Hoofdstuk 2/1 Vaststelling van de afstamming van meemoederszijde

Wetshistoriek
Hoofdstuk 2/1 (art. 325/1 tot 325/10) ingevoegd bij art. 8 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31).
Afdeling 1 Algemene bepalingen
Wetshistoriek
Afdeling 1 ingevoegd bij art. 9 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31).
Artikel 325/1
Wanneer het vaderschap niet vaststaat krachtens hoofdstuk 2, kan het meemoederschap worden vastgesteld krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 10 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31).
Afdeling 2 Vermoeden van meemoederschap
Wetshistoriek
Afdeling 2 ingevoegd bij art. 11 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31).
Artikel 325/2
Het kind dat geboren is tijdens het huwelijk of binnen driehonderd dagen na ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk, heeft de echtgenote tot meemoeder.
De bepalingen van artikel 316 tot 317 zijn van overeenkomstige toepassing.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 12 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31) en van toepassing op de afstamming van kinderen geboren na die datum (art. 30).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 30 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014).

Artikel 325/3

§ 1

Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van de echtgenote, kan het vermoeden van meemoederschap worden betwist voor de familierechtbank door de moeder, het kind, de meemoeder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat, de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist en de man die het vaderschap van het kind opeist.

§ 2

De vordering van de moeder moet worden ingesteld binnen een jaar na de geboorte.
De vordering van de echtgenote moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij niet heeft toegestemd in de daad die de voortplanting tot doel had of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de verwekking van het kind niet het gevolg kan zijn van de daad die de voortplanting tot doel had en waarin zij heeft toegestemd.
De vordering van de vrouw die het meemoederschap opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten en de verwekking het gevolg kan zijn van die daad.
De vordering van de man die het vaderschap van het kind opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is.
De vordering van het kind moet worden ingesteld op zijn vroegst op de dag waarop het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en uiterlijk op de dag waarop het de leeftijd van tweeëntwintig jaar heeft bereikt of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de echtgenote niet heeft toegestemd in de daad die de voortplanting tot doel had of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de verwekking van het kind niet het gevolg kan zijn van de daad die de voortplanting tot doel had waarin de echtgenote heeft toegestemd.
Het meemoederschap dat vaststaat krachtens artikel 317 kan daarenboven worden betwist door de vorige echtgenoot of echtgenote.

§ 3

Onverminderd het bepaalde in §§ 1 en 2, wordt de vordering tot betwisting van het vermoeden van meemoederschap gegrond verklaard, tenzij door alle wettelijke middelen bewezen wordt dat de echtgenote voorafgaand aan de verwekking haar toestemming heeft gegeven tot kunstmatige inseminatie of tot een andere daad die de voortplanting tot doel had, [in het kader van een gedeeld ouderschapsproject tussen de echtgenoten,] tenzij de verwekking van het kind hiervan niet het gevolg kan zijn. [De familierechtbank gaat in elk geval na of er al dan niet sprake was van dergelijk gedeeld ouderschapsproject.]

§ 4

De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de man die beweert de biologische vader van het kind te zijn, is bovendien maar gegrond als diens vaderschap is komen vast te staan. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen.

§ 5

De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, is bovendien maar gegrond als bewezen wordt dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd tot medisch begeleide voortplanting en de verwekking van het kind hiervan het gevolg kan zijn. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van een afstammingsband van de verzoeker met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies, §§ 1,1/1, 2 en 4, is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 13 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31).
§ 3 gewijzigd bij art. 51, 1° en 2° Wet 28 maart 2024 (BS 29 maart 2024, err., BS 4 april 2024).
Afdeling 3 Erkenning
Wetshistoriek
Afdeling 3 ingevoegd bij art. 14 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 30 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014).
Artikel 325/4
Wanneer het meemoederschap niet vaststaat krachtens artikel 325/2, kan de meemoeder het kind erkennen onder de bij artikel 329bis bepaalde voorwaarden.
In afwijking van artikel 329bis, § 2, derde lid, wordt het verzoek verworpen als vaststaat dat de verzoeker niet heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten of de verwekking hiervan niet het gevolg kan zijn.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 15 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31).

Artikel 325/5
De meemoeder kan het kind niet erkennen, wanneer uit die erkenning een huwelijksbeletsel zou blijken tussen haar en de moeder waarvoor [de familierechtbank] geen ontheffing kan verlenen [...].
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 16 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31) en gewijzigd bij art. 104 en 119 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), van toepassing op de vorderingen tot opheffing van het verbod een huwelijk aan te gaan ingediend vanaf 10 januari 2019 (art. 124).

Artikel 325/6
Wanneer de meemoeder gehuwd is en een kind erkent van een persoon van wie zij niet de echtgenote is, moet die erkenning ter kennis van de echtgenoot of van de echtgenote worden gebracht.
Te dien einde, indien de akte van erkenning is opgemaakt door een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand [...], wordt [binnen drie dagen] een afschrift van de akte door hem verzonden bij een ter post aangetekende brief. Indien de akte niet is opgemaakt door een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand [...], wordt ze betekend bij deurwaardersexploot op verzoek van de meemoeder, het kind of diens wettelijke vertegenwoordiger.
Totdat deze mededeling heeft plaatsgehad, kan de erkenning niet worden tegengeworpen aan de echtgenoot of de echtgenote, aan de kinderen geboren uit diens huwelijk met degene die het kind erkent en aan de kinderen die door de beide echtgenoten geadopteerd zijn.
[Als de erkenning betrekking heeft op een meerderjarig kind dat reeds nakomelingen heeft en aanleiding geeft tot diens naamsverandering, wordt de akte medegedeeld of betekend aan de afstammelingen in de eerste graad die de leeftijd van twaalf jaar bereikt hebben overeenkomstig de nadere regels bedoeld in het tweede lid.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 17 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31), gewijzigd bij art. 4 Wet 19 september 2017 (BS 4 oktober 2017), met ingang van 1 april 2018 (art. 21), bij art. 32 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))) en .bij art. 6 Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 maart 2024 (art. 91)

Artikel 325/7

§ 1

Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van degene die het heeft erkend, kan de erkenning van het meemoederschap worden betwist voor de familierechtbank door de man die het vaderschap opeist, de moeder, het kind, de vrouw die het kind erkend heeft en de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist.
De erkenner en zij die de voorafgaande, in artikel 329bis vereiste of bedoelde toestemmingen hebben gegeven, zijn echter alleen gerechtigd de erkenning te betwisten, indien zij bewijzen dat aan hun toestemming een gebrek kleefde.
De erkenning kan niet worden betwist door hen die partij zijn geweest bij de beslissing waarbij de erkenning is toegestaan overeenkomstig artikel 329bis, of bij de beslissing waarbij de krachtens dat artikel gevorderde vernietiging is afgewezen
[De vordering van de moeder en de persoon die het kind erkend heeft, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de verwekking van het kind niet het gevolg kan zijn van de daad waarin de persoon die het kind erkend heeft overeenkomstig de wet 6 van juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo’s en de gameten heeft toegestemd.]
De vordering van de vrouw die het meemoederschap opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten en de verwekking het gevolg kan zijn van die daad[, of binnen een jaar nadat zij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat zij de meemoeder van het kind is].
De vordering van de man die het vaderschap van het kind opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is[, of binnen een jaar nadat hij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is].
De vordering van het kind moet worden ingesteld op zijn vroegst op de dag waarop het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en uiterlijk op de dag waarop het de leeftijd van tweeëntwintig jaar heeft bereikt of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de verwekking niet het gevolg kan zijn van de daad waarin de erkenner overeenkomstig [de wet van 6 juli 2007] betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd.

§ 2

Onverminderd het bepaalde in § 1, wordt de erkenning tenietgedaan, indien door alle wettelijke middelen is bewezen dat de betrokkene niet heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten of de verwekking hiervan niet het gevolg kan zijn.

§ 3

De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de persoon die beweert de biologische vader van het kind te zijn, is maar gegrond als diens vaderschap is komen vast te staan. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen.

§ 4

De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de vrouw die het meemoederschap opeist, is maar gegrond als bewezen wordt dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd tot medisch begeleide voortplanting en de verwekking van het kind hiervan het gevolg kan zijn. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies, §§ 1, 1/1, 2 en 4, is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 18 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31), zelf gewijzigd bij art. 13 Wet 18 december 2014 (BS 23 december 2014).
§ 1 gewijzigd bij art. 105, 1° en 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 112 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)).
Afdeling 4 Onderzoek naar het meemoederschap
Wetshistoriek
Afdeling 4 ingevoegd bij art. 19 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31).
Artikel 325/8
Wanneer het meemoederschap niet vaststaat krachtens artikel 325/2 noch op grond van een erkenning, kan het bij vonnis worden vastgesteld onder de bij artikel 332quinquies, §§ 1, 1/1, 2 en 4, bepaalde voorwaarden.
Indien de verweerder gehuwd is en de vordering een kind betreft van een persoon van wie zij niet de echtgenote is, moet het vonnis uitgesproken door de familierechtbank waarbij de afstamming wordt vastgesteld, aan de echtgenoot of echtgenote worden betekend. Totdat die betekening heeft plaatsgehad, kan het vonnis niet worden tegengeworpen aan de echtgenoot of echtgenote, noch aan de kinderen geboren uit het huwelijk met de verweerder of geadopteerd door beide echtgenoten.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 20 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31).

Artikel 325/9
De afstamming wordt bewezen door het bezit van staat ten aanzien van de vermeende meemoeder.
Bij gebreke van bezit van staat wordt de afstamming van meemoederszijde bewezen door de toestemming tot medisch begeleide voortplanting gegeven overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten als de verwekking van het kind hiervan het gevolg kan zijn.
De rechtbank wijst de vordering hoe dan ook af indien het bewijs wordt geleverd dat degene wiens afstamming wordt onderzocht niet heeft toegestemd tot medisch begeleide voortplanting overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten of de verwekking van het kind hiervan niet het gevolg kan zijn.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 21 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31).

Artikel 325/10
Het onderzoek naar het meemoederschap is onontvankelijk, wanneer uit het vonnis een huwelijksbeletsel tussen de vermeende meemoeder en de moeder zou blijken waarvoor [de familierechtbank] geen ontheffing kan verlenen [...][, tenzij de familierechtbank oordeelt dat de vaststelling van het meemoederschap niet strijdig is met het belang van het kind].
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 22 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31) en gewijzigd bij art. 106 en 119 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), van toepassing op de vorderingen tot opheffing van het verbod een huwelijk aan te gaan ingediend vanaf 10 januari 2019 (art. 124).

Hoofdstuk III Gemeenschappelijke bepalingen nopens de wijze waarop de afstamming wordt vastgesteld

Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Afdeling I Het tijdstip van de verwekking
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 326
[Het kind wordt, behoudens tegenbewijs, vermoed te zijn verwekt in het tijdvak van de 300e tot en met de 180e dag vóór de geboortedag en op het tijdstip dat voor hem het gunstigst is, gelet op het onderwerp van de vordering dat het heeft ingesteld of van het verweermiddel dat het heeft voorgedragen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Afdeling II De erkenning
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 327

§ 1

De erkenning gebeurt in de akte van geboorte of bij akte van erkenning.

§ 2

De akte van erkenning wordt opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand [die de aangifte heeft ondertekend, overeenkomstig artikel 327/1, § 1, eerste lid.]
[Deze ambtenaar van de burgerlijke stand verbindt de akte van erkenning met de akten van de burgerlijke stand van het kind en van zijn afstammelingen.]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 5 Wet 19 september 2017 (BS 4 oktober 2017), met ingang van 1 april 2018 (art. 21).
§ 2 gewijzigd bij art. 33 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))) en gewijzigd bij art. 45 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 20 Wet 19 september 2017 (BS 4 oktober 2017).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 327/1

§ 1

Ieder die een kind wil erkennen moet daarvan onder voorlegging van de in artikel 327/2 bedoelde documenten, aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de erkenner, de persoon die de voorafgaande toestemming moet geven of het kind zijn inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister heeft [op het ogenblik van de aangifte] of bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats van geboorte van het kind.
Indien geen van de personen bedoeld in het eerste lid een inschrijving heeft in een van de in het eerste lid bedoelde registers, of indien de actuele verblijfplaats van één van hen of allen om gegronde redenen niet met deze inschrijving overeenstemt, kan de aangifte gebeuren bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de actuele verblijfplaats van een van hen.
Bij ontstentenis hiervan kan de aangifte gebeuren bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van Brussel.

§ 2 [

De ambtenaar van de burgerlijke stand ondertekent de aangifte binnen een maand na de afgifte van het in [artikel 327/2, § 5,] bedoelde bericht van ontvangst, behalve indien hij twijfels heeft over de geldigheid of echtheid van de in artikel 327/2 bedoelde overgelegde documenten. In dat geval geeft hij hiervan kennis aan de aangever en spreekt hij zich ten laatste drie maanden na de afgifte van het in [artikel 327/2, § 5,] bedoelde bericht van ontvangst uit over de geldigheid of echtheid van de overgelegde documenten en het ondertekenen van de aangifte. Indien hij binnen deze termijn geen beslissing heeft genomen, dient de ambtenaar van de burgerlijke stand onverwijld de aangifte te ondertekenen.
]

§ 3 [

Wanneer de aangever in gebreke blijft de in artikel 327/2 bedoelde documenten over te leggen of indien de ambtenaar van de burgerlijke stand binnen de in paragraaf 2 bepaalde termijn de geldigheid of echtheid van deze documenten niet erkent, weigert de ambtenaar van de burgerlijke stand over te gaan tot de ondertekening van de aangifte bedoeld in paragraaf 2.
De ambtenaar van de burgerlijke stand brengt zijn met redenen omklede beslissing onmiddellijk ter kennis van de aangever.
Op hetzelfde ogenblik wordt een afschrift hiervan, samen met een kopie van alle nuttige documenten, overgemaakt aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de weigering plaatsvond.
De aangever kan tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand beroep instellen bij de familierechtbank binnen de maand na de kennisgeving van zijn beslissing.
De Koning bepaalt een model van aangifte, de wijze van verzending van de documenten en de wijze waarop de meldingen gebeuren.
De Koning kan de voorwaarden bepalen voor een elektronische aangifte van erkenning.
]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 6 Wet 19 september 2017 (BS 4 oktober 2017), met ingang van 1 april 2018 (art. 21).
§ 1 gewijzigd bij art. 46, 1° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
§ 2 vervangen bij art. 34 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))) en gewijzigd bij art. 46, 2° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
§ 3 vervangen bij art. 34 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 20 Wet 19 september 2017 (BS 4 oktober 2017).

Artikel 327/2

§ 1

Bij ontvangst van de aangifte van een erkenning gaat de ambtenaar van de burgerlijke stand voor het kind [...] na of de akte van geboorte beschikbaar is in de DABS. Indien de akte van geboorte in België werd opgemaakt of in België werd overgeschreven voor [31 maart 2019], verzoekt hij de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte heeft opgemaakt of overgeschreven tot opname van de akte in de DABS.
Indien de akte van geboorte niet op deze wijze beschikbaar is, legt de persoon die het kind wil erkennen zelf een uittreksel van de [akte van geboorte] voor.
Hij controleert de identiteit van de persoon die het kind wil erkennen en, in voorkomend geval, van de ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat, aan de hand van het identiteitsbewijs zoals bedoeld in de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en gaat na of deze personen ingeschreven zijn in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister.

§ 2

De persoon die het kind wil erkennen voegt bij de aangifte de volgende documenten:
voor zover deze persoon niet beschikt over een identiteitsbewijs bedoeld in paragraaf 1, een ander bewijs van identiteit;
in voorkomend geval, een bewijs van zijn actuele verblijfplaats of, in voorkomend geval, van de persoon die voorafgaande toestemming moet geven of van het kind;
in voorkomend geval, een authentieke akte waaruit de toestemming blijkt van de persoon die zijn voorafgaande toestemming in de erkenning moet geven;
3°/1
[in voorkomend geval, de verklaring van naamskeuze op basis van artikel 335, § 3, eerste lid, of van artikel 335ter, § 2, eerste lid, en de toestemming van het minderjarig kind met betrekking tot die keuze indien het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt;]
in geval van een erkenning voor de geboorte, een attest van een arts of een vroedvrouw dat de zwangerschap bevestigt en de vermoedelijke bevallingsdatum aangeeft;
ieder ander authentiek stuk waaruit blijkt dat in hoofde van de betrokkene is voldaan aan de door de wet gestelde voorwaarden om een kind te erkennen.

§ 3

De persoon die het kind wil erkennen en die niet is ingeschreven in het bevolkings- of vreemdelingenregister, voegt bovendien de volgende documenten bij de aangifte:
een bewijs van nationaliteit van hem en, in voorkomend geval, van de ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat;
een bewijs van de ongehuwde staat of van de ontbinding of nietigverklaring van het laatste voor een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken huwelijk en in voorkomend geval een bewijs van de ontbinding of de nietigverklaring van de huwelijken gesloten voor een buitenlandse overheid, tenzij ze een voor een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken huwelijk voorafgaan, indien het krachtens artikel 62 van het Wetboek van Internationaal Privaatrecht toepasselijk recht, bepaalt dat een gehuwd persoon geen kind kan erkennen bij een ander persoon dan zijn echtgenoot of echtgenote;
in voorkomend geval, een bewijs van de ongehuwde staat of van de ontbinding of nietigverklaring van het laatste voor een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken huwelijk en in voorkomend geval een bewijs van de ontbinding of de nietigverklaring van de huwelijken gesloten voor een buitenlandse overheid, tenzij ze een voor een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken huwelijk voorafgaan, van de moeder ingeval van een erkenning voor de geboorte of in de akte van geboorte.

§ 4

De documenten bedoeld in paragraaf 2, 1°, en paragraaf 3, 1°, worden als bijlage in de DABS opgenomen.

§ 5

Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand op basis van de paragrafen 1 tot 3 over al deze documenten beschikt, levert hij een ontvangstbewijs af van de aangifte.

§ 6

Indien hij zich onvoldoende ingelicht acht kan de ambtenaar van de burgerlijke stand een afschrift van de desbetreffende akten van de burgerlijke stand opvragen, en de belanghebbende verzoeken om ieder ander bewijs tot staving van die gegevens over te leggen.

§ 7

Indien de overgelegde documenten in een vreemde taal zijn opgemaakt, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand om een voor eensluidend verklaarde vertaling ervan verzoeken.

§ 8

De artikelen 164/3 tot 164/7 zijn naar analogie van toepassing.
In afwijking van artikel 164/5 maakt de vrederechter de akte van bekendheid onmiddellijk over aan de familierechtbank van de plaats van de aangifte van de erkenning.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 7 Wet 19 september 2017 (BS 4 oktober 2017), met ingang van 1 april 2018 (art. 21) en vervangen bij art. 35 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf gewijzigd bij art. 167, 1° en 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), gewijzigd bij art. 61 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83) en bij art. 7 Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 maart 2024 (art. 91).

Artikel 328

[§ 1

De erkenning kan geschieden door een ontvoogde minderjarige en door een niet-ontvoogde minderjarige met onderscheidingsvermogen.
]

§ [2 ]

De persoon die op grond van artikel 492/1, § 1, derde lid, 7°, uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om een kind te erkennen, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter alsnog worden gemachtigd een kind te erkennen.
De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.
[...]
[De beschikking wordt als bijlage opgenomen in de DABS.]

§ [3 ]

De erkenning kan geschieden ten gunste van een verwekt kind, dan wel van een overleden kind indien dit afstammelingen heeft nagelaten. Indien het kind overleden is zonder afstammelingen na te laten, kan de erkenning slechts geschieden binnen het jaar na zijn geboorte.
[De erkenning ten gunste van een verwekt kind kan gebeuren op elk ogenblik van de zwangerschap op basis van een zwangerschapsattest opgesteld door een geneesheer of een vroedvrouw.]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 10 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 1 ingevoegd bij art. 181 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).
Oorspronkelijke § 1 vernummerd tot § 2 bij art. 181 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221) en gewijzigd bij art. 5 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98) en bij art. 36 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Oorspronkelijke § 2 vernummerd tot § 3 bij art. 181 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221) en gewijzigd bij art. 2 Wet 20 februari 2017 (BS 22 maart 2017 (ed. 1)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987) en gewijzigd bij art. 13 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).

Artikel 328bis
[
De vorderingen die worden bedoeld in de artikelen 318 en 325/3 kunnen voor de geboorte ingesteld worden door de man die het vaderschap van het kind opeist en door de vrouw die het meemoederschap opeist.
De vordering die wordt bedoeld in artikel 325/4 kan voor de geboorte ingesteld worden door de vrouw die het meemoederschap opeist.
De vordering die wordt bedoeld in artikel 329bis kan voor de geboorte ingesteld worden door de man die het vaderschap van het kind opeist.
]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 23 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31), zelf vervangen bij art. 14 Wet 18 december 2014 (BS 23 december 2014).
Voorgeschiedenis
Ingevoegd bij art. 14 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))) en vervangen bij art. 369 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 374 juncto art. 26 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.))).

Artikel 329
Ten aanzien van een kind kunnen niet meer dan twee afstammingsbanden uitwerking hebben.
Zo een kind wordt erkend door meer dan een persoon van hetzelfde geslacht, heeft alleen de eerste erkenning gevolg zolang ze niet is vernietigd. Deze bepaling is niet van toepassing in geval van een erkenning door de meemoeder van een kind dat door de moeder erkend werd. [Deze bepaling is evenmin van toepassing in geval van een erkenning door de vader van een kind dat erkend werd door een moeder overeenkomstig artikel [135/2], § 2, eerste lid.]
Zo een kind wordt erkend door een vader en een meemoeder, heeft alleen de eerste erkenning gevolg zolang ze niet is vernietigd.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 24 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31), gewijzigd bij art. 6 Wet 25 juni 2017 (BS 10 juli 2017), met ingang van 1 januari 2018 (art. 15) en bij art. 47 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 329bis

§ 1

De erkenning van het meerderjarige of het ontvoogde minderjarige kind is alleen ontvankelijk zo het kind daarin vooraf toestemt.

[§ 1/1

De toestemming van het meerderjarige kind is niet vereist indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat het kind niet wilsbekwaam is. Hetzelfde geldt ingeval het kind, bij beschikking van de vrederechter krachtens artikel 492/1, onbekwaam wordt verklaard om met zijn erkenning in te stemmen. Het kind dat zijn mening zelfstandig kan uiten, wordt rechtstreeks door de rechter gehoord. Ingeval het kind niet zelf zijn mening kan uiten, vertolkt de vertrouwenspersoon de mening van het kind. De rechter hecht passend belang aan deze mening.
[De beschikking wordt als bijlage opgenomen in de DABS.]
]

§ 2

Indien het kind minderjarig en niet ontvoogd is, is de erkenning alleen ontvankelijk mits de ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat of, indien de erkenning voor de geboorte van het kind gebeurt, de moeder, vooraf daarin toestemt.
Bovendien is de voorafgaande toestemming van het kind vereist, indien het de volle leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt. Deze toestemming is niet vereist [...] indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat het kind geen onderscheidingsvermogen heeft.
[De beschikking wordt als bijlage opgenomen in de DABS.]
Bij gebreke van die toestemmingen dagvaardt degene die het kind wil erkennen de personen wier toestemming vereist is voor de rechtbank. De partijen worden in raadkamer gehoord. De rechtbank poogt ze te verzoenen. Indien de rechtbank de partijen tot verzoening brengt, ontvangt zij de nodige toestemmingen. Bij gebreke van verzoening wordt het verzoek verworpen als vaststaat dat de verzoeker niet de biologische vader of moeder is. [De rechtbank kan bovendien] de erkenning weigeren als ze [...] strijdig is met de belangen van het kind.
Indien tegen degene die het kind wil erkennen een strafvordering is ingesteld wegens een in artikel 375 van het Strafwetboek bedoeld feit dat gepleegd is op de persoon van de moeder tijdens de wettelijke periode van verwekking, kan de erkenning niet plaatsvinden en wordt de in het vierde lid bedoelde termijn van één jaar opgeschort tot de beslissing over de strafvordering in kracht van gewijsde is gegaan. Als degene die het kind wil erkennen op grond daarvan schuldig wordt verklaard, kan de erkenning niet plaatsvinden en wordt het verzoek om toestemming tot erkenning verworpen.

§ 3

Is het kind minderjarig en niet ontvoogd en heeft het geen bekende ouder, of is de ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat overleden [, vermoedelijk afwezig, in de onmogelijkheid zijn wil te kennen te geven dan wel wilsonbekwaam], dan moet de ambtenaar van de burgerlijke stand een letterlijk afschrift van de erkenning ter kennis brengen van de wettelijke vertegenwoordiger van het kind en van het kind zelf, indien het de volle leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, tenzij dezen vooraf in de erkenning hebben toegestemd.
Indien de erkenning niet ontvangen is door een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand, moet zij op verzoek van de erkenner worden betekend aan de in het eerste lid bedoelde personen.
Binnen zes maanden te rekenen van de betekening of de kennisgeving kunnen de personen aan wie zij is gedaan[, bij dagvaarding, gezamenlijk verzoekschrift of verzoekschrift op tegenspraak de vernietiging van de erkenning vorderen van de territoriaal bevoegde familierechtbank.]
De griffier stelt de ambtenaar van de burgerlijke stand [...] die de akte van erkenning heeft opgemaakt, onmiddellijk in kennis van die vordering.
Nadat de partijen werden gehoord, doet de rechtbank uitspraak over de vordering tot nietigverklaring. Ze vernietigt de erkenning indien het bewijs wordt geleverd dat de verweerder niet de biologische vader of moeder is. Bovendien vernietigt ze de erkenning als die [...] strijdig is met de belangen van het kind [...].
Het vierde lid van § 2 is van overeenkomstige toepassing. Totdat de termijn van zes maanden verstreken is of totdat de afwijzende beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, kan de erkenning niet worden tegengeworpen aan het kind en aan zijn wettelijke vertegenwoordiger die er zich niettemin op kunnen beroepen.]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 15 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).
§ 1/1 ingevoegd bij art. 11, 1° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en gewijzigd bij art. 37, 1° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 2 gewijzigd bij art. 11, 2° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), bij art. 37, 2° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))) en bij art. 107, 1° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)).
§ 3 gewijzigd bij art. 11, 3° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), bij art. 34 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274), zelf vervangen bij art. 42 Wet 8 mei 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 143), bij art. 8 Wet 19 september 2017 (BS 4 oktober 2017), met ingang van 1 april 2018 (art. 21) en bij art. 107, 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)).

Artikel 330

[§ 1

Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van degene die het heeft erkend, kan de erkenning van het moederschap worden betwist [voor de familierechtbank] door de vader, het kind, de vrouw die het kind heeft erkend en de vrouw die het moederschap van het kind opeist. Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van degene die het heeft erkend, kan de erkenning van het vaderschap worden betwist [voor de familierechtbank] door de moeder, het kind, de man die het kind heeft erkend[, de man die het vaderschap van het kind opeist en de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist].
De erkenner en zij die de voorafgaande, in artikel 329bis vereiste of bedoelde toestemmingen hebben gegeven, zijn echter alleen gerechtigd de erkenning te betwisten, indien zij bewijzen dat aan hun toestemming een gebrek kleefde.
De erkenning kan niet worden betwist door hen die partij zijn geweest bij de beslissing waarbij de erkenning is toegestaan overeenkomstig artikel 329bis, of bij de beslissing waarbij de krachtens dat artikel gevorderde vernietiging is afgewezen.
De vordering van de vader, de moeder of de persoon die het kind erkend heeft, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de persoon die het kind erkend heeft, niet de vader of de moeder is; die van de persoon die [het vaderschap of moederschap] opeist moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij of zij de vader of de moeder van het kind is [, of binnen een jaar nadat hij of zij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat hij of zij de vader of de moeder van het kind is]; die van het kind moet op zijn vroegst worden ingesteld op de dag waarop het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en moet uiterlijk worden ingesteld op de dag waarop het de leeftijd van tweeëntwintig jaar heeft bereikt [of binnen een jaar na het ontdekken van het feit dat de persoon die het erkend heeft noch zijn vader, noch zijn moeder is.] [De vordering van de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo’s en de gameten heeft toegestemd in de verwekking en de verwekking hiervan het gevolg kan zijn][, of binnen een jaar nadat zij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat zij de meemoeder van het kind is].

§ 2

Onverminderd het bepaalde in § 1, wordt de erkenning tenietgedaan, indien door alle wettelijke middelen is bewezen dat de betrokkene niet de vader of de moeder is.

§ 3

De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de persoon die beweert de biologische vader of moeder van het kind te zijn, is maar gegrond als diens vaderschap of moederschap is komen vast te staan. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De rechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen.]

[§ 4

De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, is maar gegrond als bewezen wordt dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet 6 van juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd in de medisch begeleide voortplanting en de verwekking van het kind hiervan het gevolg kan zijn. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van een afstammingsband ten opzichte van de verzoekster met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies, §§ 1, 1/1, 2 en 4 is voldaan. Zo niet, wordt de vordering afgewezen.
]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 16 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).
§ 1 gewijzigd bij art. 370 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 374 juncto art. 26 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.))), bij art. 35 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274), zelf vervangen bij art. 43 Wet 8 mei 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 143), bij art. 24/1, 1° tot 3° Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31), zelf ingevoegd bij art. 15 Wet 18 december 2014 (BS 23 december 2014) en bij art. 108, 1° en 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)).
§ 4 ingevoegd bij art. 24/1, 4° Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31), zelf ingevoegd bij art. 15 Wet 18 december 2014 (BS 23 december 2014).
Voorgeschiedenis
Art. vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
§ 3 gewijzigd bij art. 35, 2° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274), zelf vervangen bij art. 43 Wet 8 mei 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 143).

Artikel 330/1
Er is, ingeval van aangifte van erkenning, geen afstammingsband tussen het kind en de erkenner wanneer uit een geheel van omstandigheden blijkt dat de intentie van de erkenner, kennelijk enkel gericht is op het voor zichzelf, voor het kind of voor de persoon die zijn voorafgaande toestemming voor de erkenning moet geven, bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel dat verbonden is aan de vaststelling van een afstammingsband.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 9 Wet 19 september 2017 (BS 4 oktober 2017), met ingang van 1 april 2018 (art. 21).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 20 Wet 19 september 2017 (BS 4 oktober 2017).

Artikel 330/2
De ambtenaar van de burgerlijke stand weigert [de akte van erkenning op te maken] indien hij vaststelt dat de erkenning betrekking heeft op een in artikel 330/1 bedoelde situatie.
Indien er een ernstig vermoeden bestaat dat de verklaring betrekking heeft op een in artikel 330/1 bedoelde situatie, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand [de opmaak van de akte van erkenning] uitstellen, na eventueel het advies van de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de persoon die het kind wil erkennen voornemens is het kind te erkennen, te hebben ingewonnen, gedurende ten hoogste twee maanden vanaf de [ondertekening van de aangifte] teneinde bijkomend onderzoek te verrichten. De procureur des Konings kan deze termijn verlengen met hoogstens drie maanden. In dat geval, geeft hij van zijn beslissing kennis aan de ambtenaar van de burgerlijke stand die op zijn beurt de belanghebbende partijen ervan in kennis stelt.
Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand binnen de in het tweede lid bepaalde termijn geen definitieve beslissing heeft genomen, dient hij onverwijld [de akte van erkenning op te maken].
In geval van een in het eerste lid bedoelde weigering, brengt de ambtenaar van de burgerlijke stand, zijn met redenen omklede beslissing onverwijld ter kennis van de belanghebbende partijen. Terzelfdertijd wordt een afschrift hiervan, samen met een afschrift van alle nuttige documenten, verzonden naar de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de beslissing tot weigering genomen werd en naar de Dienst Vreemdelingenzaken.
[...]
[...]
[Tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand om de akte van erkenning op te maken, kan door de persoon die het kind wil erkennen binnen de maand na de kennisgeving van deze beslissing beroep worden aangetekend bij de familierechtbank.
De personen wier toestemming vereist is worden in het geding geroepen.
De rechtbank bepaalt of het gaat om een in artikel 330/1 bedoelde situatie, rekening houdend met de aanwezige belangen en waarbij het belang van het kind de eerste overweging is.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 10 Wet 19 september 2017 (BS 4 oktober 2017), met ingang van 1 april 2018 (art. 21), zelf gedeeltelijk vernietigd bij arrest GwH nr. 58/2020, 7 mei 2020 (BS 11 juni 2020), gewijzigd bij art. 38 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en gewijzigd bij art. 39, 1° tot 4° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 20 Wet 19 september 2017 (BS 4 oktober 2017).

Artikel 330/3

§ 1

De procureur des Konings vordert de nietigheid van de erkenning in het geval bedoeld in artikel 330/1.

§ 2

Elk exploot van betekening van een vonnis of arrest dat een erkenning nietig verklaart, wordt door de optredende gerechtsdeurwaarder onmiddellijk in afschrift meegedeeld aan het openbaar ministerie en de griffier van het gerecht dat de beslissing heeft uitgesproken.
[Wanneer de nietigheid van de erkenning is uitgesproken bij een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing, stuurt de griffier onmiddellijk via de DABS de gegevens nodig voor de opmaak van de gewijzigde akte of akten van de burgerlijke stand van het kind en van zijn afstammelingen en, in voorkomend geval, van de akte van nietigverklaring van de erkenning, ten gevolge van de rechterlijke beslissing, naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand, met de vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden ervan.
De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand wijzigt op basis hiervan de akten van de burgerlijke stand van het kind en van zijn afstammelingen en maakt, in voorkomend geval, de akte van nietigverklaring van de erkenning op en verbindt deze met de akte van erkenning.]
De griffier brengt de partijen hiervan onmiddellijk in kennis.
[Indien het gaat om de nietigverklaring van een erkenning die gedaan is met overtreding van artikel 330/1 wordt de nietigverklaring, met vermelding van de datum van het in kracht van gewijsde treden van de rechterlijke beslissing, onmiddellijk via de DABS aan de Dienst Vreemdelingenzaken genotificeerd.]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 11 Wet 19 september 2017 (BS 4 oktober 2017), met ingang van 1 april 2018 (art. 21) en gewijzigd bij art. 39 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 2 gewijzigd bij art. 19 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34) en bij art. 48 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 20 Wet 19 september 2017 (BS 4 oktober 2017).

Hoofdstuk IV Vorderingen met betrekking tot de afstamming

Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Afdeling I Algemeen
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 331

[§ 1

[...]

§ 2

Telkens als de afstamming wordt betwist, kunnen de strafrechtbanken en de andere gerechten eerst uitspraak doen nadat de beslissing van de [familierechtbank] omtrent de staat in kracht van gewijsde is getreden.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
§ 1 opgeheven bij art. 36, 1° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
§ 2 gewijzigd bij art. 36, 2° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 331bis
[Rechtsvorderingen met betrekking tot de afstamming zijn niet ontvankelijk indien het kind niet levensvatbaar geboren is.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 331ter
[Wanneer de wet geen kortere termijn stelt, verjaren de vorderingen betreffende de afstamming door verloop van dertig jaar te rekenen van de dag waarop het bezit van staat geëindigd is, of, bij gebreke van bezit van staat, vanaf de geboorte, of te rekenen van de dag waarop het kind in het bezit van staat is gekomen overeenkomstig de staat die hem werd betwist, waarbij artikel 2252 onverkort van toepassing blijft.
Artikel 2253 is niet van toepassing.
De in dit artikel bepaalde verjaringstermijn geldt niet voor de op artikel 329bis gegronde vorderingen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 17 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 331quater
[Van het vorderingsrecht betreffende de afstamming kan niet worden afgezien.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 331quinquies
[Erfgenamen kunnen de reeds begonnen rechtsvordering voortzetten, tenzij de verzoeker er uitdrukkelijk afstand van heeft gedaan.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 331sexies
[Onverminderd artikel 329bis, § 2, tweede lid, en § 3, eerste lid, [[artikel 332quinquies en, wat betreft de meerderjarige, § 1/1 van die bepaling, worden de niet-ontvoogde minderjarige en de wilsonbekwame meerderjarige, in gedingen betreffende hun afstamming, als eiser of als verweerder, vertegenwoordigd door hun wettelijke vertegenwoordiger, of wordt de wilsonbekwame meerderjarige, in voorkomend geval, bijgestaan door zijn bewindvoerder]. Bij gebreke van wettelijke vertegenwoordiger, of indien er tegenstrijdigheid van belangen is, wordt hij vertegenwoordigd] door een voogd ad hoc die aangewezen wordt [naargelang het geval, door de familierechtbank of door de vrederechter] op verzoek van elke belanghebbende of van de procureur des Konings.]
[...]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 18 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).
Oorspronkelijk § 1 gewijzigd bij art. 12, 1° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), ontnummerd en gewijzigd bij art. 182, 1° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221) en gewijzigd bij art. 64 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017).
Oorspronkelijk § 2 ontnummerd en opgeheven bij art. 182, 2° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221)
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Art. vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
§ 1 genummerd bij art. 12, 1° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 2 ingevoegd bij art. 12, 2° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 331septies
[De [familierechtbanken] beslechten de geschillen betreffende de afstamming waarvoor de wet geen regeling getroffen heeft, door de meest waarschijnlijke afstamming met alle rechtsmiddelen vast te stellen.
Zo de andere bewijsmiddelen onvoldoende zijn, wordt het bezit van staat in aanmerking genomen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 37 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 331octies
[De rechtbanken kunnen, zelfs ambtshalve, een bloedonderzoek of enig ander onderzoek volgens beproefde wetenschappelijke methodes gelasten.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 331nonies
[Het bezit van staat moet voortdurend zijn.
Het wordt bewezen door feiten die te samen of afzonderlijk de betrekking van afstamming aantonen.
Die feiten zijn onder meer:
dat het kind altijd de naam heeft gedragen van degene van wie wordt gezegd dat het afstamt;
dat laatstgenoemde het als zijn kind heeft behandeld;
dat die persoon als vader of moeder in zijn onderhoud en opvoeding heeft voorzien;
dat het kind die persoon heeft behandeld [als zijn vader, moeder of meemoeder];
dat het als zijn kind wordt erkend door de familie en in de maatschappij;
dat de openbare overheid het als zodanig beschouwt.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 25 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31).

Artikel 331decies
[Rechterlijke beslissingen inzake de afstamming kunnen worden tegengeworpen zelfs aan personen die geen partij waren in het geding; dezen kunnen echter derdenverzet instellen.
In afwijking van artikel 811 van het Gerechtelijk Wetboek kan de [familierechtbank], zelfs ambtshalve, gelasten dat alle belanghebbenden jegens wie zij oordeelt dat de beslissing mede moet gelden, in het geding worden geroepen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 38 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Afdeling II De vorderingen in het bijzonder
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 332
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 24 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 332bis
De vorderingen tot betwisting van staat moeten op zodanige wijze worden ingesteld dat het kind of zijn afstammelingen en degene van zijn ouders wiens vaderschap, meemoederschap of moederschap niet wordt betwist in het geding worden geroepen, alsook de persoon wiens vaderschap, meemoederschap of moederschap wordt betwist.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 26 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987) en bij art. 19 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).

Artikel 332ter
[De rechtsvordering tot inroeping van staat kan worden ingesteld door het kind en door elk van zijn ouders persoonlijk.
Na het overlijden van het kind, kan de vordering worden ingesteld door diens afstammelingen, die dat evenwel enkel kunnen doen vóór de vijfentwintigste verjaardag van hun ouder.
[De vordering moet op zodanige wijze worden ingesteld dat het kind of zijn afstammelingen en degene van de ouders wiens vaderschap, moederschap of meemoederschap vaststaat, alsook de persoon wiens vaderschap, moederschap of meemoederschap wordt onderzocht, in het geding worden geroepen.
Indien de rechtsvordering tot onderzoek naar het moederschap tot gevolg kan hebben dat het vaderschap of het meemoederschap komt vast te staan op grond van de artikelen 315, 317 of 325/2, dan moet ze ook worden ingesteld tegen de echtgenoot of echtgenote en, in voorkomend geval, tegen de vorige echtgenoot of echtgenote van de vermeende moeder.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 27 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31).

Artikel 332quater
[Indien een van de personen die krachtens de voorgaande artikelen moet worden gedagvaard overleden is, wordt de rechtsvordering tot betwisting van staat alleen ingesteld tegen de anderen en wordt de rechtsvordering tot inroeping van staat ingesteld tegen de anderen en de erfgenamen van de overledene.
Indien allen die krachtens de voorafgaande bepalingen moeten worden gedagvaard overleden zijn, wordt de vordering ingesteld bij eenzijdig verzoekschrift en zijn de artikelen 1025 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing, met uitzondering van de artikelen 1029, tweede lid, en 1032.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 332quinquies

§ 1

De vorderingen tot onderzoek naar het moederschap of het vaderschap zijn onontvankelijk indien het meerderjarige of het ontvoogde minderjarige kind zich daartegen verzet.

[§ 1/1

Er wordt geen rekening gehouden met het verzet van het meerderjarige kind indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat het kind niet wilsbekwaam is. Hetzelfde geldt ingeval het kind, bij beschikking van de vrederechter krachtens artikel 492/1, onbekwaam wordt verklaard zich te verzetten tegen een rechtsvordering tot onderzoek naar het moederschap of het vaderschap. Het kind dat zijn mening zelfstandig kan uiten, wordt rechtstreeks door de rechter gehoord. Ingeval het kind zijn mening niet zelf kan uiten, vertolkt de vertrouwenspersoon de mening van het kind. De rechter hecht passend belang aan die mening.
]

§ 2

Indien het verzet uitgaat van een minderjarig kind dat niet ontvoogd is en de volle leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, [van degene van de ouders van het kind ten aanzien van wie de afstamming vaststaat, of van het openbaar ministerie], wijst de rechtbank, zonder afbreuk te doen aan § 3, de vordering slechts af indien [...] en de vaststelling van de afstamming [...] strijdig is met de belangen van het kind.
[Er wordt geen rekening gehouden met het verzet van het minderjarige kind indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat het kind geen onderscheidingsvermogen heeft.]

§ 3

De rechtbank wijst de vordering hoe dan ook af indien het bewijs wordt geleverd dat degene wiens afstamming wordt onderzocht niet de biologische vader of moeder van het kind is.

§ 4

Indien tegen de man die een vaderschapsonderzoek vordert een strafvordering is ingesteld wegens een in artikel 375 van het Strafwetboek bedoeld feit dat gepleegd is op de persoon van de moeder tijdens de wettelijke periode van verwekking, wordt op verzoek van een van de partijen de uitspraak verdaagd, tot wanneer de beslissing over de strafvordering in kracht van gewijsde is getreden. Indien de betrokkene hiervoor wordt veroordeeld, zal [de vordering tot onderzoek naar het vaderschap] op vraag van één van de partijen worden verworpen.]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 20 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).
§ 1/1 ingevoegd bij art. 13, 1° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 2, lid 1 gewijzigd bij art. 12 Wet 19 september 2017 (BS 4 oktober 2017), met ingang van 1 april 2018 (art. 21) en bij art. 109 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)).
§ 2, lid 2 vervangen bij art. 13, 2° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 4 gewijzigd bij art. 371 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 374 juncto art. 26 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.))).
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 332quinquies, § 3, schendt de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet in zoverre het de gerechtelijke vaststelling verhindert van het vaderschap van de man die de medewensouder is en wiens wensouderschap heeft geleid tot de geboorte van een kind dat is verwekt met behulp van een techniek van exogene medisch begeleide voortplanting (GwH nr. 19/2019, 7 februari 2019 (BS 14 augustus 2019)).
Artikel 332quinquies schendt de artikelen 10, 11, 22 en 22bis van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in die zin geïnterpreteerd dat het de rechter niet toestaat het belang van het kind in aanmerking te nemen wanneer de moeder van het kind een vordering heeft ingesteld tot gerechtelijke vaststelling van vaderschap tegen de biologische vader, in geval van verzet van die laatste.
Artikel 332quinquies schendt niet de artikelen 10, 11, 22 en 22bis van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in die zin geïnterpreteerd dat zij de rechter wel toestaat het belang van het kind in aanmerking te nemen wanneer de moeder van het kind een vordering heeft ingesteld tot gerechtelijke vaststelling van vaderschap tegen de biologische vader, in geval van verzet van die laatste (GwH nr. 190/2019, 28 november 2019 (prejudiciële vraag) (BS 21 april 2020)).
Artikel 332quinquies, in die zin geïnterpreteerd dat het de rechter niet toestaat het belang van het kind in aanmerking te nemen wanneer de moeder van het kind een vordering heeft ingesteld tot gerechtelijke vaststelling van vaderschap tegen de biologische vader, in geval van verzet van die laatste, schendt de artikelen 10, 11, 22 en 22bis van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
Dezelfde bepaling, in die zin geïnterpreteerd dat zij de rechter wel toestaat het belang van het kind in aanmerking te nemen wanneer de moeder van het kind een vordering heeft ingesteld tot gerechtelijke vaststelling van vaderschap tegen de biologische vader, in geval van verzet van die laatste, schendt niet de artikelen 10, 11, 22 en 22bis van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (GwH nr. 92/2020, 18 juni 2020 (prejudiciële vraag) (BS 28 september 2020 (ed. 1))).
Afdeling III Bekendmaking van de rechterlijke beslissing in de DABS
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
Opschrift gewijzigd bij art. 40 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 333

[§ 1

Elk exploot van betekening van een vonnis of arrest waarbij een vordering betreffende de afstamming wordt toegewezen, [wordt onmiddellijk door de instrumenterende gerechtsdeurwaarder in afschrift meegedeeld aan het openbaar ministerie en de griffier van het gerecht dat de beslissing heeft uitgesproken.]

§ 2 [

Na het verstrijken van de termijn van hoger beroep of van voorziening in cassatie of, in voorkomend geval, na de uitspraak van het arrest waarbij de voorziening wordt afgewezen, stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens nodig voor de opmaak van de gewijzigde akte van de burgerlijke stand ingevolge een rechterlijke beslissing waarbij een vordering betreffende de afstamming wordt toegewezen via de DABS naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.
De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand wijzigt de akten van de burgerlijke stand van het kind en van zijn afstammelingen.
]]

[§ 3

Als de beslissing aanleiding geeft tot de naamsverandering van een meerderjarig kind dat reeds nakomelingen heeft, brengt de griffier het beschikkend gedeelte van het vonnis of van het arrest bij gerechtsbrief ter kennis van de afstammelingen in de eerste graad die de leeftijd van twaalf jaar bereikt hebben.
]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 20 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34).
§ 2 vervangen bij art. 41 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 3 ingevoegd bij art. 8 Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 maart 2024 (art. 91).

Hoofdstuk V Gevolgen van de afstamming

Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 334
[Ongeacht de wijze waarop de afstamming is vastgesteld, hebben de kinderen en hun afstammelingen dezelfde rechten en dezelfde verplichtingen ten opzichte van de ouders en hun bloed- en aanverwanten en hebben de ouders en hun bloed- en aanverwanten dezelfde rechten en dezelfde verplichtingen ten opzichte van de kinderen en hun afstammelingen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 334bis
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 24 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 334ter
[De erkenning waaruit blijkt dat een kind tijdens het huwelijk werd verwekt door een der echtgenoten en een andere persoon dan de echtgenoot, heeft tot gevolg dat degene die het kind erkent, alle voordelen verliest die de andere echtgenoot bij huwelijksovereenkomst heeft toegestaan in het vooruitzicht van een verdeling van het gemeenschappelijk vermogen, evenals de schenkingen welke in die overeenkomst vervat liggen, tenzij die echtgenoot bij een voor notaris verleden akte uitdrukkelijk zijn wil te kennen geeft de bepalingen van de huwelijksovereenkomst geheel of ten dele te handhaven.
De herroeping van de voordelen en van de schenkingen doet geen afbreuk aan de rechten van derden te goeder trouw.
In hetzelfde geval kan de echtgenoot degene die het kind erkent, geheel of ten dele van de erfopvolging uitsluiten, met uitzondering van het erfrecht dat hij krachtens artikel 915bis, § 2, bezit.
In alle gevallen waarbij uit de vaststelling van de afstamming blijkt dat een kind tijdens het huwelijk werd verwekt door een der echtgenoten en een andere persoon dan de echtgenoot, gelden dezelfde gevolgen als die welke het eerste lid aan een vrijwillige erkenning verbindt en de echtgenoot kan het recht uitoefenen dat hem bij het derde lid wordt verleend.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 334quater
In geval van betwisting van de afstamming, een nietigverklaring van een frauduleuze erkenning of een nietigverklaring van een akte van de burgerlijke stand, in voorkomend geval naar aanleiding van een beslissing genomen op grond van artikel 463 van het Wetboek van Strafvordering, die leidt tot de vernietiging van de afstammingsband ten aanzien van een Belgische ouder, spreekt de rechter zich uit over het eventuele behoud van de Belgische nationaliteit van het kind.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 165 Wet 28 maart 2024 (BS 29 maart 2024, err., BS 4 april 2024).

Artikel 335

§ 1

Het kind wiens afstamming van vaderszijde en afstamming van moederszijde tegelijkertijd komen vast te staan draagt ofwel de naam van zijn vader, ofwel de naam van zijn moeder, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.
De ouders kiezen de naam van het kind op het ogenblik van de aangifte van de geboorte. De ambtenaar van de burgerlijke stand neemt akte van deze keuze. [...] [In geval van onenigheid draagt het kind de naam van de vader en de naam van de moeder naast elkaar in alfabetische volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen. Wanneer de vader en de moeder, of een van hen, een dubbele naam dragen, kiest de betrokkene het deel van de naam dat aan het kind wordt doorgegeven. Bij afwezigheid van keuze wordt het deel van de dubbele naam dat wordt doorgegeven bepaald op basis van de alfabetische volgorde.]
[De weigering om een keuze te maken wordt beschouwd als een geval van onenigheid.
Indien de ouders samen de geboorte van het kind aangeven, stelt de ambtenaar van de burgerlijke stand, overeenkomstig het tweede lid, de door de ouders gekozen naam of de onenigheid tussen de ouders, vast.
Indien een ouder alleen de geboorte van het kind aangeeft, geeft deze de door de ouders gekozen naam of de onenigheid tussen de ouders aan de ambtenaar van de burgerlijke stand aan.]

§ 2

Het kind wiens afstamming alleen van moederszijde vaststaat, draagt de naam van zijn moeder.
Het kind wiens afstamming alleen van vaderszijde vaststaat, draagt de naam van zijn vader.
[In geval van een rechtsvordering die aanleiding geeft tot de vaststelling of het handhaven van deze enige afstammingsband, wordt de naam bepaald overeenkomstig het eerste en het tweede lid.]

§ 3

[...]
[Indien de afstamming van vaderszijde of van moederszijde wordt vastgesteld door erkenning na de vaststelling van de afstamming ten aanzien van de andere ouder, wordt de naam van het kind vastgesteld overeenkomstig de regels bedoeld in paragraaf 1 op het ogenblik van de aangifte van erkenning.
In geval van een rechtsvordering die aanleiding geeft tot de vaststelling van een tweede afstammingsband of de vervanging van een van deze banden, wordt de naam van het kind vastgesteld overeenkomstig de regels bedoeld in paragraaf 1 of in artikel 335ter, § 1.]
[...]
[...]

§ 4

[In alle gevallen waarin de afstamming van een kind wordt gewijzigd wanneer het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, wordt er zonder zijn instemming geen verandering aan zijn naam aangebracht.
Wanneer een keuze mogelijk is overeenkomstig de regels bedoeld in paragraaf 1 ten aanzien van een meerderjarig kind, wordt de keuze uitgeoefend door deze laatste.]
[...]

[§ 5

In geval van wijziging van de afstamming ingevolge een rechtsvordering die aanleiding geeft tot een verandering van naam, wijzigt de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand de akte van geboorte van het kind en de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking heeft, alsook, in voorkomend geval, de akten van zijn afstammelingen in de eerste graad.
]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 2 Wet 8 mei 2014 (BS 26 mei 2014 (ed. 1)), met ingang van 1 juni 2014 (art. 1 KB 28 mei 2014 (BS 30 mei 2014 (ed. 2))).
§ 1 gedeeltelijk vernietigd bij arrest GwH nr. 2/2016, 14 januari 2016 (BS 14 maart 2016), met handhaving van de gevolgen van de vernietigde bepaling tot 31 december 2016, en gewijzigd bij art. 2, 1° en 2° Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2017 (art. 5).
§ 2 gewijzigd bij art. 9, 1° Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 maart 2024 (art. 91).
§ 3 gewijzigd bij art. 9, 2° tot 4° Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 maart 2024 (art. 91).
§ 4 gewijzigd bij art. 9, 5° en 6° Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 maart 2024 (art. 91).
§ 5 ingevoegd bij art. 9, 7° Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 maart 2024 (art. 91).
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 335, § 4 schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het het meerderjarige kind dat met succes een vordering tot onderzoek naar het vaderschap heeft ingesteld, niet toestaat de naam van zijn biologische vader te dragen, als enige naam of vermeld naast die van zijn moeder (GwH nr. 48/2022, 24 maart 2022 (prejudiciële vraag) (Website Grondwettelijk Hof)).
Artikel 353, § 4, lid 2 schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het het meerderjarige kind dat met succes een vordering tot betwisting van het vaderschap en tegelijkertijd een vordering tot onderzoek naar het vaderschap heeft ingesteld en dat, nadat die laatste vordering door de bevoegde rechtbank naar de bijzondere rol werd verzonden, wordt erkend door zijn biologische vader door middel van een door de ambtenaar van de burgerlijke stand opgestelde akte van vrijwillige erkenning, niet het recht verleent de rechtbank te verzoeken akte te nemen van zijn keuze om de naam van zijn biologische vader te dragen, terwijl het vóór het instellen van de vordering tot betwisting van het vaderschap de naam droeg van de persoon van wie het vaderschap met succes werd betwist (GwH nr. 139/2023, 19 oktober 2023 (prejudiciële vraag) (Website Grondwettelijk Hof)).
Voorgeschiedenis
Art. vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
§ 1 gewijzigd bij art. 21, A) W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).
§ 3 gewijzigd bij art. 21, B) en C) W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))), bij art. 2, 1° en 2° Wet 18 december 2014 (BS 23 december 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 19)) en bij art. 42 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf vervangen bij art. 168 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 4 ingevoegd bij art. 21, D) W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))) en gewijzigd bij art. 114 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 117).

Artikel 335bis
De overeenkomstig artikel 335, §§ 1 en 3, bepaalde naam geldt ook voor de andere kinderen wier afstamming later ten aanzien van dezelfde vader en moeder komt vast te staan.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 Wet 8 mei 2014 (BS 26 mei 2014 (ed. 1)), met ingang van 1 juni 2014 (art. 1 KB 28 mei 2014 (BS 30 mei 2014 (ed. 2))).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 11 en 12 Wet 8 mei 2014 (BS 26 mei 2014 (ed. 1)).

Artikel 335ter

§ 1

Het kind wiens afstamming van moederszijde en afstamming van meemoederszijde tegelijkertijd komen vast te staan draagt ofwel de naam van zijn moeder, ofwel de naam van zijn meemoeder, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.
De moeder en de meemoeder kiezen de naam van het kind op het ogenblik van de aangifte van de geboorte. De ambtenaar van de burgerlijke stand neemt akte van deze keuze. [In geval van onenigheid draagt het kind de naam van de moeder en de naam van de meemoeder naast elkaar in alfabetische volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen. Wanneer de moeder en de meemoeder, of een van hen, een dubbele naam dragen, kiest de betrokkene het deel van de naam dat aan het kind wordt doorgegeven. Bij afwezigheid van keuze wordt het deel van de dubbele naam dat wordt doorgegeven bepaald op basis van de alfabetische volgorde.]
[De weigering om een keuze te maken wordt beschouwd als een geval van onenigheid.
Indien de moeder en de meemoeder samen de geboorte van het kind aangeven, stelt de ambtenaar van de burgerlijke stand, overeenkomstig het tweede lid, de door de ouders gekozen naam of de onenigheid tussen de ouders, vast.
Indien de moeder of de meemoeder alleen de geboorte van het kind aangeeft, geeft zij de door de ouders gekozen naam of de onenigheid tussen de ouders, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand aan.]

§ 2

[...]
[Indien de afstamming ten aanzien van de meemoeder door erkenning wordt vastgesteld na de vaststelling van de afstamming van moederszijde, wordt de naam van het kind vastgesteld overeenkomstig de regels bedoeld in paragraaf 1 op het ogenblik van de aangifte van erkenning.
In geval van een rechtsvordering die aanleiding geeft tot de vaststelling van een tweede afstammingsband of de vervanging van een van deze banden, wordt de naam van het kind vastgesteld overeenkomstig de regels bedoeld in paragraaf 1 of in artikel 335, § 1.]
[...]
[...]

§ 3

[In alle gevallen waarin de afstamming van een kind wordt gewijzigd wanneer het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, wordt er zonder zijn instemming geen verandering aan zijn naam aangebracht.
Wanneer een keuze mogelijk is overeenkomstig de regels bedoeld in paragraaf 1 ten aanzien van een meerderjarig kind, wordt de keuze uitgeoefend door deze laatste.]
[...]

§ 4

De overeenkomstig de paragrafen 1 en 2, bepaalde naam geldt ook voor de andere kinderen wier afstamming later ten aanzien van dezelfde moeder en meemoeder komt vast te staan.

[§ 5

In geval van wijziging van de afstamming ingevolge een rechtsvordering die aanleiding geeft tot een verandering van naam, wijzigt de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand de akte van geboorte van het kind en de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking heeft, alsook, in voorkomend geval, de akten van zijn afstammelingen in de eerste graad.
]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 28 Wet 5 mei 2014 (BS 7 juli 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 31), zelf vervangen bij art. 16 Wet 18 december 2014 (BS 23 december 2014).
§ 1 gewijzigd bij art. 3, 1° en 2° Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2017 (art. 5).
§ 2 gewijzigd bij art. 10, 1° tot 3° Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 maart 2024 (art. 91).
§ 3 gewijzigd bij art. 10, 4° en 5° Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 maart 2024 (art. 91).
§ 5 ingevoegd bij art. 10, 6° Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 maart 2024 (art. 91).
Voorgeschiedenis
§ 2 gewijzigd bij art. 43 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf vervangen bij art. 169 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 3 gewijzigd bij art. 115 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 117).

Artikel 335quater
In afwijking van de artikelen 335, §§ 1 en 3, en 335ter, §§ 1 en 2, kunnen de vader en de moeder of de moeder en de meemoeder, naargelang het geval, de naam van het kind kiezen op het tijdstip van de verklaring van keuze van het toepasselijke recht, zoals bedoeld in artikel 39, § 1, tweede lid, van het Wetboek van internationaal privaatrecht. De ambtenaar van de burgerlijke stand neemt akte van deze keuze.
[De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand maakt de akte van verklaring van naamskeuze op ten gevolge van de in het eerste lid bedoelde verklaring en verbindt deze met de akte van geboorte van het kind en met de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking heeft.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 65 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017) en gewijzigd bij art. 43/1 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf ingevoegd bij art. 170 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 335quinquies
De rechter neemt in zijn vonnis akte van de gekozen of door de wet vastgestelde naam van het kind in alle gevallen van wijziging van de afstamming ingevolge een rechtsvordering die aanleiding geeft tot een verandering van naam.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 maart 2024 (art. 91).

Artikel 335sexies

§ 1

De naam van de ouder die is gekozen of vastgelegd ter gelegenheid van een verandering van afstamming overeenkomstig de artikelen 335, §§ 2 tot 4, en 335ter, §§ 2 en 3, geldt ook geheel of ten dele voor de afstammelingen in de eerste graad die zijn geboren voor deze verandering, indien het de naam van die ouder is die hun werd toegekend of die een deel van de dubbele naam die hun werd gegeven vormt. De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand maakt daarvan onmiddellijk een akte van naamsverandering op en verbindt deze met de akten van de burgerlijke stand die daarop betrekking hebben.

§ 2

In afwijking van paragraaf 1 wordt die naam aan het kind dat de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, enkel toegekend met diens instemming. Op verzoek van het kind, in voorkomend geval bijgestaan door zijn ouders of zijn wettelijke vertegenwoordiger indien het een niet-ontvoogde minderjarige betreft, maakt de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand daarvan een akte van naamsverandering op en verbindt deze met de akten van de burgerlijke stand die daarop betrekking hebben. Het verzoek wordt ingediend in het jaar dat volgt op de dag waarop de beslissing inzake de afstamming van de ouder of de akte van erkenning hem werd medegedeeld of betekend.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 12 Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 maart 2024 (art. 91).

Hoofdstuk VI Vordering tot uitkering voor levensonderhoud, opvoeding en passende opleiding

Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 336
[Het kind wiens afstamming van vaderszijde niet vaststaat, kan van degene die gedurende het wettelijke tijdvak van de verwekking met zijn moeder gemeenschap heeft gehad, een onderhoudsbijdrage vorderen op grond van artikel 203, § 1.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 7 Wet 19 maart 2010 (BS 21 april 2010), met ingang van 1 augustus 2010 (art. 18, lid 1).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 17 Wet 19 maart 2010 (BS 21 april 2010).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 337

[§ 1

De vordering komt aan het kind persoonlijk toe. [...]

§ 2

De vordering gaat niet over op de erfgenamen van het kind. Deze kunnen echter de begonnen rechtsvordering voortzetten.

§ 3

Na het overlijden van de persoon die gedurende het wettelijk tijdvak van de verwekking met de moeder gemeenschap heeft gehad, kan de vordering worden voortgezet maar niet meer ingesteld tegen zijn erfgenamen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 22 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).

Artikel 338

[§ 1

De eiser biedt de [familierechtbank] een verzoekschrift aan, bevattende een beknopte opgave van de feiten en vergezeld van de bewijsstukken, zo die er zijn.
[In voorkomend geval verwijst de rechtbank de vordering naar de kamer voor minnelijke schikking, [overeenkomstig artikel [734/1, § 2], van het Gerechtelijk Wetboek].]

§ 2

Indien de verweerder het bestaan heeft erkend van de gemeenschap die tot grondslag dient van de vordering en indien de partijen het eens zijn over het bedrag van de uitkering tot levensonderhoud, maakt de [rechtbank] daarvan proces-verbaal op.
[...]

§ 3

[...]]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 39, 1° en 2° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274), zelf vervangen bij art. 44 Wet 8 mei 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 143), en gewijzigd bij art. 2 Wet 15 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 12 juli 2018 (art. 7) en bij art. 13 Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)).
§ 2 gewijzigd bij art. 39, 3° en 4° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274), zelf vervangen bij art. 44 Wet 8 mei 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 143).
§ 3 opgeheven bij art. 13 Wet 2 juni 2010 (BS 30 juni 2010 (ed. 2)).

Artikel 338bis
[De vordering wordt afgewezen indien de verweerder door alle wettelijke middelen het bewijs levert dat hij de vader niet is.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 339
[De artikelen 203, 203bis en 203quater zijn van overeenkomstige toepassing.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 8 Wet 19 maart 2010 (BS 21 april 2010), met ingang van 1 augustus 2010 (art. 18, lid 1).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 17 Wet 19 maart 2010 (BS 21 april 2010).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 339bis
[De last van de uitkering gaat over op de nalatenschap van de uitkeringsplichtige overeenkomstig artikel [205bis, §§ 3, 4 en 6].
De uitkering kan worden gewijzigd overeenkomstig artikel 209.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 5 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).

Artikel 340
[De uitkering is niet meer verschuldigd zodra de afstamming van vaderszijde vaststaat ten aanzien van een ander dan de uitkeringsplichtige of indien het kind geadopteerd wordt.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 341
[Een vonnis waarbij de verweerder krachtens artikel 336 wordt veroordeeld tot het betalen van een uitkering, heeft dezelfde gevolgen als de vaststelling van het vaderschap, wat de huwelijksbeletselen betreft.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 342-342b (oud art. 342?342b)
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Titel VIII Adoptie

Wetshistoriek
Titel VIII (art. 343 tot 370) vervangen door titel VIII (art. 343 tot 368-8) bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Voorgeschiedenis
Hoofdstuk I vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969).
Artikel 343 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969) en gewijzigd bij art. 2 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 344 vervangen bij art. 3 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 344bis ingevoegd bij art. 3 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 344ter ingevoegd bij art. 3 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 344quater ingevoegd bij art. 3 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Hoofdstuk II vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969).
Afdeling I vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969).
Artikel 345 vervangen bij art. 4 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987) en gewijzigd bij art. 13 W. 13 februari 2003 (B.S., 28 februari 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 juni 2003 (art. 23).
Artikel 346 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969), gewijzigd bij art. 5 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987) en bij art. 14, 1° en 2° W. 13 februari 2003 (B.S., 28 februari 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 juni 2003 (art. 23).
Artikel 347 vervangen bij enig art., 1 W. 1 maart 1971 (B.S., 7 april 1971).
Artikel 348 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969), gewijzigd bij enig art., 3 W. 1 maart 1971 (B.S., 7 april 1971), bij art. 6, 1 en 2 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987), bij art. 3 W. 27 december 1994 (B.S., 28 januari 1995) en bij art. 6, 1° en 2° W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Afdeling II vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969).
Artikel 349 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969), gewijzigd bij art. 7 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987) en bij art. 7 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Artikel 350 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969), gewijzigd bij art. 1 W. 7 mei 1973 (B.S., 7 juni 1973), bij art. 8 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987), bij art. 27 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55) en bij art. 8 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Artikel 351 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969).
Artikel 352 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969).
Artikel 353 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969), gewijzigd bij art. 2 W. 7 mei 1973 (B.S., 17 juni 1973) en bij art. 9 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Artikel 354 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969) en bij art. 9 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 355 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969) en bij art. 10 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 356 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969).
Afdeling III vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969).
Artikel 357 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969).
Artikel 358 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969), gewijzigd bij art. 1 en 2 W. 26 januari 1987 (B.S., 1 april 1987) en bij art. 11 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 359 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969) en gewijzigd bij art. 12 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 360 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969).
Artikel 361 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969), gewijzigd bij art. 13 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987), bij art. 28 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55), bij art. 10 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90) en bij art. 15 W. 13 februari 2003 (B.S., 28 februari 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 juni 2003 (art. 23).
Artikel 362 vervangen bij art. 14 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 363 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969).
Artikel 364 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969) en gewijzigd bij art. 15 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 365 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969) en gewijzigd bij art. 16 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 366 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969) en gewijzigd bij art. 17 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Afdeling IV vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969).
Artikel 367 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969), gewijzigd bij art. 18 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987) en bij art. 11 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Hoofdstuk III vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969) en bij art. 19 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 368 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969), bij art. 20 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987) en gewijzigd bij art. 16 W. 13 februari 2003 (B.S., 28 februari 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 juni 2003 (art. 23).
Artikel 369 vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969) en bij art. 2, W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 370 vervangen bij art. 22 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Voorgeschiedenis
Titel VIII (art. 343 tot 370) vervangen bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969) en opschrift vervangen bij art. 1 W. 27 april 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Gewijzigd bij art. 11 W. 22 maart 1940 (B.S., 24 maart 1940), bij art. 4, 5, 6, 7 W. 21 mei 1951 (B.S., 28 mei 1951), bij art. 9 W. 10 februari 1958 (B.S., 20 februari 1958), bij art. 18 W. 8 april 1965 (B.S., 15 april 1965) en bij art. 2 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969).

Hoofdstuk I Intern recht

Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Afdeling 1 Algemene bepaling
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 343

[§ 1

Er wordt verstaan onder:
a)
adoptant: een persoon, echtgenoten [...], of samenwonenden [...];
b)
[samenwonenden: twee personen [...] die een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd of twee personen [...] die op een permanente en affectieve wijze samenwonen sedert ten minste drie jaar op het tijdstip van de indiening van het verzoek om adoptie, voor zover zij niet door een band van bloedverwantschap [...] zijn verbonden die leidt tot een huwelijksverbod waarvoor [de familierechtbank] geen ontheffing kan verlenen;]
b/1)
[voormalige partner: de voormalige echtgenoot of de voormalige wettelijk samenwonende, of een van de gescheiden personen die op een permanente en affectieve wijze hebben samengewoond gedurende ten minste drie jaar, voor zover zij niet door een band van bloedverwantschap zijn verbonden die leidt tot een huwelijksverbod waarvoor [de familierechtbank] geen ontheffing kan verlenen;]
c)
kind: een persoon van minder dan achttien jaar.

§ 2

Er bestaan twee vormen van adoptie: de gewone adoptie en de volle adoptie.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
§ 1, enig lid:
a) gewijzigd bij art. 2, 1. W. 18 mei 2006 (B.S., 20 juni 2006 (tweede uitg.));
b) vervangen bij art. 241 W. 27 december 2004 (B.S., 31 december 2004 (tweede uitg.)), gewijzigd bij art. 2, 2. W. 18 mei 2006 (B.S., 20 juni 2006 (tweede uitg.)), bij art. 2 Wet 2 juni 2010 (BS 21 juni 2010) en bij art. 119 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), van toepassing op de vorderingen tot opheffing van het verbod een huwelijk aan te gaan ingediend vanaf 10 januari 2019 (art. 124);
b/1) ingevoegd bij art. 2 Wet 20 februari 2017 (BS 22 maart 2017 (ed. 1)) en gewijzigd bij art. 119 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), van toepassing op de vorderingen tot opheffing van het verbod een huwelijk aan te gaan ingediend vanaf 10 januari 2019 (art. 124).
Afdeling 2 Bepalingen gemeenschappelijk aan beide vormen van adoptie
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
§ 1 Voorwaarden voor adoptie
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
A Grondvoorwaarden Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 344-1
Adopties moeten steeds gegrond zijn op wettige redenen en ingeval zij betrekking hebben op een kind kunnen zij slechts plaatsvinden in het hoger belang van dat kind en met eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 344-2
Een persoon van wie de afstamming van moederszijde vaststaat, kan niet door zijn moeder worden geadopteerd. Een persoon van wie de afstamming van vaderszijde vaststaat, kan niet door zijn vader worden geadopteerd.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 344-3
Een persoon kan het kind van zijn voormalige partner adopteren voor zover de volgende voorwaarden vervuld zijn:
het kind werd geadopteerd door de voormalige partner tijdens het huwelijk of een, adoptieve of andere, afstammingsband werd vastgesteld tussen het kind en de voormalige partner tijdens de wettelijke samenwoning of tijdens het samenleven bedoeld in artikel 343, § 1, b/1);
het kind heeft slechts één vastgestelde afstammingsband; en
die persoon onderhoudt met het kind een duurzame feitelijke relatie, zowel op affectief als op materieel vlak.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 Wet 20 februari 2017 (BS 22 maart 2017 (ed. 1)).
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 344-3 schendt de artikelen 10, 11 en 22bis van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 21 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, in zoverre die bepaling erin voorziet dat een minderjarig kind van wie de afstammingsband met de wettelijke ouder werd vastgesteld vóór het huwelijk, de wettelijke samenwoning of het samenleven van die wettelijke ouder met de voormalige partner of een minderjarig kind dat twee vastgestelde afstammingsbanden heeft, niet ten volle kan worden geadopteerd door de voormalige partner van de wettelijke ouder van dat kind, met behoud van de juridische banden tussen het kind en de familie van die wettelijke ouder overeenkomstig artikel 356-1, derde lid, van het oud Burgerlijk Wetboek en met toepassing van de in artikel 356-2, § 2, tweede en derde lid, van hetzelfde Wetboek vervatte bepalingen betreffende de naam van het kind (GwH nr. 173/2021, 2 december 2021 (prejudiciële vraag) (Website Grondwettelijk Hof)).
B Leeftijd Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 345
[De adoptant of de adoptanten moeten de leeftijd van vijfentwintig jaar hebben bereikt en ten minste vijftien jaar ouder zijn dan de geadopteerde.
Het volstaat evenwel de leeftijd van achttien jaar te hebben bereikt en ten minste tien jaar ouder te zijn dan de geadopteerde wanneer het gaat om een afstammeling in de eerste graad of om een geadopteerde van de echtgenoot[, van de samenwonende of van de voormalige partner], zelfs overleden, van de adoptant.
Deze voorwaarden moeten vervuld zijn op het tijdstip van indiening van het verzoekschrift tot adoptie.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 4 Wet 20 februari 2017 (BS 22 maart 2017 (ed. 1)).
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 345, eerste lid schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 22 van de Grondwet en met de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het de adoptie van een kind door een adoptant met wie er een leeftijdsverschil is dat overeenstemt met datgene dat is bepaald in artikel 345, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek en die met de geadopteerde een duurzame affectieve relatie heeft opgebouwd, niet toestaat (GwH nr. 131/2017, 23 november 2017 (prejudiciële vraag) (BS 11 april 2018)).
C Geschiktheid Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 346-1
De adoptant of de adoptanten die een kind wensen te adopteren moeten bekwaam en geschikt zijn om te adopteren.
Een persoon die daartoe over de vereiste sociaal-psychologische eigenschappen beschikt, is geschikt om te adopteren.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 346-1/1
De persoon of de personen met gewone verblijfplaats in België die een kind wensen te adopteren dat zijn gewone verblijfplaats ook in België heeft, moeten alvorens enige stappen met het oog op een adoptie te ondernemen, een vonnis verkrijgen waaruit blijkt dat zij bekwaam en geschikt zijn om een adoptie aan te gaan.
In afwijking van het eerste lid, moet de adoptant geen vonnis verkrijgen waaruit blijkt dat hij bekwaam en geschikt is om te adopteren alvorens hij de procedure tot totstandkoming van de adoptie opstart, wanneer hij een kind wenst te adopteren:
dat met hem, met zijn echtgenoot, met de persoon met wie hij samenwoont of met zijn voormalige partner, zelfs overleden, verwant is tot in de derde graad; of
met wie hij, vóór de voorgenomen adoptie, het dagelijkse leven heeft gedeeld; of
met wie hij, vóór de voorgenomen adoptie, een duurzame sociale en affectieve band tot stand heeft gebracht.
In die gevallen wordt de geschiktheid van de adoptant door de familierechtbank beoordeeld tijdens de procedure tot totstandkoming van de adoptie.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 1 januari 2020 (art. 1 KB 28 augustus 2020 (BS 15 september 2020)).

Artikel 346-1/2
De geschiktheid wordt door de familierechtbank beoordeeld op grond van een door haar te bevelen maatschappelijk onderzoek.
Wanneer de procedure tot totstandkoming van de adoptie betrekking heeft op een kind bedoeld in artikel 346-1/1, tweede lid, heeft het maatschappelijk onderzoek dat wordt bevolen zowel betrekking op de geschiktheid van de kandidaat-adoptant als op het belang van het in de procedure bedoelde kind om te worden geadopteerd.
Wanneer de adoptant een in artikel 346-1/1, tweede lid, 1°, bedoeld kind wenst te adopteren, beslist de rechter over de opportuniteit om al dan niet dat maatschappelijk onderzoek te bevelen.
Om de geschiktheid van de adoptant te beoordelen houdt de rechtbank in het bijzonder rekening met de persoonlijke, familiale en medische toestand van de betrokkene, en met zijn beweegredenen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 1 januari 2020 (art. 1 KB 28 augustus 2020 (BS 15 september 2020)).

Artikel 346-2
[
Vooraleer over hun geschiktheid wordt geoordeeld, moeten, in alle gevallen, de persoon of personen die een kind wensen te adopteren, de voorbereiding hebben gevolgd die door de bevoegde gemeenschap wordt verstrekt, en die meer bepaald de informatie inhoudt over de stappen in de procedure, de juridische en de andere gevolgen van de adoptie, en over de mogelijkheid en het nut van nazorg na de adoptie.
De voorbereiding is niet verplicht voor de adoptant of de adoptanten die voornoemde voorbereiding reeds gevolgd hebben bij een vorige adoptie en van wie de geschiktheid om te adopteren door de familierechtbank is erkend. De voorbereiding moet niet worden hernieuwd in het kader van de procedure tot verlenging van de termijn van geschiktheid om te adopteren.
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 1 januari 2020 (art. 1 KB 28 augustus 2020 (BS 15 september 2020)).
Voorgeschiedenis
Lid 1 gewijzigd bij art. 2 Wet 20 juni 2012 (BS 10 augustus 2012) en bij art. 40 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Lid 3, 1° gewijzigd bij art. 5 Wet 20 februari 2017 (BS 22 maart 2017 (ed. 1)).
Franse tekst gewijzigd bij art. 263 W. 27 december 2004 (B.S., 31 december 2004 (tweede uitg.)).

Artikel 346-2/1
De federale centrale autoriteit bedoeld in artikel 360-1, 2°, stuurt de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap bedoeld in artikel 360-1, 3°, onverwijld de beslissingen die haar in afschrift zijn toegezonden door de griffier van de familierechtbank of van het hof van beroep, met betrekking tot de geschiktheid, de ongeschiktheid of de verlenging van de termijn van geschiktheid van de adoptant of de adoptanten, alsook het in artikel 1231-1/5 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde schriftelijk advies van het openbaar ministerie.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 5 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 1 januari 2020 (art. 1 KB 28 augustus 2020 (BS 15 september 2020)).
D Nieuwe adoptie Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 347-1
[Een persoon die] reeds is geadopteerd, ongeacht of het daarbij gaat om een gewone dan wel om een volle adoptie, kan nogmaals worden geadopteerd, zowel bij wijze van een gewone als[, in geval van een kind,] van een volle adoptie, indien alle voorwaarden gesteld voor het totstandkomen van de nieuwe adoptie zijn vervuld en indien, ofwel:
de vorige adoptant of adoptanten overleden zijn;
de vorige adoptie herzien is of de vorige gewone adoptie ten aanzien van de adoptant of van de adoptanten herroepen is;
zeer gewichtige redenen bestaan die vereisen dat op verzoek van het openbaar ministerie een nieuwe adoptie wordt uitgesproken.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Enig lid, inleidende bepaling gewijzigd bij art. 6, 1° en 2° Wet 20 februari 2017 (BS 22 maart 2017 (ed. 1)).
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 347-1, in samenhang gelezen met artikel 353-18, eerste lid, eerste zin, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het niet toestaat dat een meerderjarige persoon die reeds gewoon geadopteerd werd door een stiefouder, in de in B.2.2 omschreven omstandigheden eveneens gewoon geadopteerd wordt door zijn stiefouder in de andere ouderlijke lijn (GwH nr. 83/2023, 25 mei 2023 (prejudiciële vraag) (Website Grondwettelijk Hof)).

Artikel 347-2
Een persoon die reeds door twee adoptanten geadopteerd is, ongeacht of het daarbij gaat om een gewone of om een volle adoptie, kan door de nieuwe echtgenoot[, de nieuwe samenwonende of de voormalige partner] nogmaals worden geadopteerd, zowel bij wijze van een gewone als van een volle adoptie, indien alle voorwaarden gesteld voor het totstandkomen van de nieuwe adoptie zijn vervuld en indien, ofwel:
de andere vorige adoptant overleden is;
de vorige gewone adoptie ten aanzien van de andere adoptant herroepen is;
zeer gewichtige redenen bestaan die vereisen dat op verzoek van het openbaar ministerie een nieuwe adoptie wordt uitgesproken.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Enig lid, inleidende bepaling gewijzigd bij art. 7 Wet 20 februari 2017 (BS 22 maart 2017 (ed. 1)).

Artikel 347-3
[Na de opmaak van de akte van adoptie op basis van] een vonnis waarbij de gewone adoptie van een kind wordt uitgesproken, kunnen de adoptant of de adoptanten een verzoekschrift indienen dat erop is gericht deze adoptie in een volle adoptie om te zetten. Deze omzetting wordt slechts toegestaan indien alle voorwaarden, inzonderheid deze betreffende de toestemming, gesteld voor het totstandkomen van de volle adoptie, zijn vervuld.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 49 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
E Toestemmingen Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 348-1
Eenieder die op het tijdstip van de uitspraak van het vonnis van adoptie, de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, moet in zijn adoptie toestemmen of daarin hebben toegestemd.
[In afwijking van het eerste lid is de toestemming niet vereist indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat de meerderjarige persoon wilsonbekwaam is. Hetzelfde geldt ingeval de meerderjarige persoon, bij beschikking van de vrederechter krachtens artikel 492/1, onbekwaam wordt verklaard om met zijn adoptie in te stemmen. De meerderjarige persoon die zijn mening zelfstandig kan uiten wordt rechtstreeks door de rechter gehoord. Ingeval de meerderjarige persoon zijn mening niet zelf kan uiten, vertolkt de vertrouwenspersoon de mening van die meerderjarige persoon. De rechter hecht passend belang aan deze mening.
De toestemming is evenmin vereist als de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat de minderjarige geen onderscheidingsvermogen heeft.]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 14 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 41 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274), zelf opgeheven bij art. 45 Wet 8 mei 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 143), nooit in werking getreden.

Artikel 348-2
Wanneer de adoptant, een van de adoptanten of de geadopteerde gehuwd is en niet van tafel en bed is gescheiden of samenwoont op het tijdstip van verschijning voor de [familierechtbank] die over het verzoekschrift tot adoptie uitspraak moet doen, moet zijn echtgenoot of de persoon met wie hij samenwoont in de adoptie toestemmen, [behalve indien deze vermoedelijk afwezig is, geen gekende verblijfplaats heeft of ingeval de rechtbank oordeelt, op grond van feiten vastgesteld in een met redenen omkleed proces-verbaal, dat hij in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is].]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 15 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en bij art. 42 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 36, 4° W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 348-3
Wanneer de afstamming van een kind [...] ten aanzien van zijn moeder en van zijn vader vaststaat, moeten beiden in de adoptie toestemmen. Indien echter een van hen [vermoedelijk afwezig is, geen gekende verblijfplaats heeft, in de onmogelijkheid verkeert om zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is], is de toestemming van de andere voldoende.
Wanneer de afstamming van een kind [...] slechts ten aanzien van een van zijn ouders vaststaat, dient enkel deze in de adoptie toe te stemmen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 16, 1° en 2° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 36, 5° W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 348-4
Zowel de moeder als de vader kunnen hun toestemming slechts geven twee maanden na de geboorte van het kind.
Zij worden over de adoptie en de gevolgen van hun toestemming geïnformeerd door de [familierechtbank] voor wie de toestemming dient te worden gegeven en door haar sociale dienst.
Deze informatie heeft inzonderheid betrekking op de rechten, de bijstand en de voordelen waarop de families, de vaders en moeders, al dan niet alleenstaand, en hun kinderen bij wet of decreet aanspraak kunnen maken, alsook op de middelen waarop een beroep kan worden gedaan om sociale, financiële, psychologische of andere problemen die hun situatie meebrengt, op te lossen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 43 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 348-5
Wanneer de afstamming van een kind [...] niet vaststaat of wanneer de vader en de moeder van een kind [...], of de enige ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat, overleden zijn, [vermoedelijk afwezig zijn, geen gekende verblijfplaats hebben of in de onmogelijkheid verkeren om hun wil te kennen te geven of wilsonbekwaam zijn], wordt de toestemming door de voogd gegeven.
In geval van adoptie door de voogd, wordt de toestemming gegeven door de toeziende voogd. Ingeval de belangen van de toeziende voogd tegenstrijdig zijn met die van de minderjarige, wordt de toestemming gegeven door een voogd ad hoc aangewezen door de rechtbank op verzoek van iedere betrokken persoon of van de procureur des Konings.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 17 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 36, 6° W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 348-5/1
In afwijking van de artikelen 348-3 en 348-5 wordt, in geval van adoptie zoals bedoeld in artikel 361-5, de toestemming gegeven door een voogd ad hoc aangewezen door de rechtbank op verzoek van iedere betrokken persoon of van de procureur des Konings.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 66 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017).

Artikel 348-6
Voor de nieuwe adoptie van een kind [dat] voorheen op gewone wijze is geadopteerd, zijn vereist:
de toestemming van de personen die in de vorige adoptie hebben toegestemd;
de toestemming van de vorige adoptant of adoptanten, behalve indien de vorige adoptie ten aanzien van die persoon of personen herroepen of herzien is.
[Indien een van die personen vermoedelijk afwezig is, geen gekende verblijfplaats heeft of in de onmogelijkheid verkeert om zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is], is zijn toestemming niet vereist. De toestemming van de oorspronkelijke vader of moeder, van de voogd en van de toeziende voogd, van de echtgenoot van de geadopteerde, of van de persoon met wie hij samenwoont, die vroeger onverantwoord geweigerd hebben in de adoptie toe te stemmen, evenals die van de vader en de moeder wanneer het kind door hen verlaten werd verklaard, is evenmin vereist.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 18, 1° en 2° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 36, 7° W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 348-7
Voor de nieuwe adoptie van een kind dat voorheen ten volle is geadopteerd, is de toestemming van de vorige adoptant of adoptanten vereist, behalve indien zij vermoedelijk afwezig zijn, geen gekende verblijfplaats hebben, in de onmogelijkheid verkeren hun wil te kennen te geven, wilsonbekwaam zijn, of indien de vorige adoptie ten aanzien van hen is herzien.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 19 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 36, 8° W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 348-8
Eenieder van wie de toestemming in de adoptie vereist is, kan zulks doen door middel van ofwel:
een persoonlijke verklaring gedaan voor de [familierechtbank] die het verzoekschrift tot adoptie behandelt en waarvan deze een proces-verbaal opstelt;
een akte verleden ten overstaan van een notaris naar keuze of ten overstaan van de vrederechter van zijn woonplaats.
Er moet nader worden bepaald dat de toestemming wordt gegeven voor een gewone adoptie of voor een volle adoptie.
De intrekking van de toestemming is slechts mogelijk tot het tijdstip van de uitspraak van het vonnis en, ten laatste, zes maanden na de indiening van het verzoekschrift tot adoptie en dient te geschieden in dezelfde vorm als vereist is voor de toestemming in de adoptie.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Lid 1, 1° gewijzigd bij art. 44 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 348-9
Ieder lid van de oorspronkelijke familie van het kind van wie de toestemming vereist is, kan in de akte of in de verklaring houdende zijn toestemming nader bepalen dat:
hij de identiteit van de adoptant of van de adoptanten niet wenst te kennen; in dat geval, wijst hij een persoon aan die hem in het kader van de procedure zal vertegenwoordigen; of dat
hij later in de procedure niet wenst tussenbeide te komen; in dat geval, wijst hij eveneens een persoon aan die hem zal vertegenwoordigen.
De persoon die gebruik maakt van een van de in het vorige lid bedoelde mogelijkheden doet keuze van woonplaats.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 348-10
Eenieder van wie de toestemming vereist is en die niet in de adoptie wenst toe te stemmen, kan zijn weigering te kennen geven door middel van ofwel:
een persoonlijke verklaring gedaan voor de [familierechtbank] die het verzoekschrift tot adoptie behandelt en waarvan deze een proces-verbaal opstelt;
een akte verleden ten overstaan van een notaris naar keuze of ten overstaan van de vrederechter van zijn woonplaats.
Niet-verschijning voor de rechtbank na door de griffier bij gerechtsbrief te zijn opgeroepen, wordt als weigering van de toestemming beschouwd.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Lid 1, 1° gewijzigd bij art. 45 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 348-11
Ingeval een persoon die overeenkomstig de artikelen 348-2 tot 348-7 in de adoptie moet toestemmen, dit weigert te doen, kan de adoptie op verzoek van de adoptant, van de adoptanten of van het openbaar ministerie toch worden uitgesproken indien de [familierechtbank] van oordeel is dat de toestemming op onverantwoorde wijze is geweigerd.
[Wanneer evenwel de vader of de moeder van het kind weigert in de adoptie toe te stemmen, kan de rechtbank de adoptie pas uitspreken wanneer na een grondig maatschappelijk onderzoek gebleken is dat deze persoon zich niet meer om het kind heeft bekommerd of de gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van het kind in gevaar heeft gebracht, behalve wanneer het gaat om een nieuwe adoptie of wanneer het gaat om de adoptie van het kind of van het adoptief kind van een echtgeno(o)t(e), van een samenwonende partner of van een voormalige partner ten aanzien van wie een gemeenschappelijk ouderlijk engagement bestaat.]
[Om het onverantwoorde karakter te beoordelen van de weigering om toestemming te verlenen, houdt de rechtbank rekening met het belang van het kind.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 46 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274) en bij art. 8, 1° en 2° Wet 20 februari 2017 (BS 22 maart 2017 (ed. 1)).
Voorgeschiedenis
Franse tekst gewijzigd bij art. 263 W. 27 december 2004 (B.S., 31 december 2004 (tweede uitg.)).
§ 2 Gevolgen van de adoptie
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 349-1
Een adoptie uitgesproken bij een beslissing [waarvan een akte van adoptie werd opgemaakt] overeenkomstig artikel 1231-19 van het Gerechtelijk Wetboek, heeft gevolgen vanaf de neerlegging van het verzoekschrift.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 44 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 349-2
De adoptant of de adoptanten kunnen in de loop van de procedure aan de rechtbank vragen dat de voornamen van de geadopteerde worden gewijzigd. Indien de geadopteerde de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, moet hij in deze wijziging toestemmen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 349-3
Een adoptie kan niet bij wege van nietigheid worden bestreden.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
§ 3 Vaststelling van de afstamming van de geadopteerde na de adoptie
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 350
[Vaststelling van de afstamming van de geadopteerde ten aanzien van de adoptant of van een van de adoptanten nadat het vonnis van adoptie in kracht van gewijsde is gegaan, maakt vanaf dat tijdstip en voor de toekomst een einde aan de adoptie ten aanzien van die adoptant of van die adoptanten.
Vaststelling van de afstamming van de geadopteerde ten aanzien van een andere persoon dan de adoptant of de adoptanten nadat het vonnis van adoptie in kracht van gewijsde is gegaan, maakt daaraan geen einde. Indien het om een gewone adoptie gaat, heeft deze afstamming gevolgen voorzover deze niet strijdig zijn met die van de adoptie. Indien het een volle adoptie betreft, heeft die afstamming slechts de toepassing van de verbodsbepalingen inzake het huwelijk bedoeld in de artikelen 161 tot 164 tot gevolg.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
§ 4 Herziening van de adoptie
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 351
[Uitsluitend wanneer er voldoende aanwijzingen zijn dat de adoptie is totstandgekomen ingevolge de ontvoering van, de verkoop van of de handel in kinderen, wordt de herziening van het vonnis waarbij deze adoptie is uitgesproken, ten aanzien van de adoptant of van de adoptanten gevorderd door het openbaar ministerie.
De herziening kan eveneens worden gevorderd door een persoon die tot de derde graad deel uitmaakt van de biologische familie van het kind.
[In afwijking van het eerste en het tweede lid kan de herziening enkel door de geadopteerde gevorderd worden wanneer deze laatste meerderjarig is.]
[Indien het bewijs van de feiten als bedoeld in het eerste lid is geleverd, verklaart de familierechtbank dat de adoptie wordt herzien.]
[De adoptie heeft geen gevolgen meer vanaf de opmaak van de akte van herziening van adoptie.]]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 47 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274), bij art. 45, 1° en 2° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))) en bij art. 52 Wet 28 maart 2024 (BS 29 maart 2024, err., BS 4 april 2024).
§ 5 Tussenpersonen
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 352
[Niemand kan in het kader van een adoptie als tussenpersoon optreden zonder daartoe vooraf door de bevoegde gemeenschap te zijn erkend.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Afdeling 3 Bepalingen eigen aan iedere vorm van adoptie
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
§ 1 Gewone adoptie
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
A Gevolgen Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 353-1
De adoptie verleent aan de geadopteerde in plaats van zijn naam, die van zijn adoptant.
In geval van gelijktijdige adoptie door twee echtgenoten of samenwonenden draagt de geadopteerde ofwel de naam van een van de adoptanten, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.
De partijen kunnen evenwel de rechtbank vragen dat de geadopteerde zijn naam behoudt, voorafgegaan of gevolgd door de naam van de adoptant, of in geval van gelijktijdige adoptie door twee echtgenoten of samenwonenden, door de naam van een van de adoptanten, die zij kiezen overeenkomstig het tweede lid. De samenstelling van de naam van de geadopteerde is beperkt tot één naam voor de geadopteerde en één naam voor de adoptant(en).
Het vonnis maakt melding van de verklaring waarmee de adoptanten hun keuze te kennen geven.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 Wet 8 mei 2014 (BS 26 mei 2014 (ed. 1)), met ingang van 1 juni 2014 (art. 1 KB 28 mei 2014 (BS 30 mei 2014 (ed. 2))).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 11 en 12 Wet 8 mei 2014 (BS 26 mei 2014 (ed. 1)).
Voorgeschiedenis
§ 1 genummerd en § 2 ingevoegd bij art. 3 W. 18 mei 2006 (B.S., 20 juni 2006 (tweede uitg.)).

Artikel 353-2

§ 1

In geval van adoptie van het kind of adoptief kind [van een echtgenoot, van een samenwonende of van een voormalige partner], draagt de geadopteerde ofwel de naam [van de echtgenoot, van de samenwonende of van de voormalige partner], ofwel de naam van de adoptant, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.
[De partijen kunnen de rechtbank evenwel vragen dat de geadopteerde één van zijn namen behoudt, voorafgegaan of gevolgd door één naam van de adoptant of van de echtgenoot, van de samenwonende of van de voormalige partner. De samenstelling van de naam van de geadopteerde is beperkt tot één naam voor de geadopteerde en één naam voor de adoptant of voor de echtgenoot, voor de samenwonende of voor de voormalige partner.]
Indien de naam van de geadopteerde bij de vorige adoptie vervangen werd door die van de adoptant, kunnen de partijen de rechtbank vragen dat de geadopteerde zijn naam behoudt. De partijen kunnen de rechtbank ook verzoeken dat de nieuwe naam van de geadopteerde voortaan samengesteld wordt uit de naam die hij bij die vorige adoptie heeft gekregen, voorafgegaan of gevolgd door die van de nieuwe adoptant.
Indien de naam van de geadopteerde bij de vorige adoptie overeenkomstig artikel 353-1, derde lid, samengesteld was uit de naam van de adoptant en de naam van de geadopteerde, kunnen de partijen de rechtbank vragen dat de geadopteerde zijn naam behoudt. De partijen kunnen de rechtbank ook verzoeken dat de nieuwe naam van de geadopteerde wordt samengesteld uit de naam van de geadopteerde en de naam van de adoptant, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.
Het vonnis maakt melding van de verklaring waarmee de adoptanten hun keuze te kennen geven.

§ 2

In geval van nieuwe adoptie zoals bedoeld in artikel 347-1, wordt de overdracht van de naam geregeld door artikel 353-1.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 5 Wet 8 mei 2014 (BS 26 mei 2014 (ed. 1)), met ingang van 1 juni 2014 (art. 1 KB 28 mei 2014 (BS 30 mei 2014 (ed. 2))).
§ 1 gewijzigd bij art. 9, 1° en 2° Wet 20 februari 2017 (BS 22 maart 2017 (ed. 1)) en bij art. 67 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017).
Voorgeschiedenis
§ 1 genummerd en § 2 ingevoegd bij art. 4 W. 18 mei 2006 (B.S., 20 juni 2006 (tweede uitg.)).

Artikel 353-3
[Is de geadopteerde ouder dan achttien jaar, dan kunnen de partijen de rechtbank vragen dat de naam van de geadopteerde onveranderd blijft [...].]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 5 W. 18 mei 2006 (B.S., 20 juni 2006 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 6 Wet 8 mei 2014 (BS 26 mei 2014 (ed. 1)), met ingang van 1 juni 2014 (art. 1 KB 28 mei 2014 (BS 30 mei 2014 (ed. 2))).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 11 en 12 Wet 8 mei 2014 (BS 26 mei 2014 (ed. 1)).

Artikel 353-4
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 7 Wet 8 mei 2014 (BS 26 mei 2014 (ed. 1)), met ingang van 1 juni 2014 (art. 1 KB 28 mei 2014 (BS 30 mei 2014 (ed. 2))).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 11 en 12 Wet 8 mei 2014 (BS 26 mei 2014 (ed. 1)).

Artikel 353-4bis (oud art. 353?4bis)
De door de adoptant of de adoptanten gekozen naam geldt ook voor de later door hen geadopteerde kinderen.
Het eerste lid is evenwel niet van toepassing wanneer de adoptanten een naam aan een geadopteerd kind toekennen overeenkomstig de artikelen 353-1, derde lid, 353-2, § 1, tweede lid tot vierde lid, en 353-3.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 6 W. 18 mei 2006 (B.S., 20 juni 2006 (tweede uitg.)) en vervangen bij art. 68 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 8 Wet 8 mei 2014 (BS 26 mei 2014 (ed. 1)), met ingang van 1 juni 2014 (art. 1 KB 28 mei 2014 (BS 30 mei 2014 (ed. 2))).

Artikel 353-5
Voor de verzoeken bedoeld in de [artikelen 353-1, derde lid, [353-2, § 1, tweede tot vierde lid], en 353-3] is de instemming vereist van de adoptant of van de adoptanten, van de geadopteerde ouder dan twaalf jaar en indien hij minder dan achttien jaar oud is, van de personen die krachtens de artikelen 348-3, 348-5, 348-6 of 348-7, moeten toestemmen in de adoptie.
Bij gebreke van overeenstemming beslist de [familierechtbank] in het hoger belang van het kind en met eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 48 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274), bij art. 9 Wet 8 mei 2014 (BS 26 mei 2014 (ed. 1)), met ingang van 1 juni 2014 (art. 1 KB 28 mei 2014 (BS 30 mei 2014 (ed. 2))) en bij art. 69 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 11 en 12 Wet 8 mei 2014 (BS 26 mei 2014 (ed. 1)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 7 W. 18 mei 2006 (B.S., 20 juni 2006 (tweede uitg.)).

Artikel 353-6
De naamsverandering van de geadopteerde als gevolg van de adoptie, geldt mede voor diens afstammelingen, zelfs geboren vóór de adoptie.
De afstammelingen in de eerste graad ouder dan achttien jaar kunnen evenwel verklaren hun naam voor zichzelf en voor hun afstammelingen te behouden. Dit recht wordt uitgeoefend door hiertoe, binnen de vijftien dagen na de kennisgeving bedoeld in artikel 1231-4, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, een verzoekschrift te richten aan de [familierechtbank] die over de adoptie uitspraak moet doen. Akte van de wil de naam te behouden wordt verleend in het beschikkend gedeelte van het vonnis.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 49 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 353-7
De adoptie heeft van rechtswege geen enkel adelrechtelijk gevolg.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 353-8
De adoptant is ten aanzien van de geadopteerde bekleed met de rechten van het ouderlijk gezag, met inbegrip van het wettelijk genot, het recht om zijn ontvoogding te vorderen en toe te stemmen in zijn huwelijk.
Wanneer de adoptant overlijdt [, vermoedelijk afwezig is, in de onmogelijkheid verkeert het ouderlijk gezag uit te oefenen gedurende de minderjarigheid van de geadopteerde of wilsonbekwaam is], wordt de voogdij geregeld overeenkomstig dit boek, titel X, hoofdstuk II.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 20 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).

Artikel 353-9
Bij adoptie door echtgenoten of samenwonenden, of ingeval de geadopteerde het kind of het adoptief kind is van de echtgenoot van de adoptant[, van de persoon met wie de adoptant samenwoont of van de voormalige partner van de adoptant], wordt het ouderlijk gezag gezamenlijk door [beide echtgenoten, samenwonenden of voormalige partners] uitgeoefend. De bepalingen van dit boek, titel IX, zijn van overeenkomstige toepassing.
Wanneer de beide adoptanten overlijden [afwezig zijn, in de onmogelijkheid verkeren het ouderlijk gezag uit te oefenen gedurende de minderjarigheid van de geadopteerde of wilsonbekwaam zijn], wordt de voogdij geregeld overeenkomstig dit boek, titel X, hoofdstuk II.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 21 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en bij art. 10, 1° en 2° Wet 20 februari 2017 (BS 22 maart 2017 (ed. 1)).

Artikel 353-10
Bij overlijden van de adoptant of van de adoptanten, kunnen de moeder en de vader van het geadopteerde kind gezamenlijk of alleen aan de [familierechtbank] vragen dat het kind opnieuw onder hun ouderlijk gezag wordt geplaatst. Wordt dit verzoek ingewilligd, dan neemt de voogdij waarin voorheen was voorzien een einde.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 50 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 353-11
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 22 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).

Artikel 353-12
De band van verwantschap die uit de adoptie ontstaat, strekt zich uit tot de afstammelingen van de geadopteerde.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 353-13
[Het huwelijk is verboden:
tussen de adoptant en de geadopteerde of zijn afstammelingen;
tussen de geadopteerde en de vorige echtgenoot van de adoptant;
tussen de adoptant en de vorige echtgenoot van de geadopteerde;
tussen de adoptieve kinderen van een zelfde adoptant;
tussen de geadopteerde en de kinderen van de adoptant.
[De familierechtbank] kan om gewichtige redenen ontheffing verlenen van de in het eerste lid, 2° tot 5°, vermelde verbodsbepalingen.]]
[De procedure wordt op eenzijdig verzoekschrift ingeleid door een van de toekomstige echtgenoten. De rechtbank doet uitspraak na de toekomstige echtgenoten te hebben opgeroepen en na het advies van de procureur des Konings ter zake te hebben ingewonnen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 3 Wet 2 juni 2010 (BS 21 juni 2010) en gewijzigd bij art. 120, 1° en 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), van toepassing op de vorderingen tot opheffing van het verbod een huwelijk aan te gaan ingediend vanaf 10 januari 2019 (art. 124).

Artikel 353-14
De adoptant of de adoptanten zijn levensonderhoud verschuldigd aan de geadopteerde en aan diens afstammelingen indien zij behoeftig zijn. [Artikel 203, 203bis en 203quater zijn van overeenkomstige toepassing.]
De geadopteerde en zijn afstammelingen zijn levensonderhoud verschuldigd aan de adoptant of aan de adoptanten, indien zij behoeftig zijn. Indien de geadopteerde zonder afstammelingen sterft, is zijn nalatenschap levensonderhoud verschuldigd aan de adoptant of aan de adoptanten ingeval deze personen ten tijde van het overlijden behoeftig zijn. Artikel [205bis, §§ 3 tot 6], is van toepassing op deze verplichting tot levensonderhoud.
De verplichting tot uitkering van levensonderhoud blijft bestaan tussen de geadopteerde en zijn ouders. Deze laatsten zijn aan de geadopteerde evenwel alleen levensonderhoud verplicht indien hij dit niet kan verkrijgen van de adoptant of adoptanten.
Ingeval een persoon het kind of het adoptief kind van zijn echtgenoot[, van de persoon met wie hij samenwoont of van zijn voormalige partner], adopteert, zijn zowel de adoptant als zijn echtgenoot[, de persoon met wie hij samenwoont of zijn voormalige partner] hem overeenkomstig artikel 203 levensonderhoud verschuldigd.[Artikel 203bis en 203quater zijn van overeenkomstige toepassing.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 9, 1° en 2° Wet 19 maart 2010 (BS 21 april 2010), met ingang van 1 augustus 2010 (art. 18, lid 1), bij art. 6 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013) en bij art. 11 Wet 20 februari 2017 (BS 22 maart 2017 (ed. 1)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 242 W. 27 december 2004 (B.S., 31 december 2004 (tweede uitg.)).

Artikel 353-15
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))) en opgeheven bij art. 58, 2° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 353-16
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))) en opgeheven bij art. 58, 2° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 2 W. 28 maart 2007 (B.S., 8 mei 2007 (tweede uitg.)) en bij art. 2/1 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), zelf ingevoegd bij art. 59 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Artikel 353-17
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))) en opgeheven bij art. 58, 2° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 353-18
Wanneer overeenkomstig artikel 347-1, 3°, een gewone adoptie wordt uitgesproken na een vorige gewone adoptie, houden de gevolgen van de eerste adoptie, met uitzondering van de huwelijksbeletsels, van rechtswege op te gelden vanaf het tijdstip dat de gevolgen van de nieuwe adoptie van kracht worden. Wanneer overeenkomstig artikel 347-2, 3°, een nieuwe gewone adoptie wordt uitgesproken na een vorige gewone adoptie, geldt zulks ook ten aanzien van de vorige adoptant, zo deze niet de echtgenoot van de nieuwe adoptant is[, de persoon met wie deze laatste samenwoont of de voormalige partner].
Wanneer overeenkomstig artikel 347-1, 1° of 3°, een gewone adoptie wordt uitgesproken na een vorige volle adoptie, blijven de gevolgen van de eerste adoptie slechts bestaan voor zover zij niet strijdig zijn met die van de nieuwe adoptie. Wanneer overeenkomstig artikel 347-2, 1° of 3°, een nieuwe gewone adoptie wordt uitgesproken na een vorige volle adoptie, geldt dit ook ten aanzien van de vorige adoptant, zo deze niet de echtgenoot van de nieuwe adoptant is[, de persoon met wie deze laatste samenwoont of de voormalige partner].]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 12 Wet 20 februari 2017 (BS 22 maart 2017 (ed. 1)).
B Herroeping Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 354-1
De herroeping van de gewone adoptie kan om zeer gewichtige redenen worden uitgesproken op verzoek van de adoptant, van de adoptanten of van een van hen, van de geadopteerde of van de procureur des Konings.
In geval van gewone adoptie door twee echtgenoten of samenwonenden kan de [familierechtbank] de herroeping uitspreken ten aanzien van slechts een van hen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 51 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 354-2
Bij herroeping van de gewone adoptie van een kind ten aanzien van de adoptant of van de adopterende echtgenoten of samenwonenden, kunnen de vader en de moeder of een van hen vragen dat het kind opnieuw onder hun ouderlijk gezag wordt geplaatst. Bij gebreke van een dergelijk verzoek of indien het wordt afgewezen, wordt de voogdij geregeld overeenkomstig dit boek, titel X, hoofdstuk II. [In dit geval stelt de ambtenaar van de burgerlijke stand de bevoegde vrederechter onmiddellijk in kennis van de opmaak van de akte van herroeping van adoptie.]
Niettemin kunnen de moeder en de vader van het kind of een van hen, de [familierechtbank] later verzoeken dat het kind opnieuw onder hun ouderlijk gezag wordt geplaatst. Indien de [familierechtbank] dit toestaat, houdt de voogdij bedoeld in het vorige lid op.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 52 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274) en bij art. 46 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 354-3
De adoptie heeft geen gevolgen meer vanaf de opmaak van de akte van herroeping. De huwelijksbeletsels bedoeld in artikel 353-13 blijven van toepassing.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 47 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 2 Volle adoptie
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
A Leeftijdsvoorwaarde Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 355
[Volle adoptie is slechts toegestaan ten aanzien van een persoon die bij de neerlegging van het verzoekschrift tot adoptie minder dan achttien jaar oud is.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
B Gevolgen Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 356-1
De volle adoptie verleent aan het kind en zijn afstammelingen een statuut met dezelfde rechten en verplichtingen, als ware het kind geboren uit de adoptant of uit de adoptanten.
Onder voorbehoud van de huwelijksbeletsels omschreven in de artikelen 161 tot 164, houdt het kind dat ten volle is geadopteerd, op tot zijn oorspronkelijke familie te behoren.
Kinderen of adoptieve kinderen [van de echtgenoot van de adoptant, van de persoon met wie de adoptant samenwoont of van de voormalige partner van de adoptant], zelfs overleden, houden evenwel niet op te behoren tot de familie van [die echtgenoot, van de persoon met wie hij samenwoont of van de voormalige partner]. Indien deze nog in leven is, wordt het ouderlijk gezag over de geadopteerde gezamenlijk uitgeoefend door de adoptant en [die echtgenoot, persoon met wie hij samenwoont of voormalige partner].]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 13, 1° en 2° Wet 20 februari 2017 (BS 22 maart 2017 (ed. 1)).

Artikel 356-2
Door de volle adoptie verkrijgt het kind in plaats van zijn naam, die van de adoptant.
In geval van gelijktijdige volle adoptie door twee echtgenoten of samenwonenden, verklaren deze voor de rechtbank dat de geadopteerde ofwel de naam van een van de adoptanten zal dragen, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.
In geval van volle adoptie van het kind of van het adoptief kind [van een echtgenoot, van een samenwonende of van de voormalige partner], verklaren deze voor de rechtbank dat de geadopteerde ofwel de naam [van de echtgenoot, van de samenwonende of van de voormalige partner], ofwel de naam van de adoptant zal dragen, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.
Het vonnis maakt melding van de verklaring waarmee de adoptanten hun in het tweede en derde lid bedoelde keuze te kennen geven.
[De door de adoptanten overeenkomstig het tweede en derde lid gekozen naam geldt ook voor de andere kinderen wier afstamming later ten aanzien van dezelfde ouders komt vast te staan.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 10 Wet 8 mei 2014 (BS 26 mei 2014 (ed. 1)), met ingang van 1 juni 2014 (art. 1 KB 28 mei 2014 (BS 30 mei 2014 (ed. 2))), gewijzigd bij art. 3 Wet 18 december 2014 (BS 23 december 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 19) en bij art. 14, 1° en 2° Wet 20 februari 2017 (BS 22 maart 2017 (ed. 1)).
Voorgeschiedenis
§ 1 genummerd en § 2 ingevoegd bij art. 8 W. 18 mei 2006 (B.S., 20 juni 2006 (tweede uitg.)).

Artikel 356-3
Wanneer overeenkomstig artikel 347-1, 3°, een volle adoptie wordt uitgesproken, houden de gevolgen van de vorige adoptie van rechtswege op te gelden vanaf het tijdstip waarop deze van de nieuwe adoptie van kracht worden, met uitzondering van de huwelijksbeletsels.
Wanneer overeenkomstig artikel 347-2, 3°, een nieuwe volle adoptie wordt uitgesproken, houden de gevolgen van de vorige adoptie van rechtswege op te gelden ten aanzien van de vorige adoptant die niet de echtgenoot is van de nieuwe adoptant[, de persoon met wie deze samenwoont of de voormalige partner], vanaf het tijdstip waarop de nieuwe adoptie van kracht wordt, met uitzondering van de huwelijksbeletsels.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 15 Wet 20 februari 2017 (BS 22 maart 2017 (ed. 1)).

Artikel 356-4
Volle adoptie is onherroepelijk.
Herziening is mogelijk overeenkomstig artikel 351.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Hoofdstuk II Internationaal recht

Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Afdeling 1 Bijzondere bepalingen van internationaal privaatrecht
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 357
[Ongeacht het recht dat van toepassing is op de totstandkoming van de adoptie, moeten de voorwaarden voor adoptie gesteld in artikel 344-1 steeds vervuld zijn en moeten de adoptant of de adoptanten bekwaam en geschikt zijn om te adopteren.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 358
[Art. 348-1 is van toepassing, ongeacht het recht dat van toepassing is op de toestemming van de geadopteerde.
Volle adoptie kan in België slechts plaatsvinden indien, ingeval zulks vereist is, het kind, zijn moeder, zijn vader of zijn wettelijke vertegenwoordiger hebben toegestemd in een adoptie die tot gevolg heeft dat de bestaande band van afstamming tussen het kind en zijn moeder en vader wordt verbroken.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 359-1
Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon, openbaar of particulier, die in het kader van een adoptie als tussenpersoon optreedt, dient te voldoen aan de voorwaarden die hem door het recht van de Staat onder wiens bevoegdheid hij valt worden opgelegd.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 359-2
Wanneer de adoptie van een kind die in het buitenland heeft plaatsgevonden en in België is erkend, de bestaande band van afstamming niet verbreekt, kan zij in België in een volle adoptie worden omgezet indien de toestemmingen bedoeld in artikel 361-4, 1°, b) en c), zijn gegeven of worden gegeven met het oog op een adoptie met dergelijke gevolgen.]
[Wanneer de oorspronkelijke afstamming van het kind niet vaststaat of wanneer de vader en de moeder van het kind, of de enige ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat, overleden zijn, vermoedelijk afwezig zijn, geen gekende verblijfplaats hebben of in de onmogelijkheid verkeren om hun wil te kennen te geven of wilsonbekwaam zijn en het kind geen wettelijke vertegenwoordiger heeft in de Staat van herkomst, wordt in afwijking van artikel 361-4, 1°, c), de toestemming tot de omzetting in volle adoptie gegeven door een voogd ad hoc aangewezen door de rechtbank op verzoek van iedere betrokken persoon of van de procureur des Konings.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 14 Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)).
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 359-2 schendt de artikelen 10, 11 en 22bis van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 3 en 21 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, in zoverre die bepaling niet voorziet in een mechanisme van vervangende toestemming wanneer vaststaat dat de oorspronkelijke ouders onbekend zijn en er geen wettelijke vertegenwoordiger is (GwH nr. 55/2022, 21 april 2022 (prejudiciële vragen) (Website Grondwettelijk Hof)).

Artikel 359-3
[...] De bepalingen van deze afdeling die op adoptie van toepassing zijn, gelden voor de omzetting van een adoptie die niet voor gevolg heeft gehad de bestaande band van afstamming te verbreken in een volle adoptie.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 131 W. 16 juli 2004 (B.S., 27 juli 2004), met ingang van 1 september 2005 (art. 140).

Artikel 359-4
Bij herroeping van een adoptie zijn de beschermingsmaatregelen bedoeld in artikel 363-4 van toepassing.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 359-5
[...]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 139, 5° W. 16 juli 2004 (B.S., 27 juli 2004), met ingang van 1 september 2005 (art. 140).

Artikel 359-6
De nietigheid van een adoptie kan in België niet worden uitgesproken, zelfs niet indien het recht van de Staat waar zij is totstandgekomen dit toestaat.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Afdeling 2 Totstandkoming van een adoptie die de interlandelijke overbrenging van een kind onderstelt
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
§ 1 Definities
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 360-1
In deze afdeling wordt verstaan onder:
“het Verdrag”: het Verdrag inzake de internationale samenwerking en de bescherming van kinderen op het gebied van de interlandelijke adoptie, gedaan te ’s Gravenhage op 29 mei 1993;
“federale centrale autoriteit”: de autoriteit aangewezen door de Minister van Justitie om in België de opdrachten van een centrale autoriteit te verrichten zoals die in het Verdrag zijn omschreven en waarmee zij op grond van dit Wetboek wordt belast, alsook alle andere taken waarmee dit wetboek haar belast;
“centrale autoriteit van de gemeenschap”: de autoriteit aangewezen door de bevoegde gemeenschap;
“erkende adoptiedienst”: elke rechtspersoon die voldoet aan de voorwaarden gesteld om als tussenpersoon inzake adoptie te kunnen optreden en die door de bevoegde gemeenschap is erkend;
“Staat van herkomst”: de Staat waar het kind op het tijdstip van de vaststelling van zijn adopteerbaarheid zijn gewone verblijfplaats heeft;
“Staat van opvang”: de Staat naar welke het kind na zijn adoptie of met het oog op zijn adoptie in deze Staat werd, wordt of moet worden overgebracht;
“bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst” of “bevoegde autoriteit van de Staat van opvang”:
a)
indien het gaat om een door het Verdrag gebonden Staat, de centrale autoriteit van die Staat in de zin van het Verdrag;
b)
indien het gaat om een niet door het Verdrag gebonden Staat, iedere autoriteit die als dusdanig door het recht van die Staat werd erkend.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 360-2
De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing wanneer het kind:
vanuit de Staat van herkomst naar België werd, wordt of moet worden overgebracht, hetzij na zijn adoptie in deze Staat door een persoon of door personen met gewone verblijfplaats in België, hetzij met het oog op een dergelijke adoptie in België of in deze Staat, of
in België zijn gewone verblijfplaats heeft en het naar een andere Staat werd, wordt of moet worden overgebracht, hetzij na zijn adoptie in België door een persoon of personen met gewone verblijfplaats in die andere Staat, hetzij met het oog op een dergelijke adoptie in België of in die andere Staat, of
in België verblijft zonder gemachtigd te zijn er zich te vestigen of er langer dan drie maanden te verblijven, teneinde er te worden geadopteerd door een persoon of personen die er hun gewone verblijfplaats hebben.
De adopties bedoeld in dit artikel worden “interlandelijke adopties” genoemd.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
§ 2 Het kind heeft zijn gewone verblijfplaats in een andere Staat
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 361-1
De persoon of de personen met gewone verblijfplaats in België die een kind wensen te adopteren dat zijn gewone verblijfplaats in een andere Staat heeft, moeten alvorens enige stappen met het oog op een adoptie te ondernemen, een vonnis verkrijgen waaruit blijkt dat zij bekwaam en geschikt zijn om een [...] adoptie aan te gaan.
Vooraleer hun geschiktheid wordt beoordeeld, moeten zij de voorbereiding hebben gevolgd die de bevoegde gemeenschap organiseert teneinde hen inzonderheid inlichtingen te verstrekken betreffende de verschillende stappen van de adoptieprocedure, de juridische gevolgen en de andere gevolgen van de adoptie alsook over de mogelijkheid en het nut van nazorg na de adoptie. [De voorbereiding is niet verplicht voor de adoptant of de adoptanten die deze voorbereiding reeds hebben gevolgd bij een eerdere adoptie en van wie de geschiktheid om te adopteren door de [familierechtbank] is erkend.]
Deze verplichting geldt voor alle adoptanten, zelfs voor diegenen die een kind wensen te adopteren dat met hen verwant is.]
[De voorbereiding moet niet worden hernieuwd in het kader van de procedure tot verlenging van de geschiktheid om te adopteren.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 62 Wet 30 december 2009 (BS 15 januari 2010 (ed. 2)), met ingang van 16 januari 2010 (art. 66), bij art. 3 Wet 20 juni 2012 (BS 10 augustus 2012), bij art. 53 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274) en bij art. 6 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 1 januari 2020 (art. 1 KB 28 augustus 2020 (BS 15 september 2020)).

Artikel 361-2
De federale centrale autoriteit stuurt de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap onverwijld alle beslissingen die haar overeenkomstig de artikelen 1231-1/8, 1231-1/14 en 1231-57 van het Gerechtelijk Wetboek zijn toegezonden met betrekking tot de geschiktheid, de ongeschiktheid of de verlenging van de geschiktheid van de adoptant of de adoptanten, alsook het in artikel 1231-1/5 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde schriftelijk advies van het openbaar ministerie.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 7 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 1 januari 2020 (art. 1 KB 28 augustus 2020 (BS 15 september 2020)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 63 Wet 30 december 2009 (BS 15 januari 2010 (ed. 2)), met ingang van 16 januari 2010 (art. 66) en gewijzigd bij art. 54 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 361-2/1
Het rapport bedoeld in artikel 15 van het Verdrag op grond waarvan aan de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst voldoende gegevens ter beschikking moeten worden gesteld met betrekking tot hun persoon om haar de mogelijkheid te bieden voor ieder kind voor wie een adoptie nodig is, de persoon of personen aan te wijzen die het kind de meest geschikte omgeving en de beste waarborgen voor een goede integratie kunnen bieden, bevat gegevens inzake hun identiteit, hun wettelijke bekwaamheid, hun persoonlijke, familiale en medische toestand, hun sociaal milieu, hun beweegredenen en hun geschiktheid om een adoptie aan te gaan, alsmede inzake de kinderen voor wie zij de zorg op zich zouden kunnen nemen.
Wanneer een beslissing tot verlenging van de termijn van geschiktheid van de adoptant of adoptanten de geschiktheidsvoorwaarden wijzigt, wordt een tweede verslag bijgevoegd dat enkel betrekking heeft op de nieuwe voorwaarden van die beslissing.
Ook het schriftelijk advies van het openbaar ministerie bedoeld in artikel 1231-1/5 van het Gerechtelijk Wetboek, wordt bijgevoegd.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 8 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 1 januari 2020 (art. 1 KB 28 augustus 2020 (BS 15 september 2020)).

Artikel 361-3
De overbrenging van het kind naar België met het oog op een adoptie kan slechts plaatsvinden en de adoptie slechts uitgesproken worden wanneer aan volgende voorwaarden is voldaan:
de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap heeft de stukken bedoeld in artikel 361-2 bezorgd aan de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst;
de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap heeft van de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst ontvangen:
a)
een verslag dat gegevens bevat omtrent de identiteit van het kind, zijn adopteerbaarheid, zijn persoonlijke achtergrond, zijn gezinssituatie, zijn medisch verleden en dat van zijn familie, zijn sociaal milieu [...], alsmede zijn bijzondere behoeften; en
b)
de andere voor de adoptie vereiste stukken;
de adoptant of de adoptanten hebben schriftelijk ermee ingestemd het kind met het oog op zijn adoptie ten laste te nemen;
het bewijs werd geleverd dat de wet het kind toelaat of zal toelaten België binnen te komen en er permanent te verblijven;
de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap en de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst van het kind hebben schriftelijk hun goedkeuring gehecht aan de beslissing om het aan de adoptant of aan de adoptanten toe te vertrouwen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Enig lid, 2°, a) gewijzigd bij art. 9 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 1 januari 2020 (art. 1 KB 28 augustus 2020 (BS 15 september 2020)).

Artikel 361-4
Behoudens indien de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap gelijkwaardige documenten aanvaardt of, ingeval het gaat om één of meerdere documenten bedoeld in 3° hieronder, indien deze autoriteit de overlegging ervan vrijstelt wanneer deze materieel onmogelijk blijkt, zijn de stukken bedoeld in artikel 361-3, eerste lid, 2°, b), de volgende:
een voor eensluidend verklaard afschrift:
a)
van de akte van geboorte van het kind;
b)
van de akte houdende toestemming van het kind in de adoptie, wanneer zij vereist is;
c)
van de akten van toestemming van de andere personen, instellingen en autoriteiten van wie de toestemming tot de adoptie is vereist;
een nationaliteitsbewijs en een attest waaruit de gewone verblijfplaats van het kind blijkt;
een attest waarbij de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst:
a)
verklaart dat het kind adopteerbaar is;
b)
na de mogelijkheden tot plaatsing van het kind in de Staat van herkomst behoorlijk te hebben onderzocht, vaststelt dat de interlandelijke adoptie aan het hoger belang van het kind en de eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, beantwoordt;
c)
vaststelt en motiveert waarom de beslissing om het kind toe te vertrouwen aan de adoptant of de adoptanten, eveneens aan dit belang en deze eerbied beantwoordt;
d)
bevestigt dat de personen, instellingen en autoriteiten van wie de toestemming voor de adoptie is vereist, de nodige raadgevingen hebben ontvangen en dat zij behoorlijk zijn ingelicht over de gevolgen van die toestemming, inzonderheid met betrekking tot het handhaven of het verbreken van de bestaande rechtsbanden tussen het kind en zijn oorspronkelijke familie ingevolge een adoptie;
e)
bevestigt dat zij vrij hun toestemming hebben gegeven met inachtneming van de vereiste wettelijke vormen, dat zij niet tegen betaling of in ruil voor enige andere tegenprestatie werd verkregen, en niet werd ingetrokken;
f)
bevestigt dat de toestemmingen van de moeder en de vader, indien deze vereist zijn, gegeven werden na de geboorte van het kind;
g)
bevestigt dat het kind, rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit, de nodige raadgevingen heeft ontvangen en dat het behoorlijk is ingelicht over de gevolgen van de adoptie en van zijn toestemming in de adoptie indien deze vereist is, en dat zijn wensen en mening in aanmerking zijn genomen;
h)
bevestigt dat de toestemming van het kind in de adoptie, indien deze vereist is, vrij werd gegeven, met inachtneming van de vereiste wettelijke vormen, dat deze niet tegen betaling of in ruil voor enige tegenprestatie werd verkregen, en niet werd ingetrokken.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 361-5
In afwijking van de artikelen 361-3 en 361-4 kan, ingeval het recht dat van toepassing is in de Staat van herkomst van het kind noch de adoptie noch de plaatsing met het oog op adoptie kent, de overbrenging van het kind naar België met het oog op adoptie slechts plaatsvinden en de adoptie slechts worden uitgesproken wanneer aan volgende voorwaarden is voldaan:
de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap heeft van de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst van het kind een verslag ontvangen dat gegevens bevat over de identiteit van het kind, zijn persoonlijke achtergrond, zijn gezinssituatie, zijn medisch verleden en dat van zijn familie, zijn sociaal milieu [...], alsmede zijn bijzondere behoeften;
de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap heeft van de adoptant of de adoptanten de volgende stukken ontvangen:
a)
een voor eensluidend verklaard afschrift van de akte van geboorte van het kind;
b)
een voor eensluidend verklaard afschrift van de akte houdende toestemming in zijn overbrenging naar het buitenland van het kind dat de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en waarin wordt bevestigd dat deze toestemming vrij werd gegeven met inachtneming van de vereiste wettelijke vormen, dat zij niet tegen betaling of in ruil voor enige andere tegenprestatie werd verkregen, en niet werd ingetrokken;
c)
hetzij een voor eensluidend verklaard afschrift van de akte van overlijden van de ouders, hetzij een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing van verlatenverklaring van het kind en een bewijs van het plaatsen onder de voogdij van de openbare overheid;
d)
een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing van de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst houdende totstandkoming van een vorm van voogdij over het kind door de adoptant of de adoptanten, alsmede een voor echt verklaarde vertaling van deze beslissing door een beëdigd vertaler;
e)
een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing van de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst tot machtiging van de overbrenging van het kind naar het buitenland om zich aldaar permanent te vestigen, alsmede een voor echt verklaarde vertaling van deze beslissing door een beëdigd vertaler;
f)
een bewijs dat de wet het kind toelaat of zal toelaten België binnen te komen en er permanent te verblijven;
g)
een bewijs van de nationaliteit van het kind en van zijn gewone verblijfplaats;
de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap is in het bezit gesteld van het vonnis betreffende de geschiktheid van de adoptant of de adoptanten en [van het schriftelijk advies van het openbaar ministerie, overeenkomstig artikel 1231-1/8 van het Gerechtelijk Wetboek];
de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap en de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst van het kind hebben schriftelijk hun goedkeuring gehecht aan de beslissing om het aan de adoptant of aan de adoptanten toe te vertrouwen.]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 2 W. 6 december 2005 (B.S., 16 december 2005).
Enig lid:
1° gewijzigd bij art. 10, a) Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 1 januari 2020 (art. 1 KB 28 augustus 2020 (BS 15 september 2020));
3° gewijzigd bij art. 10, b) Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 1 januari 2020 (art. 1 KB 28 augustus 2020 (BS 15 september 2020)).

Artikel 361-6
De centrale autoriteiten van de gemeenschappen delen onverwijld aan de federale centrale autoriteit de buitenlandse beslissingen mee bedoeld in de artikelen 361-3 en 361-5 op grond waarvan de overbrenging van het kind van de Staat van herkomst naar België toegelaten werd met het oog op adoptie.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 6 december 2005 (B.S., 16 december 2005).
§ 3 Het kind heeft zijn gewone verblijfplaats in België
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 362-1
Wanneer de bevoegde autoriteit van een andere Staat aan de federale centrale autoriteit een verslag heeft toegestuurd over een persoon of personen die een kind wensen te adopteren dat zijn gewone verblijfplaats in België heeft, bezorgt zij het binnen veertien dagen aan de centrale autoriteit van de gemeenschap.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 362-2
Een kind dat zijn gewone verblijfplaats in België heeft, kan slechts worden geadopteerd door een persoon of personen die hun gewone verblijfplaats in een andere Staat hebben indien de [familierechtbank] bij wie de procedure aanhangig is gemaakt volgens artikel 1231-34 van het Gerechtelijk Wetboek:
op grond van een door haar bevolen maatschappelijk onderzoek en rekening houdend met de culturele en psychosociale elementen eigen aan het kind, heeft vastgesteld dat het kind interlandelijk adopteerbaar is;
heeft vastgesteld dat, gelet op de mogelijkheden tot plaatsing van het kind in België, de interlandelijke adoptie aan het hoger belang van het kind en aan de eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, beantwoordt;
zich ervan heeft vergewist dat de personen, instellingen en autoriteiten van wie de toestemming voor de adoptie is vereist, de nodige raadgevingen hebben ontvangen en dat zij behoorlijk zijn ingelicht over de gevolgen van die toestemming, inzonderheid met betrekking tot het handhaven of het verbreken van de bestaande rechtsbanden tussen het kind en zijn oorspronkelijke familie ingevolge een adoptie;
zich ervan heeft vergewist dat de toestemming van de personen, instellingen en autoriteiten van wie de toestemming voor de adoptie is vereist, vrij en met inachtneming van de vereiste wettelijke vormen werd gegeven, dat zij niet is verkregen tegen betaling of in ruil voor enige tegenprestatie en niet is ingetrokken;
zich ervan heeft vergewist dat de toestemmingen van de moeder en de vader, indien deze vereist zijn, gegeven werden na de geboorte van het kind;
zich ervan heeft vergewist dat het kind rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit, de nodige raadgevingen heeft ontvangen en behoorlijk werd ingelicht over de gevolgen van de adoptie en van zijn toestemming in de adoptie, indien deze vereist is, en dat zijn wensen en mening in aanmerking zijn genomen;
zich ervan heeft vergewist dat de toestemming van het kind in de adoptie, indien deze vereist is, vrij en met inachtneming van de vereiste wettelijke vormen werd gegeven, dat deze niet tegen betaling of in ruil voor enige tegenprestatie is verkregen en niet werd ingetrokken.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 55 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 362-3
Bovendien kan de adoptie slechts plaatsvinden indien de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschappen:
van de bevoegde autoriteit van de Staat van opvang het verslag bedoeld in artikel 362-1 heeft ontvangen dat gegevens bevat omtrent de identiteit van de adoptant of de adoptanten, hun wettelijke bekwaamheid en hun geschiktheid om te adopteren, hun persoonlijke achtergrond, hun gezinssituatie en hun gezondheidstoestand, hun sociaal milieu, hun beweegredenen, hun geschiktheid om een interlandelijke adoptie aan te gaan en omtrent de kinderen waarvoor zij de zorg op zich zouden kunnen nemen;
[van de federale centrale autoriteit het vonnis bedoeld in artikel 1231-37 van het Gerechtelijk Wetboek heeft ontvangen;]
op grond van inzonderheid [het verslag bedoeld in 1° en het vonnis bedoeld in 2°], en rekening houdend met de omstandigheden van de opvoeding van het kind en met zijn etnische, godsdienstige, levensbeschouwelijke en culturele achtergrond, heeft vastgesteld dat de beslissing om het kind toe te vertrouwen aan de adoptant of de adoptanten aan het hoger belang van het kind en aan de eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, beantwoordt;
het [in artikel 1231-38 van het Gerechtelijk Wetboek] bedoelde verslag heeft overgezonden aan de bevoegde autoriteit van de Staat van opvang, samen met het bewijs dat de vereiste toestemmingen zijn gegeven en met de redenen voor haar conclusie inzake de plaatsing.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Enig lid:
2° vervangen bij art. 157, a) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2020 (art. 161);
3° gewijzigd bij art. 157, b) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2020 (art. 161);
4° gewijzigd bij art. 157, c) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2020 (art. 161).

Artikel 362-4
De beslissing om een kind dat in België zijn gewone verblijfplaats heeft, toe te vertrouwen aan een adoptant of aan adoptanten die hun gewone verblijfplaats in een andere Staat hebben, kan slechts worden genomen en het kind kan met het oog op zijn adoptie in deze Staat, België slechts verlaten, indien de bepalingen van de artikelen 362-2 en 362-3 zijn nageleefd en wanneer daarenboven:
de bevoegde autoriteit van de Staat van opvang schriftelijk heeft bevestigd dat de adoptant of de adoptanten bekwaam en geschikt zijn om te adopteren;
de bevoegde autoriteit van de Staat van opvang schriftelijk heeft bevestigd dat het kind gemachtigd is het grondgebied van de Staat van opvang binnen te komen en aldaar permanent te verblijven;
de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap zich ervan heeft vergewist dat de adoptant of de adoptanten ermee hebben ingestemd dat kind te adopteren;
de bevoegde autoriteit van de Staat van opvang dit voornemen om te adopteren schriftelijk heeft goedgekeurd;
de autoriteiten bedoeld in de punten 3° en 4° schriftelijk hebben aanvaard dat de adoptieprocedure wordt voortgezet.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
§ 4 Beschermingsmaatregelen
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 363-1
De adoptant of de adoptanten en de bloedverwanten van het kind of enig ander persoon die het onder zijn bewaring heeft of van wie de toestemming in de adoptie vereist is, mogen met elkaar niet in contact treden zolang de bepalingen van de artikelen 361-1 en 361-3, 1° tot 5°, of van de artikelen 362-2 tot 362-4 niet in acht zijn genomen, behalve indien de adoptie plaatsvindt tussen leden van eenzelfde familie of indien is voldaan aan de voorwaarden gesteld door de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst van het kind][, en dat in dat laatste geval contact werd toegestaan door de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschappen in België]
[In het geval bedoeld in artikel 361-5 mogen de adoptant of de adoptanten en de ouders van het kind of enig ander persoon die het onder zijn bewaring heeft of van wie de toestemming in de adoptie vereist is, met elkaar niet in contact treden zolang de bepalingen van de artikelen 361-1 en 361-5, 4°, niet in acht zijn genomen, behalve indien de adoptie plaatsvindt tussen leden van eenzelfde familie.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 4 W. 6 december 2005 (B.S., 16 december 2005) en bij art. 11 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 3 augustus 2017 (art. 47).

Artikel 363-2
Elke autoriteit bevoegd inzake adoptie die vaststelt dat een van de bepalingen van het Verdrag of van de wet niet is nageleefd of kennelijk dreigt niet te worden nageleefd, stelt elke verdere beslissing of handeling uit en geeft daarvan onverwijld kennis aan de betrokkenen, aan de federale centrale autoriteit en aan de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap opdat zij ervoor zouden zorgen dat alle nuttige maatregelen worden genomen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 363-3
Wanneer de adoptant of een van de adoptanten bewust een bepaling van het Verdrag of van de wet heeft overtreden of tijdens de adoptieprocedure bedrog heeft gepleegd, weigert de [familierechtbank] de adoptie uit te spreken. Van deze regel kan slechts worden afgeweken indien behoorlijk vastgestelde redenen met betrekking tot de eerbied voor de rechten van het kind zulks vereisen.
De griffier bezorgt de beslissing tot weigering aan de federale centrale autoriteit, welke de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap en, in voorkomend geval, de bevoegde autoriteiten van de Staat van herkomst hiervan in kennis stelt.
De Belgische rechter weigert in eik geval de adoptie uit te spreken:
wanneer wordt vastgesteld dat aan het verzoek tot adoptie een ontvoering van, een verkoop van of een handel in kinderen is voorafgegaan; of
wanneer hij vaststelt dat de adoptie erop is gericht de wetsbepalingen inzake de nationaliteit of die betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen te omzeilen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 56 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 363-4
Wanneer de adoptie moet plaatsvinden na de overbrenging van het vreemde kind naar België en blijkt dat het verdere verblijf van het kind in het opvanggezin niet langer aan zijn hoger belang en aan de eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, beantwoordt, nemen de bevoegde autoriteiten, in nauw overleg, de nodige maatregelen om het kind te beschermen, inzonderheid om:
het kind weg te halen bij de personen die het wensten te adopteren en om er voorlopig zorg voor te dragen;
in overleg met de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst van het kind, onverwijld te zorgen voor een nieuwe plaatsing van het kind met het oog op zijn adoptie of bij gebreke daarvan, voor een duurzame alternatieve opvang; in dat geval kan het kind slechts worden geadopteerd indien de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst op behoorlijke wijze is voorgelicht omtrent de nieuwe adoptieouders en indien de toestemmingen met het oog op die nieuwe adoptie zijn gegeven;
in laatste instantie te zorgen voor de terugkeer van het kind naar de Staat van herkomst indien zijn hoger belang en de eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, zulks vereisen.
Het kind wordt geraadpleegd overeenkomstig artikel 1231-11 van het Gerechtelijk Wetboek.
Het eerste en tweede lid zijn eveneens van toepassing in geval van erkenning van een buitenlandse beslissing van herroeping of herziening van een adoptie.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 363-5
De maatregelen bedoeld in het vorige artikel worden meer bepaald in de volgende gevallen getroffen:
de adoptant of de adoptanten hebben zonder geldige reden verzuimd een verzoekschrift tot adoptie of tot erkenning van de adoptie in te dienen binnen zes maanden te rekenen van de aankomst van het kind in België of hebben duidelijk afgezien van hun voornemen om te adopteren;
de bevoegde Belgische rechtbank heeft geweigerd de adoptie uit te spreken of te erkennen, en die beslissing is definitief geworden.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 363-6
In geval van repatriëring op grond van de artikelen 363-4 en 363-5 komen de kosten voor verblijf, verzorging, alsmede de reiskosten van het kind hoofdelijk ten laste van de adoptant of de adoptanten en, in voorkomend geval, van de erkende adoptiedienst die op hun verzoek is opgetreden en waarvan de aansprakelijkheid is vastgesteld, of van enig ander persoon die op onwettige wijze bij de adoptie als tussenpersoon is opgetreden.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Afdeling 3 Uitwerking van buitenlandse beslissingen inzake adoptie in België
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
§ 1 Erkenning van adopties beheerst door het Verdrag
Artikel 364-1
Iedere adoptie die is tot stand gekomen in een andere Staat die door het Verdrag is gebonden, wordt in België van rechtswege erkend indien zij door de bevoegde autoriteit van die Staat in overeenstemming met het Verdrag is verklaard door het getuigschrift bedoeld in artikel 364-2. De erkenning kan slechts worden geweigerd wanneer de adoptie, rekening houdend met het hoger belang van het kind en met de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, kennelijk strijdig is met de openbare orde.
Iedere door het Verdrag beheerste adoptie die heeft plaatsgevonden in een andere Staat welke door dit Verdrag is gebonden en die niet voldoet aan de hoger omschreven voorwaarden, wordt in België niet erkend.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 364-2
Eenieder die zich in België wenst te beroepen op een adoptie die in het buitenland is totstandgekomen, legt de beslissing of de akte houdende adoptie voor samen met het getuigschrift waaruit blijkt dat zij in overeenstemming is met het Verdrag:
indien de geadopteerde zijn gewone verblijfplaats heeft in een Staat waarmee België geen overeenkomst betreffende de opheffing van grenscontroles op personen heeft gesloten: aan de bevoegde Belgische diplomatieke of consulaire overheid of aan die van de Staat welke de belangen van België behartigt, en wel vooraleer het kind naar België wordt overgebracht; deze overheid onderzoekt de authenticiteit van de stukken en bezorgt hiervan een kopie aan de federale centrale autoriteit die nagaat of de adoptie niet kennelijk strijdig is met de openbare orde;
in de andere gevallen: aan de federale centrale autoriteit; deze onderzoekt de authenticiteit van de stukken en gaat na of de adoptie niet kennelijk strijdig is met de openbare orde.
Wanneer de voorwaarden in het geval omschreven in 1° zijn vervuld, stelt de bevoegde Belgische diplomatieke of consulaire overheid of die van de Staat welke de belangen van België behartigt, een paspoort op naam van het kind op indien het Belg is, of verleent aan het kind de machtiging om in België te verblijven. Zij stelt de federale centrale autoriteit daarvan in kennis.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 364-3
De bepalingen van deze paragraaf zijn eveneens van toepassing op de erkenning van de door het Verdrag beheerste vreemde beslissingen van omzetting van adoptie.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
§ 2 Erkenning van adopties die niet door het Verdrag zijn beheerst
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 365-1
Rechterlijke beslissingen en openbare akten houdende totstandkoming van een adoptie in een andere Staat, worden in België erkend indien:
de adoptie is tot stand gekomen door de autoriteit welke door het recht van die Staat als bevoegd wordt beschouwd, conform de geldende vormvereisten en procedures in die Staat;
de beslissing houdende adoptie in die Staat als in kracht van gewijsde gegaan kan worden beschouwd;
de artikelen 361-1 tot 361-4 in acht zijn genomen wanneer het kind van zijn Staat van herkomst naar België werd, wordt of moet worden overgebracht, na adoptie in die Staat door een persoon of personen die op dat tijdstip hun gewone verblijfplaats in België hadden.][De inachtneming van de in de artikelen 361-3 en 361-4 bedoelde voorwaarden wordt door de bevoegde gemeenschap bevestigd.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Enig lid, 3° gewijzigd bij art. 73 W. 8 juni 2008 (B.S., 16 juni 2008 (tweede uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 74).

Artikel 365-2
Evenwel wordt de erkenning geweigerd wanneer de adoptanten bewust bedrog hebben gepleegd tijdens de procedure of indien de adoptie is totstandgekomen met het oog op het ontduiken van de wet. Van deze regel kan slechts worden afgeweken indien behoorlijk vastgestelde redenen met betrekking tot de eerbied voor de rechten van het kind dit vereisen.
De erkenning wordt in elk geval geweigerd:
indien de adoptie, rekening houdend met het hoger belang van het kind en met de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, kennelijk strijdig is met de openbare orde; of
indien een kind dat in België zijn gewone verblijfplaats heeft, met het oog op zijn adoptie naar het buitenland is overgebracht met miskenning van de artikelen 362-2 tot 362-4; of
indien de adoptie erop was gericht de wetsbepalingen inzake de nationaliteit of die betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen te omzeilen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 365-3
Eenieder die in België een buitenlandse adoptie die niet door het Verdrag is beheerst wenst te laten erkennen, zendt het verzoek tot erkenning:
voor de overbrenging van het kind naar België indien de geadopteerde zijn gewone verblijfplaats heeft in een Staat waarmee België geen overeenkomst betreffende de opheffing van de grenscontroles op personen heeft gesloten:
a)
hetzij aan de bevoegde Belgische diplomatieke of consulaire overheid of aan die van de Staat welke de belangen van België behartigt, die het aan de federale centrale autoriteit bezorgt;
b)
hetzij rechtstreeks aan de federale centrale autoriteit;
in de andere gevallen: aan de federale centrale autoriteit. De federale centrale autoriteit gaat na of is voldaan aan de voorwaarden gesteld in de artikelen 365-1 en 365-2.
Wanneer de voorwaarden in het geval omschreven in 1° zijn vervuld, stelt de bevoegde Belgische diplomatieke of consulaire overheid of die van de Staat welke de belangen van België behartigt, een paspoort op naam van het kind op indien het Belg is, of verleent aan het kind de machtiging om in België te verblijven.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 365-4

§ 1

Bij ontvangst van het verzoek gaat de federale centrale autoriteit na of de akte van geboorte van de geadopteerde beschikbaar is in de DABS.
Indien de akte van geboorte in België werd opgemaakt of in België werd overgeschreven voor [31 maart 2019], verzoekt de federale centrale autoriteit de ambtenaar die de akte heeft opgemaakt of overgeschreven tot opname van de akte in de DABS.
De federale centrale autoriteit gaat ook na of de geadopteerde en de adoptant of adoptanten zijn ingeschreven in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister.
De federale centrale autoriteit vraagt een uittreksel uit het strafregister (model 2) op aan het Centraal Strafregister voor de adoptant of adoptanten met gewone verblijfplaats in België.

§ 2

Het verzoek bevat voor de adoptant of adoptanten die niet zijn ingeschreven in het bevolkings- of vreemdelingenregister, de volgende documenten:
een bewijs van identiteit;
een bewijs van datum en plaats van geboorte;
een bewijs van nationaliteit;
een bewijs van de gewone verblijfplaats.
Het verzoek bevat voor de geadopteerde die niet is ingeschreven in het bevolkings- of vreemdelingenregister, de volgende documenten:

§ 3

Het verzoek bevat voorts de volgende documenten:
een afschrift van de beslissing of van de akte houdende adoptie;
een beëdigde vertaling van de beslissing of van de akte houdende adoptie;
een afschrift van de akte van geboorte van de geadopteerde, indien deze niet beschikbaar is in de DABS;
een bewijs van de gewone verblijfplaats van de adoptant of adoptanten en de geadopteerde indien deze niet overeenkomt met de gewone verblijfplaats vermeld in het bevolkingsregister of vreemdelingenregister;
een stuk waarin de identiteit is vermeld van de moeder en van de vader van het kind, ingeval deze gekend is en mag worden meegedeeld, of bij gebreke daarvan de identiteit en de hoedanigheid van de persoon die het kind tijdens de buitenlandse adoptieprocedure heeft vertegenwoordigd alsook, in voorkomend geval, het bewijs dat zij evenals het kind in de adoptie hebben toegestemd, tenzij zulks formeel blijkt uit de buitenlandse beslissing of akte;
indien het kind zijn gewone verblijfplaats had in het buitenland en de adoptie daarna is totstandgekomen in een andere Staat dan die waar het gewoonlijk verbleef, een stuk uitgereikt door een autoriteit van de Staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats had, waaruit blijkt dat machtiging is verleend om het kind over te brengen met het oog op zijn adoptie, tenzij dit formeel blijkt uit de buitenlandse beslissing of akte;
een afschrift van het vonnis betreffende de geschiktheid van de adoptanten, van het verslag opgesteld overeenkomstig artikel 1231-32 van het Gerechtelijk Wetboek en van de schriftelijke toestemming bedoeld in artikel 361-3, 5°, wanneer het kind van zijn Staat van herkomst naar België werd, wordt of moet worden overgebracht, na adoptie in die Staat door een persoon of personen die op dat tijdstip hun gewone verblijfplaats in België hadden;
alle stukken waaruit blijkt dat de personen of openbare en particuliere instellingen die desgevallend in het kader van de adoptieprocedure als tussenpersoon zijn opgetreden, voldeden aan de voorwaarden die terzake worden gesteld door de wet van de andere Staat onder wiens bevoegdheid zij vallen;
een uittreksel uit het strafregister voor de adoptant of adoptanten zonder gewone verblijfplaats in België.

§ 4

Indien voornoemde stukken niet worden overgelegd, kan de federale centrale autoriteit een termijn bepalen waarbinnen dit moet geschieden. Met uitzondering van de stukken bedoeld in paragraaf 3, 1° en 2°, kan zij ook documenten aanvaarden welke met die stukken zijn gelijkgesteld.
Indien zij van oordeel is voldoende te zijn ingelicht, kan zij vrijstelling verlenen van de overlegging van één of meer stukken bedoeld in paragraaf 2 en paragraaf 3, 4° en 6° tot 9°, wanneer de overlegging ervan materieel onmogelijk blijkt.
Wanneer het verzoek tot erkenning betrekking heeft op een adoptie die geen interlandelijke adoptie is in de zin van artikel 360-2, kan de federale centrale autoriteit, wanneer zij zich voldoende ingelicht acht, vrijstelling verlenen van de overlegging van een of meer stukken bedoeld in paragraaf 2 en paragraaf 3, 3° tot 9°.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 48 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 1 gewijzigd bij art. 61 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 12, 1° en 2° Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang uiterlijk op 1 januari 2020 (art. 47), nooit in werking getreden, zelf opgeheven bij art. 105 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018).

Artikel 365-5
De bepalingen van hoofdstuk II, afdeling 3, § 2, zijn van toepassing op de erkenning van niet door het Verdrag beheerste vreemde beslissingen tot omzetting van adoptie.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
§ 2/1 Afwijkende bepaling inzake erkenning van de adopties in het hoger belang van het kind
Wetshistoriek
§ 2/1 (art. 365-6) ingevoegd bij art. 2 Wet 11 april 2012 (BS 7 mei 2012 (ed. 2)).
Artikel 365-6

§ 1

Wanneer de adoptie van een kind dat zijn gewone verblijfplaats in een andere Staat heeft, tot stand is gekomen vooraleer de adoptant of de adoptanten met gewone verblijfplaats in België de door de bevoegde gemeenschap georganiseerde voorbereiding gevolgd hebben en een vonnis hebben verkregen waaruit blijkt dat zij bekwaam en geschikt zijn om een interlandelijke adoptie aan te gaan overeenkomstig artikel 361-1, onderzoekt de federale centrale autoriteit het dossier.

§ 2

Bij wijze van afwijking en in zeer uitzonderlijke gevallen geeft de federale centrale autoriteit de adoptant of de adoptanten de toestemming om de in artikel 361-1 bedoelde procedure op te starten indien de volgende [vier] voorwaarden cumulatief vervuld zijn:
de adoptie is niet tot stand gekomen met het oog op het ontduiken van de wet;
het kind is tot in de vierde graad verwant met de adoptant, met zijn echtgenoot of met de persoon met wie hij samenwoont, zelfs overleden, of het kind heeft het dagelijkse leven op duurzame wijze gedeeld met de adoptant of de adoptanten met een relatie zoals geldt voor ouders alvorens de adoptant of de adoptanten enige stappen met het oog op de adoptie hebben ondernomen;
behalve indien het gaat om een kind van de echtgenoot of de persoon met wie de adoptant samenwoont, heeft het kind geen andere duurzame oplossing van familiale opvang dan de interlandelijke adoptie, rekening houdend met zijn hoger belang en de rechten die hem zijn toegekend op grond van het internationale recht;
de in de artikelen 364-1 tot 365-5 bedoelde erkenningsvoorwaarden kunnen in acht worden genomen;
[...]
[Ingeval de federale centrale autoriteit heeft kunnen controleren dat de in 1°, 2° en 4° bedoelde voorwaarden zijn vervuld, vraagt zij aan de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap, met het oogmerk te controleren of de in 3° bedoelde voorwaarde ook is vervuld, een met redenen omkleed advies met betrekking tot de opportuniteit om de regularisatie mogelijk te maken, gelet op het hoger belang van het kind en op de rechten die hem zijn toegekend op grond van het internationaal recht. Het advies van de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap heeft inzonderheid betrekking op de inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, op de adopteerbaarheid van het kind en op het bestaan voor het kind van een andere duurzame oplossing van familiale opvang dan interlandelijke adoptie.]

§ 3

De artikelen 367-1 en 367-3, § 1 en § 3, eerste lid, zijn van toepassing.

§ 4

De centrale autoriteiten wisselen de verzamelde gegevens onderling uit.

§ 5

Wanneer de federale centrale autoriteit het afschrift van het vonnis ontvangt waaruit blijkt dat de adoptant(en) bekwaam en geschikt zijn om een interlandelijke adoptie aan te gaan, spreekt ze zich uit over het verzoek tot erkenning van de vreemde beslissing houdende adoptie overeenkomstig de artikelen 364-1 tot 365-4.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 Wet 11 april 2012 (BS 7 mei 2012 (ed. 2)).
Wetshistoriek
§ 2, lid 1:
inleidende bepaling gewijzigd bij art. 155, 1° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 15 mei 2014 (art. 158);
5° opgeheven bij art. 155, 2° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 15 mei 2014 (art. 158).
§ 2, lid 2 ingevoegd bij art. 155, 3° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 15 mei 2014 (art. 158).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen:
art. 3 Wet 11 april 2012 (BS 7 mei 2012 (ed. 2));
art. 157 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)).
§ 3 Erkenning van buitenlandse beslissingen van herroeping, herziening en nietigverklaring van een adoptie
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 366-1
Een vreemde beslissing van herroeping of herziening van adoptie wordt erkend in België wanneer:
de beslissing is genomen door de autoriteit welke door het recht van die Staat als bevoegd wordt beschouwd, conform de geldende vormvereisten en procedures in die Staat;
de beslissing in die Staat als in kracht van gewijsde gegaan kan worden beschouwd;
De erkenning wordt evenwel geweigerd wanneer de verzoekers bewust bedrog hebben gepleegd tijdens de procedure of wanneer de beslissing het gevolg is van wetsontduiking. Van deze regel kan slechts worden afgeweken indien behoorlijk vastgestelde redenen met betrekking tot de eerbied van de rechten van het kind dit vereisen.
De erkenning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de beslissing kennelijk strijdig is met de openbare orde.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 366-2
Eenieder die in België een vreemde beslissing van herroeping of herziening van een adoptie wenst te laten erkennen, richt zijn verzoek hiertoe tot de federale centrale autoriteit. Deze gaat na of is voldaan aan de door artikel 366-1 opgelegde voorwaarden.
Het verzoek bedoeld in het vorige lid wordt in tweevoud opgesteld en bevat:
een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing;
een door een beëdigd vertaler voor echt verklaarde vertaling van de beslissing;
een voor eensluidend verklaard afschrift van de akte van geboorte van de geadopteerde;
een authentiek stuk waarin de identiteit, de datum en plaats van geboorte, de nationaliteit en de gewone verblijfplaats van de adoptanten of van de adoptant zijn vermeld;
een authentiek stuk waarin de nationaliteit en de gewone verblijfplaats van de geadopteerde zijn vermeld;
een stuk waarin de identiteit is vermeld van de moeder en van de vader van het kind, ingeval deze gekend is en mag worden meegedeeld, of bij gebreke daarvan de identiteit en de hoedanigheid van de persoon die het kind tijdens de buitenlandse adoptieprocedure heeft vertegenwoordigd.
Indien voornoemde stukken niet worden overgelegd, kan de federale centrale autoriteit een termijn bepalen waarbinnen dit moet geschieden. Zij kan ook documenten aanvaarden welke met die stukken zijn gelijkgesteld, behalve wat de in het eerste lid, 1° en 2°, bedoelde stukken betreft. Indien zij van oordeel is voldoende te zijn ingelicht, kan zij vrijstelling verlenen van de overlegging van één of meerdere stukken bedoeld in het eerste lid, 4° tot 6°.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 366-3
Onverminderd artikel 351 kan een vreemde beslissing tot nietigverklaring van een adoptie in België geen gevolgen hebben.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
§ 4 Akte van adoptie
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Opschrift gewijzigd bij art. 49 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 367-1
Iedere beslissing van de federale centrale autoriteit inzake een verzoek houdende erkenning in België van een in deze afdeling bedoelde vreemde beslissing dient te worden gemotiveerd en overhandigd aan de verzoekers of wordt hen betekend bij ter post aangetekend schrijven. Wanneer de federale centrale autoriteit een vreemde beslissing houdende adoptie erkent, bepaalt zij in haar beslissing uitdrukkelijk of deze met een gewone dan wel met een volle adoptie overeenstemt.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 367-2
Wanneer is voldaan aan de voorwaarden voor de erkenning in België van een in een andere Staat gewezen beslissing houdende totstandkoming, omzetting, herroeping of herziening van een adoptie, stuurt de federale centrale autoriteit de gegevens nodig voor de opmaak van volgende akten via de DABS naar de ambtenaar van de burgerlijke stand:
de akte van adoptie[, in het geval van een beslissing tot totstandkoming of omzetting van adoptie, of de akte van herroeping of herziening van adoptie, in het geval van een herroeping of herziening van adoptie;]
de akte van geboorte, op basis van de buitenlandse akte.
[De overeenkomstig artikel 368-1, § 2 bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand maakt de akte van adoptie of, in voorkomend geval, de akte van herroeping of herziening van adoptie en de akte van geboorte onmiddellijk op en verbindt deze met elkaar alsook met de akten van de burgerlijke stand van de geadopteerde en van zijn afstammelingen.] De ambtenaar van de burgerlijke stand stelt de federale centrale autoriteit hiervan in kennis.
De federale centrale autoriteit stelt de centrale autoriteiten van de gemeenschappen hiervan in kennis.
De akte van adoptie geldt als bewijs van de erkenning van de buitenlandse beslissing door de federale centrale autoriteit.
De Koning bepaalt de nadere regels voor de opmaak van de akte van adoptie en voor de afgifte van het bewijs ervan. Dit geschiedt zonder heffing van enige rechten of taksen.
Onverminderd beroep tegen een beslissing die overeenkomstig deze afdeling door de federale centrale autoriteit is gewezen, wordt iedere op grond van het eerste lid gewezen beslissing, op eenvoudig vertoon van een afschrift van de akte van adoptie, door iedere overheid of rechtsmacht, erkend, alsook door ieder ander persoon.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 50 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))) en gewijzigd bij art. 50, 1° en 2° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 367-3

§ 1

De verzoekers kunnen beroep instellen bij de [familierechtbank] te Brussel binnen zestig dagen te rekenen van de overhandiging of de betekening van de beslissing van de federale centrale autoriteit.
Iedere belanghebbende of het openbaar ministerie kan beroep instellen binnen de termijn van een jaar te rekenen van de datum van de beslissing tot weigering om de adoptie te erkennen of van de datum van de in artikel 367-2, bedoelde [akte van adoptie[, akte van herroeping of herziening van adoptie] en akte van geboorte].
De vordering wordt ingesteld en behandeld overeenkomstig de in de artikelen 1034bis tot 1034sexies van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde procedure. De verzoeker moet woonplaats kiezen in het rechtsgebied van de [familierechtbank].
De federale centrale autoriteit stelt de centrale autoriteiten van de gemeenschappen in kennis van het beroep.

§ 2 [

Wanneer het vonnis in kracht van gewijsde treedt, stuurt de griffier onmiddellijk via de DABS de gegevens nodig voor de opmaak van de akte van adoptie [of, in voorkomend geval, de akte van herroeping of herziening van adoptie] ten gevolge van dit vonnis, met vermelding van de datum van het in kracht van gewijsde treden, alsook, voor zover mogelijk, de gegevens nodig voor de akte van geboorte op basis van de buitenlandse akte, voor zover deze nog niet opgenomen zijn in de DABS, naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.
De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt onmiddellijk de akte van adoptie [of, in voorkomend geval, de akte van herroeping of herziening van adoptie] en, voor zover mogelijk, de geboorteakte op, die met elkaar worden verbonden. [De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt de akten van naamsen/of voornaamsverandering van de afstammelingen van de geadopteerde op indien de naam of de voornamen van de geadopteerde of van de afstammelingen veranderen.]
De ambtenaar van de burgerlijke stand brengt onmiddellijk de federale centrale autoriteit, de partijen en de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel op de hoogte van de opmaak van de akte van adoptie [of, in voorkomend geval, de akte van herroeping of herziening van adoptie] en, in voorkomend geval, van de geboorteakte.
De federale centrale autoriteit stelt de centrale autoriteiten van de gemeenschappen hiervan in kennis.
De partijen kunnen steeds om een afschrift van de akte van adoptie verzoeken aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, als bewijs van erkenning van de buitenlandse beslissing door de federale centrale autoriteit.
De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand is deze bedoeld in artikel 368-1, § 2.
]

§ 3

[...]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 243 W. 27 december 2004 (B.S., 31 december 2004 (tweede uitg.)).
§ 1 gewijzigd bij art. 57, 1° en 2° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274), bij art. 51, 1° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))) en bij art. 51, 1° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
§ 2 vervangen bij art. 51, 2° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))) en bij art. 51, 2° tot 5° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
§ 3 opgeheven bij art. 51, 3° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Voorgeschiedenis
§ 2 gewijzigd bij art. 57, 3° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Hoofdstuk III Administratieve formaliteiten

Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 368-1

§ 1 [

De ambtenaar van de burgerlijke stand is bevoegd voor de opmaak van:
een akte van adoptie ten gevolge van een in België gewezen beslissing houdende uitspraak of omzetting van een adoptie;
een akte van herroeping of herziening van adoptie ten gevolge van een in België gewezen beslissing tot herroeping of herziening van een adoptie;
een akte van geboorte van de geadopteerde, op basis van de buitenlandse akte van geboorte, wanneer de adoptie in België is uitgesproken of erkend.
De buitenlandse akten en buitenlandse beslissingen worden als bijlage in de DABS opgenomen.
]

§ 2 [

De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand is deze:
van de plaats van inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen-, of wachtregister van de geadopteerde, of bij gebrek hieraan, van de adoptant, van de adoptanten of van één van hen, of bij gebrek hieraan;
van de actuele verblijfplaats in België van de geadopteerde, of bij gebrek hieraan, van de adoptant, van de adoptanten of van één van hen, of bij gebrek hieraan;
van Brussel.
]

§ 3

De ambtenaar van de burgerlijke stand stelt de federale centrale autoriteit onmiddellijk in kennis van de opmaak van de akte van adoptie, en in voorkomend geval, van de akte van geboorte. De federale centrale autoriteit stelt vervolgens de centrale autoriteiten van de gemeenschappen hiervan in kennis.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 52 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 1 vervangen bij art. 52, 1° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
§ 2 vervangen bij art. 52, 2° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 368-2
[Wanneer een akte van adoptie wordt opgemaakt ten gevolge van een buitenlandse beslissing waarbij een adoptie overeenkomstig het Verdrag wordt uitgesproken of omgezet], stelt de federale centrale autoriteit op verzoek van iedere belanghebbende partij het in artikel 23 van het Verdrag bedoelde schriftelijke bewijsstuk op volgens het model bepaald door de Koning.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 53 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 368-3
Ingeval de bevoegde autoriteit waarvoor het stuk is bestemd hierom verzoekt, moet een voor eensluidende verklaarde vertaling van dit stuk worden bezorgd. Behoudens vrijstelling zijn de kosten van vertaling ten laste van de adoptant of van de adoptanten.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 368-4
Behoudens andersluidende bepalingen in internationale verdragen moeten de door een buitenlandse autoriteit uitgereikte stukken die in België moeten worden overgelegd met het oog op de totstandkoming, de erkenning, de omzetting, de herroeping of de herziening van een adoptie op verzoek van de adoptant, de adoptanten of een van hen, of van de geadopteerde behoorlijk worden gelegaliseerd.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 368-5
De Belgische diplomatieke of consulaire overheden of deze van de Staat welke de belangen van België behartigt, bevoegd inzake notariaat en burgerlijke stand, ontvangen en reiken op het grondgebied van de Staat waar zij zijn geaccrediteerd, alle akten, volmachten, verklaringen en getuigschriften uit welke verband houden met die materies en betrekking hebben op een voornemen tot adoptie die in België moet tot stand komen of worden erkend of op een in België uitgesproken of erkende adoptie.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 368-6
De bevoegde autoriteiten zorgen voor de bewaring van de gegevens waarover zij beschikken in verband met de herkomst van de geadopteerde, in het bijzonder deze betreffende de identiteit van zijn moeder en vader, en ook van de gegevens die nodig zijn voor het volgen van zijn gezondheidstoestand, over het medisch verleden van de geadopteerde en van zijn familie, met het oog op de totstandkoming van de adoptie en teneinde het de geadopteerde, indien hij dit wenst, later mogelijk te maken zijn herkomst te achterhalen.
[Zij waarborgen aan de geadopteerde of aan zijn wettelijke vertegenwoordiger of, in geval van overlijden van de geadopteerde, aan zijn afstammelingen de toegang tot die gegevens.
Het schriftelijk verzoek tot raadpleging van de herkomstgegevens van de geadopteerde gericht aan de federale centrale autoriteit en uitgaande van de minderjarige geadopteerde die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, wordt alleen in aanmerking genomen indien het mee ondertekend is door zijn wettelijke vertegenwoordiger.
Indien de wettelijke vertegenwoordiger weigert het verzoek mee te ondertekenen beslist de federale centrale autoriteit rekening houdend met de maturiteit van de verzoeker om al dan niet toegang te verlenen tot de gegevens en brengt ze haar beslissing ter kennis van de wettelijke vertegenwoordiger.]
Het verzamelen, bewaren en de toegang tot deze gegevens worden geregeld bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 158 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018).

Artikel 368-7
Onder voorbehoud van artikel 368-6 mogen de persoonlijke gegevens die overeenkomstig het Verdrag of de wet zijn verzameld of overgezonden, in het bijzonder de verslagen betreffende het kind, zijn oorspronkelijke familie en de adoptanten, niet voor andere doeleinden worden gebruikt dan die waarvoor zij zijn verzameld of overgezonden.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 368-8
Iedere Belgische overheid die met een vreemde overheid in contact wenst te treden in verband met een adoptie, moet zich daartoe tot de federale centrale autoriteit wenden.
Iedere Belgische overheid die door een vreemde overheid wordt gecontacteerd in verband met een adoptie, stelt hiervan onverwijld de federale centrale autoriteit in kennis.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 368-9
De ambtenaar van de burgerlijke stand die een akte van herroeping van adoptie opmaakt ten gevolge van een rechterlijke beslissing waarbij de adoptie van een minderjarig kind wordt herroepen zonder dat beslist wordt dat het weer onder het ouderlijk gezag van zijn ouders wordt geplaatst, notificeert dit binnen drie dagen elektronisch via de DABS aan de vrederechter, bedoeld in artikel 390.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 54 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 368-10

§ 1

Elke persoon van wie de adoptie in België is uitgesproken of erkend en die onmogelijk zijn akte van geboorte kan verkrijgen, kan de akte van adoptie overleggen.

§ 2

Indien de gegevens in de akte van adoptie onvoldoende zijn voor het doel waarvoor zij moeten worden gebruikt, start de verzoekende overheid onmiddellijk zelf een onderzoek naar bijkomende gegevens, zonder de termijn van drie maanden te overschrijden. Indien de verzoekende overheid deze gegevens niet zelf kan verkrijgen, of de door haar verkregen gegevens onvoldoende zijn, stelt zij de belanghebbende hiervan onmiddellijk en uiterlijk binnen dezelfde periode van drie maanden op de hoogte en kan zij deze verzoeken om ieder ander bewijs tot staving van die gegevens over te leggen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 55 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 369
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 3 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 370
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 3 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Titel VIII/1 Namen en voornamen

Wetshistoriek
Opschrift titel VIII/1 (art. 370/1 – art. 370/9) ingevoegd bij art. 56 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Hoofdstuk 1 Vastheid van naam

Wetshistoriek
Opschrift hoofdstuk 1 (art. 370/1) ingevoegd bij art. 57 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 370/1
Niemand mag publiekelijk een andere naam of andere voornamen dragen dan deze vermeld in zijn akte van geboorte.
Deze namen en voornamen kunnen slechts gewijzigd of verbeterd worden op de wijze en in de gevallen bepaald door de wet.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 58 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Hoofdstuk 2 Toegelaten voornamen

Wetshistoriek
Opschrift hoofdstuk 2 (art. 370/2) ingevoegd bij art. 59 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 370/2
De ambtenaar van de burgerlijke stand mag in de akte van geboorte geen voornamen opnemen die aanleiding geven tot verwarring dan wel het kind of derden kunnen schaden.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 60 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Hoofdstuk 3 Verandering van naam en voornamen

Wetshistoriek
Opschrift hoofdstuk 3 (art. 370/3 - art. 370/9) ingevoegd bij art. 61 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Artikel 370/3

§ 1

Elk verzoek tot verandering van naam of voornamen wordt geformuleerd door de betrokkene zelf of door zijn wettelijke vertegenwoordiger.

§ 2

[Met uitzondering van de verzoeken op grond van artikel 370/8/1 wordt het verzoek tot naamsverandering gericht aan de minister van Justitie, overeenkomstig artikel 370/4, § 1.]
Het verzoek is ontvankelijk indien het registratierecht bedoeld in artikel 249 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten werd voldaan.

[§ 2/1

In voorkomend geval verzoekt de ambtenaar van de voor naamsveranderingen bevoegde dienst aangewezen door de Koning, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand die beschikt over de buitenlandse akte of de buitenlandse rechterlijke of administratieve beslissing die aan de basis lag van een voorafgaande naamsverandering tot opname ervan in de DABS.
]

§ 3 [

Elke persoon die van voornamen wenst te veranderen, dient daartoe een verzoek in bij de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.
]

§ 4

[Elke persoon die de overtuiging heeft dat de voornaam niet overeenkomt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit, voegt bij zijn verzoek een verklaring op eer daarover.]
De niet-ontvoogde minderjarige kan vanaf de leeftijd van twaalf jaar om de voornaamsverandering verzoeken om deze reden, met bijstand van zijn ouders of zijn wettelijke vertegenwoordiger.
Ingeval deze personen weigeren om de niet-ontvoogde minderjarige bij te staan, kan de minderjarige de familierechtbank bij verzoekschrift, ondertekend door hemzelf of zijn advocaat verzoeken hem te machtigen om deze handeling met bijstand van een voogd ad hoc te verrichten.
[...]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 62 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 2, lid 1 vervangen bij art. 3 Wet 7 januari 2024 (BS 19 januari 2024), met ingang van 1 juli 2024 (art. 9).
§ 2/1 ingevoegd bij art. 53, 1° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
§ 3 vervangen bij art. 53, 2° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
§ 4 gewijzigd bij art. 5, 1° en 2° Wet 20 juli 2023 (BS 21 september 2023).

Artikel 370/4

§ 1 [

De Koning staat de naamsverandering, na controle van de gerechtelijke antecedenten toe, indien het bewijs van ernstige redenen wordt geleverd en indien de gevraagde naam geen aanleiding geeft tot verwarring en de verzoeker of derden niet kan schaden.
Wanneer de betrokkene het slachtoffer is geweest van een misdrijf als bedoeld in de artikelen 391quater en 391quinquies van het Strafwetboek, worden de ernstige redenen voorondersteld.
De naamsverandering geldt voor de betrokkene en voor de niet-ontvoogde minderjarige kinderen die de naam van de betrokkene of een deel van diens naam dragen, indien het verzoek door de wettelijke vertegenwoordiger tot hen wordt uitgebreid. Hij geldt van rechtswege voor de niet-ontvoogde minderjarige kinderen aan wie de naam of een deel van de naam van de betrokkene werd toegekend na de indiening van het verzoek.
In afwijking van het derde lid geldt de naamsverandering voor het kind dat de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt enkel mits het daarin toestemt.
]

§ 2

De ambtenaar van de burgerlijke stand kan, na controle van de gerechtelijke antecedenten van de betrokkene, de voornaamsverandering toestaan indien de gevraagde voornamen geen aanleiding geven tot verwarring en de verzoeker of derden niet kunnen schaden.
In geval van ernstige twijfel bij de beoordeling van de in het eerste lid bedoelde voorwaarden, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand het advies van de procureur des Konings inwinnen.
[De ambtenaar van de burgerlijke stand staat de voornaamsverandering toe aan de in artikel 370/3, § 4, bedoelde personen.
]
De gemeentelijke retributie mag niet hoger zijn dan 10 procent van het normale tarief in het geval van de personen bedoeld in artikel 370/3, § 4.
De personen bedoeld in de artikelen 11bis, § 3, lid 3, 15, § 1, vijfde lid, en 21, § 2, tweede lid, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, worden vrijgesteld van gemeentelijke retributie.

§ 3

In geval van weigering van de naams- of voornaamsverandering wordt de verzoeker daarvan in kennis gesteld door de minister van Justitie, ingeval het een verzoek tot naamsverandering betreft, dan wel door de ambtenaar van de burgerlijke stand, ingeval het een verzoek tot voornaamswijziging betreft.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 63 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf gewijzigd bij art. 171 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 1 vervangen bij art. 4 Wet 7 januari 2024 (BS 19 januari 2024), met ingang van 1 juli 2024 (art. 9).
Voorgeschiedenis
§ 1 gewijzigd bij art. 54 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 370/5
Binnen drie maanden na het verzoek maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand die de voornaamsverandering toestaat, een akte van voornaamsverandering op en verbindt deze met de akten van de burgerlijke stand die betrekking hebben op de begunstigde en de geboorteakten van diens afstammelingen tot de eerste graad.
De voornaamsverandering heeft gevolg vanaf de datum van de opmaak van de akte.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 64 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 370/6
In het Belgisch Staatsblad wordt melding gemaakt van de vergunning tot naamsverandering [bedoeld in artikel 370/4, § 1.].
De vergunning tot naamsverandering is definitief te rekenen van die vermelding in het Belgisch Staatsblad.
Op basis van uitzonderlijke omstandigheden die naar behoren zijn vastgesteld en na advies van het openbaar ministerie, kan de Koning vrijstelling verlenen van de vermelding bedoeld in het eerste lid. De vergunning tot naamsverandering vermeldt deze vrijstelling en is definitief op datum van haar ondertekening.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 65 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Lid 1 gewijzigd bij art. 5 Wet 7 januari 2024 (BS 19 januari 2024), met ingang van 1 juli 2024 (art. 9).

Artikel 370/7
Binnen vijftien dagen na het definitief worden van de vergunning tot naamsverandering stuurt de [ambtenaar als bedoeld in artikel 370/3, § 2/1] de gegevens van de vergunning tot naamsverandering naar de DABS.
De DABS maakt op basis hiervan een melding op en verbindt deze met de akten van de burgerlijke stand die betrekking hebben op de begunstigden bedoeld in artikel 370/4, § 1, tweede lid.
Indien een begunstigde niet beschikt over een [akte van de burgerlijke stand] in de DABS, stuurt de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Justitie onmiddellijk de gegevens nodig voor de opmaak van een akte van naamsverandering naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.
De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt voor deze persoon onmiddellijk de akte van naamsverandering op en verbindt deze met de akten van de burgerlijke stand die betrekking hebben op de begunstigde.
De naamsverandering heeft gevolg vanaf de datum van de opmaak van de melding of, in voorkomend geval, van de akte van naamsverandering.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 66 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), gewijzigd bij art. 21 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34) en bij art. 55 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 370/8
Wanneer de vergunning tot naamsverandering wordt [ingetrokken door de Koning of vernietigd door de Raad van State, stuurt de ambtenaar als bedoeld in artikel 370/3, § 2/1] onmiddellijk de gegevens van de beslissing tot intrekking of het arrest tot vernietiging naar de DABS, met vermelding van de dag waarop het arrest in kracht van gewijsde is gegaan.
De DABS maakt op basis hiervan een melding op en verbindt deze met de melding en de akten bedoeld in artikel 370/7, tweede lid.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 67 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))) en gewijzigd bij art. 56 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Artikel 370/8/1

§ 1

Elke meerderjarige of ontvoogde minderjarige persoon kan eenmalig en onverminderd artikel 370/3, § 2, een verklaring tot naamsverandering doen voor een van de bij de artikelen 335, § 1, eerste lid, 335ter, § 1, eerste lid, 353-1, 353-2 en 356-2 bedoelde namen, al naargelang het geval.
Het verzoek wordt gericht aan de ambtenaar van de burgerlijke stand:
van de gemeente waar de betrokkene in de bevolkingsregisters, het vreemdelingenregister of het wachtregister is ingeschreven, of;
indien de betrokkene in het buitenland verblijft, van de gemeente waar hij het laatst was ingeschreven in de bevolkingsregisters, het vreemdelingenregister of het wachtregister, of bij ontstentenis;
van Brussel.
De ambtenaar van de burgerlijke stand controleert de gerechtelijke antecedenten. In geval van ernstige twijfels kan de ambtenaar van de burgerlijke stand het advies van de procureur des Konings inwinnen.

§ 2

Binnen de maand na het verzoek maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand een akte van naamsverandering op in de DABS. Indien het in paragraaf 1, derde lid, bedoelde advies van de procureur des Konings wordt gevraagd, wordt die termijn met twee maanden verlengd.

§ 3

De naamsverandering geldt volledig of gedeeltelijk voor de niet-ontvoogde minderjarige afstammelingen in de eerste graad, indien het de naam van die ouder is die hun is toegekend of die deel uitmaakt van de hun gegeven dubbele naam.
In afwijking van het eerste lid wordt de nieuwe naam slechts aan de afstammeling die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt toegekend met diens toestemming, die wordt verkregen op het moment van het verzoek, in voorkomend geval in aanwezigheid van zijn ouders of van zijn wettelijke vertegenwoordiger indien het een niet-ontvoogde minderjarige betreft.
De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt daarvan onmiddellijk een akte van naamsverandering op en verbindt die met de akten van de burgerlijke stand die op hem betrekking hebben.

§ 4

In geval van weigering wordt de verzoeker daarvan in kennis gesteld door de ambtenaar van de burgerlijke stand.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 6 Wet 7 januari 2024 (BS 19 januari 2024), met ingang van 1 juli 2024 (art. 9).

Artikel 370/9

§ 1

Wanneer de minister van Justitie de naamswijziging weigert toe te staan, dan kan de betrokkene, overeenkomstig artikel 370/4, § 1, een vordering instellen via een verzoekschrift dat wordt gericht aan de familierechtbank.
[Wanneer de ambtenaar van de burgerlijke stand de naamswijziging op grond van artikel 370/8/1 weigert toe te staan of indien hij niet binnen de in artikel 370/8/1, § 2, bedoelde termijn een beslissing neemt, kan de betrokkene beroep instellen via een aan de familierechtbank gericht verzoekschrift.]
Wanneer de ambtenaar van de burgerlijke stand de voornaamsverandering weigert toe te staan, dan kan de betrokkene, overeenkomstig artikel 370/4, § 2, een vordering instellen via een verzoekschrift dat wordt gericht aan de familierechtbank.
[De artikelen 1025 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.]

§ 2

De vordering moet worden ingesteld binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de minister van Justitie dan wel de ambtenaar van de burgerlijke stand kennis geeft van de weigering de naams- dan wel voornaamsverandering toe te staan.

§ 3

De familierechtbank beoordeelt de ernst van de redenen die aan het verzoek tot naamsverandering ten grondslag liggen en gaat na of de gewenste naam al dan niet aanleiding geeft tot verwarring en de aanvrager of derden al dan niet kunnen schaden.
De familierechtbank gaat na of de gewenste voornaam al dan niet aanleiding geeft tot verwarring en de aanvrager of derden al dan niet kunnen schaden.

§ 4

Wanneer het vonnis of het arrest dat de naamsverandering toestaat in kracht van gewijsde is getreden, stuurt de griffier onmiddellijk via de DABS de gegevens nodig voor de opmaak, overeenkomstig artikel 31, van de [akten van naamsverandering] van de begunstigden zoals bedoeld in artikel 370/4, § 1, tweede lid naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.
[...]
De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt onmiddellijk deze akten op en verbindt ze met de akten van de burgerlijke stand van de begunstigden.
De naamsverandering heeft gevolg vanaf de datum van de opmaak [...] van de akte van naamsverandering.

§ 5

Wanneer het vonnis of het arrest dat de voornaamsverandering toestaat in kracht van gewijsde is getreden, stuurt de griffier onmiddellijk via de DABS de gegevens nodig voor de opmaak, [van de akte van voornaamsverandering] van de begunstigde naar de ambtenaar van de burgerlijke stand bedoeld in artikel 370/3, § 3.
[...]
De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt onmiddellijk deze akte op en verbindt ze met de andere akten van de burgerlijke stand die betrekking hebben op de begunstigde en met de akten van geboorte van zijn afstammelingen in de eerste graad.
De voornaamsverandering heeft gevolg vanaf de datum van de opmaak van [...] van de akte van voornaamsverandering.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 68 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 1 gewijzigd bij art. 22, 1° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34) en bij art. 7 Wet 7 januari 2024 (BS 19 januari 2024), met ingang van 1 juli 2024 (art. 9).
§ 4 gewijzigd bij art. 22, 2° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34) en bij art. 57, 1° tot 3° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
§ 5 gewijzigd bij art. 22, 3° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 34) en bij art. 57, 4° tot 6° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).

Titel VIIIbis

Wetshistoriek
Titel VIIIbis (art. 370bis tot 370quater) ingevoegd bij art. 1 W. 20 mei 1987 (B.S., 27 mei 1987) en opgeheven bij art. 2 W. 7 mei 1999 (B.S., 29 juni 1999 (eerste uitg.)).

Artikel 370bis

[...]
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 W. 20 mei 1987 (B.S., 27 mei 1987) en opgeheven bij art. 2 W. 7 mei 1999 (B.S., 29 juni 1999 (eerste uitg.)).

Artikel 370ter

[...]
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 W. 20 mei 1987 (B.S., 27 mei 1987) en opgeheven bij art. 2 W. 7 mei 1999 (B.S., 29 juni 1999 (eerste uitg.)).

Artikel 370quater

[...]
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 W. 20 mei 1987 (B.S., 27 mei 1987) en opgeheven bij art. 2 W. 7 mei 1999 (B.S., 29 juni 1999 (eerste uitg.)).

Titel IX Ouderlijk gezag en pleegzorg

Wetshistoriek
Opschrift titel IX vervangen bij art. 2 Wet 19 maart 2017 (BS 5 april 2017), met ingang van 1 september 2017 (art. 23).
Voorgeschiedenis
Opschrift vervangen bij art. 39 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Hoofdstuk I Ouderlijk gezag

Wetshistoriek
Opschrift hoofdstuk I ingevoegd bij art. 3 Wet 19 maart 2017 (BS 5 april 2017), met ingang van 1 september 2017 (art. 23).
Artikel 371
[Een kind en zijn ouders zijn op elke leeftijd aan elkaar respect verschuldigd.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 5 W. 13 april 1995 (B.S., 24 mei 1995).

Artikel 372
[Een kind blijft onder het gezag van zijn ouders tot aan zijn meerderjarigheid of zijn ontvoogding.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 6 W. 13 april 1995 (B.S., 24 mei 1995).

Artikel 373
[Wanneer de ouders samenleven, oefenen zij het gezag over de persoon van het kind gezamenlijk uit.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht te handelen met instemming van de andere ouder wanneer hij, alleen, een handeling stelt die met dat gezag verband houdt behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
Bij gebreke van instemming kan één van beide ouders de zaak bij de [familierechtbank] aanhangig maken.
De rechtbank kan één van de ouders toestemming verlenen alleen op te treden voor één of meer bepaalde handelingen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 7 W. 13 april 1995 (B.S., 24 mei 1995) en gewijzigd bij art. 58 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 19, 1 W. 8 april 1965 (B.S., 15 april 1965), bij art. 2 W. 1 juli 1974 (B.S., 17 augustus 1974) en bij art. 40 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 374

[§ 1]

[Wanneer de ouders niet samenleven, blijven zij het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen en geldt het in artikel 373, tweede lid, bepaalde vermoeden.
Bij gebreke van overeenstemming over de organisatie van de huisvesting van het kind, over de belangrijke beslissingen betreffende zijn gezondheid, zijn opvoeding, zijn opleiding en zijn ontspanning en over de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes of wanneer deze overeenstemming strijdig lijkt met het belang van het kind, kan de bevoegde [familierechtbank] de uitoefening van het ouderlijk gezag uitsluitend opdragen aan één van beide ouders.
Hij kan eveneens bepalen welke beslissingen met betrekking tot de opvoeding alleen met instemming van beide ouders kunnen worden genomen.
Hij bepaalt de wijze waarop de ouder die niet het ouderlijk gezag uitoefent, persoonlijk contact met het kind onderhoudt. Dat persoonlijk contact kan enkel om bijzonder ernstige redenen worden geweigerd. De ouder die niet het ouderlijk gezag uitoefent, behoudt het recht om toezicht te houden op de opvoeding van het kind. Hij kan bij de andere ouder of bij derden alle nuttige informatie hieromtrent inwinnen en zich in het belang van het kind tot de [familierechtbank] wenden.
In elk geval bepaalt de rechter de wijze waarop het kind wordt gehuisvest en de plaats waar het in het bevolkingsregister wordt ingeschreven als hebbende aldaar zijn hoofdverblijf.]]

[§ 2

Ingeval de ouders niet samenleven en hun geschil [bij de familierechtbank] aanhangig wordt gemaakt, wordt het akkoord over de huisvesting van de kinderen door de rechtbank gehomologeerd, tenzij het akkoord kennelijk strijdig is met het belang van het kind.
Bij gebrek aan akkoord, in geval van gezamenlijk ouderlijk gezag, onderzoekt de rechtbank op vraag van minstens één van de ouders bij voorrang de mogelijkheid om de huisvesting van het kind op een gelijkmatige manier tussen de ouders vast te leggen.
Ingeval de rechtbank echter van oordeel is dat de gelijkmatig verdeelde huisvesting, niet de meest passende oplossing is, kan zij evenwel beslissen om een ongelijk verdeeld verblijf vast te leggen.
[Ingeval de ouders meerdere kinderen hebben, streeft de rechtbank eenzelfde regeling voor alle broers en zussen na. In voorkomend geval verduidelijkt de rechtbank hoe de broers en zussen persoonlijke contacten met elkaar onderhouden.]
De rechtbank oordeelt in ieder geval bij een met bijzondere redenen omkleed vonnis, en rekening houdend met de concrete omstandigheden van de zaak en het belang van de kinderen en de ouders.]
Wetshistoriek
Art. opgeheven bij W. 1 juli 1974 (B.S., 17 augustus 1974), opnieuw opgenomen bij art. 41 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987) en vervangen bij art. 8 W. 13 april 1995 (B.S., 24 mei 1995).
§ 1 genummerd bij art. 2 W. 18 juli 2006 (B.S., 4 september 2006) en gewijzigd bij art. 59, 1° en 3° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274)
§ 2 ingevoegd bij art. 2 W. 18 juli 2006 (B.S., 4 september 2006), gewijzigd bij art. 59, 2° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274) en bij art. 2 Wet 20 mei 2021 (BS 9 juni 2021).

Artikel 375
[Indien de afstamming niet is vastgesteld ten aanzien van een van de ouders of indien een van beiden overleden of vermoedelijk afwezig is dan wel in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is, oefent de andere dat gezag alleen uit. Tenzij deze onmogelijkheid voortvloeit uit een uitdrukkelijke beslissing genomen overeenkomstig artikel 492/1 of uit een vermoeden van afwezigheid, wordt ze vastgesteld door de rechtbank van eerste aanleg overeenkomstig artikel 1236bis van het Gerechtelijk Wetboek.]
[Als van beide ouders er geen overblijft die in staat is het ouderlijk gezag uit te oefenen, moet een voogdijregeling worden uitgewerkt.]]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 64 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912), opnieuw opgenomen bij art. 42 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987), gewijzigd bij art. 9 W. 13 april 1995 (B.S., 24 mei 1995), bij art. 36, 9° W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007) en bij art. 23 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 36, 9° W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 375bis
De grootouders hebben het recht persoonlijk contact met het kind te onderhouden. [Alle broers en zussen hebben op elke leeftijd het recht persoonlijk contact met elkaar te onderhouden.]Datzelfde recht kan aan ieder ander persoon worden toegekend, indien hij aantoont dat hij met het kind een bijzondere affectieve band heeft.
Bij gebreke van een overeenkomst tussen de partijen, wordt over de uitoefening van dat recht in het belang van het kind op verzoek van de partijen of van de procureur des Konings beslist door de [familierechtbank]. [De familierechtbank weigert de uitoefening van het recht op persoonlijk contact enkel als de uitoefening van het recht ingaat tegen het belang van het kind.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 10 W. 13 april 1995 (B.S., 24 mei 1995), gewijzigd bij art. 60 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274), bij art. 3 Wet 15 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 12 juli 2018 (art. 7) en bij art. 3 Wet 20 mei 2021 (BS 9 juni 2021).

Artikel 376
[Wanneer de ouders het gezag over de persoon van het kind gezamenlijk uitoefenen, beheren zij ook gezamenlijk zijn goederen en treden zij gezamenlijk als zijn vertegenwoordiger op.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht te handelen met instemming van de andere ouder wanneer hij, alleen, een daad van beheer van de goederen van het kind stelt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
Oefenen de ouders het gezag over de persoon van het kind niet gezamenlijk uit, dan heeft alleen de ouder die dat gezag uitoefent, het recht om de goederen van het kind te beheren en het kind te vertegenwoordigen, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
De andere ouder behoudt het recht om toezicht te houden op het beheer. Met dat doel kan hij bij degene die het gezag uitoefent of bij derden alle nuttige informatie inwinnen en zich in het belang van het kind tot de [familierechtbank] wenden.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 11 W. 13 april 1995 (B.S., 24 mei 1995) en gewijzigd bij art. 61 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912) en opnieuw opgenomen bij art. 43 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 377
[...]]
Wetshistoriek
Opnieuw opgenomen bij art. 44 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987) en opgeheven bij art. 12 W. 13 april 1995 (B.S., 24 mei 1995).

Artikel 378

[§ 1]

[ Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel [4.163, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek] is de machtiging van de vrederechter vereist om de in [de in artikel 410, § 1, 1° tot 6° en 8° tot 14° bepaalde handelingen] te verrichten waarvoor de voogd bijzondere machtiging van de vrederechter moet verkrijgen.
[[De territoriale bevoegdheid van de vrederechter wordt geregeld overeenkomstig artikel 629quater van het Gerechtelijk Wetboek. Bij gebrek aan woonplaats of gewone woonplaats van de minderjarige is de bevoegde vrederechter:
die van de laatste gemeenschappelijke woonplaats in België van de ouders of in voorkomend geval, die van de laatste woonplaats in België van de ouder die het ouderlijk gezag alleen uitoefent, en bij ontstentenis daarvan,
die van de laatste gemeenschappelijke verblijfplaats in België van de ouders of in voorkomend geval, die van de laatste verblijfplaats in België van diegene die het ouderlijk gezag alleen uitoefent.
]
In het belang van de minderjarige kan de met toepassing van het vorige lid bevoegde vrederechter in een met redenen omklede beschikking beslissen om het dossier over te zenden aan de vrederechter van het kanton waar de minderjarige op duurzame wijze zijn hoofdverblijfplaats heeft gevestigd.]
De vrederechter beslist over het door de partijen of door hun advocaat ondertekende verzoekschrift. Indien de zaak slechts door een van de ouders bij de rechtbank aanhangig wordt gemaakt, wordt de andere gehoord of ten minste bij gerechtsbrief opgeroepen. Door die oproeping wordt hij partij in het geding.
[In geval van belangentegenstelling tussen de beide ouders, of wanneer één van hen verstek laat gaan, kan de vrederechter één van de ouders machtiging verlenen om alleen de handeling te verrichten waarvoor om de machtiging wordt verzocht.]
In geval van belangentegenstelling tussen het kind en zijn ouders wordt door de vrederechter hetzij op verzoek van enig belanghebbende, hetzij ambtshalve een voogd ad hoc aangewezen.]

[§ 2

De handelingen bedoeld in artikel 410, § 1, 7°, zijn niet onderworpen aan de machtiging bedoeld in § 1. In geval van belangentegenstelling tussen de minderjarige en zijn ouders wordt door de rechter bij wie de zaak aanhangig is, hetzij op verzoek van enig belanghebbende, hetzij ambtshalve, een voogd ad hoc aangewezen.]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 12 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90), genummerd tot § 1 en gewijzigd bij art. 2, A), 2° en 3° W. 13 februari 2003 (B.S., 25 maart 2003), gewijzigd bij art. 62 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274) en bij art. 3 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
§ 1, lid 1 gewijzigd bij art. 9 Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
§ 2 ingevoegd bij art. 2, B) W. 13 februari 2003 (B.S., 25 maart 2003).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912), opnieuw opgenomen bij art. 45 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987) en gewijzigd bij art. 2, A), 1° W. 13 februari 2003 (B.S., 25 maart 2003).

Artikel 379
[De ouders die belast zijn met het beheer van de goederen van hun minderjarige kinderen, zijn rekening en verantwoording verschuldigd wat betreft de eigendom en de opbrengsten van de goederen waarvan ze niet het genot hebben, en wat betreft de eigendom alleen, van de goederen waarvan hun volgens de wet het genot toekomt.
[Iedere rechterlijke beslissing waarbij uitspraak wordt gedaan over geldsommen die toekomen aan een minderjarige, beveelt ambtshalve dat voornoemde geldsommen worden geplaatst op een rekening die op zijn naam is geopend. Behoudens het recht op wettelijk genot, is de rekening onbeschikbaar tot het tijdstip van de meerderjarigheid van de minderjarige.
Wanneer de beslissing bedoeld in het vorige lid in kracht van gewijsde is gegaan, geeft de griffier daarvan kennis door toezending van een afschrift bij een ter post aangetekende brief aan de schuldenaars, waarna deze laatsten zich slechts met nakoming van de beslissing van de [familierechtbank] rechtsgeldig kunnen bevrijden. Wanneer een voogdij is opengevallen, zendt hij eveneens een afschrift aan de griffier van het vredegerecht waarvan de voogdij afhangt.]]
Wetshistoriek
Opnieuw opgenomen bij art. 46 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987), gewijzigd bij art. 3 W. 13 februari 2003 (B.S., 25 maart 2003) en bij art. 63 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912).

Artikel 380 ? 383 (oud art. 380 - 383)
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 64 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912).

Artikel 384
[De ouders hebben het genot van de goederen van hun kinderen tot aan hun meerderjarigheid of hun ontvoogding. Het genot wordt gekoppeld aan het beheer: het behoort toe, hetzij aan de beide ouders samen, hetzij aan de ouder die belast is met het beheer van de goederen van het kind.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 13 april 1995 (B.S., 24 mei 1995).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 47 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987), gewijzigd bij art. 29 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990) en bij W. 8 april 1965 (B.S., 15 april 1965).

Artikel 385
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 14 W. 13 april 1995 (B.S., 24 mei 1995).

Artikel 386
[De lasten van dit genot zijn:
Die waartoe vruchtgebruikers gehouden zijn;
Levensonderhoud, opvoeding en passende opleiding van de kinderen, overeenkomstig hun vermogen;
De betaling van de rentetermijnen of interesten van de kapitalen;
De begrafeniskosten en de kosten van de laatste ziekte.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 49 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 4 (art. 5) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 387
Het strekt zich niet uit tot de goederen welke de kinderen door afzonderlijke arbeid en nijverheid verwerven, noch tot die welke hun geschonken of vermaakt worden onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de ouders daarvan het genot niet zullen hebben.
[In afwijking van het eerste lid heeft de ouder die ten aanzien van een van zijn kinderen onwaardig is, geen recht op het genot van de goederen van dat kind.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 7 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).

Artikel 387bis
In alle gevallen, en onverminderd de artikelen 584 en 1280 van het Gerechtelijk Wetboek [en artikel 7/1 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade], kan de familierechtbank in het belang van het kind, op verzoek van beide ouders of van één van hen, dan wel van de procureur des Konings, alle beschikkingen met betrekking tot het ouderlijk gezag opleggen of wijzigen, volgens het bepaalde in de artikelen [1253ter/4 tot 1253ter/6] van het Gerechtelijk Wetboek.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 15 W. 13 april 1995 (B.S., 24 mei 1995), vervangen bij art. 64 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274), zelf gewijzigd bij art. 46 Wet 8 mei 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 143) en gewijzigd bij art. 4 Wet 19 maart 2017 (BS 5 april 2017), met ingang van 1 september 2017 (art. 23).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 3 W. 18 juli 2006 (B.S., 4 september 2006).

Artikel 387ter

§ 1

[Ingeval één van de ouders weigert de rechterlijke beslissingen met betrekking tot de verblijfsregeling van de kinderen of het recht op persoonlijk contact uit te voeren, kan de zaak opnieuw voor de reeds geadieerde familierechtbank worden gebracht[, overeenkomstig de in artikel 1253ter/7 van het Gerechtelijk Wetboek voorziene procedure].]
De rechter doet uitspraak met voorrang boven alle andere zaken.
[...]
Hij kan nieuwe beslissingen nemen met betrekking tot het ouderlijk gezag of de huisvesting van het kind.
Onverminderd strafvervolging kan hij de partij die het slachtoffer is van de miskenning van de in het eerste lid bedoelde beslissing toestaan een beroep te doen op dwangmaatregelen. Hij bepaalt de aard van deze maatregelen en de nadere regels betreffende de uitoefening ervan, rekening houdend met het belang van het kind en wijst, indien hij zulks nodig acht, de personen aan die gemachtigd zijn de gerechtsdeurwaarder te vergezellen voor de tenuitvoerlegging van zijn beslissing.
De rechter kan een dwangsom uitspreken om te waarborgen dat de te nemen beslissing zal worden nageleefd en, in die hypothese, stellen dat voor de tenuitvoerlegging van die dwangsom, artikel 1412 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing is.
De beslissing is van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad.

§ 2

Dit artikel is eveneens van toepassing wanneer de rechten van de partijen geregeld zijn door een overeenkomst zoals voorzien in artikel 1288 van het Gerechtelijk Wetboek. In dit geval, en onverminderd § 3, wordt de zaak bij de [familierechtbank] aanhangig gemaakt door middel van een verzoekschrift op tegenspraak.

§ 3

In geval van absolute noodzaak, en onverminderd de mogelijkheid om een beroep te doen op artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek, kan bij eenzijdig verzoekschrift de toestemming worden gevraagd om een beroep te doen op de dwangmaatregelen als bedoeld in § 1. De artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. De verzoekende partij moet het verzoekschrift staven met alle dienstige stukken die aantonen dat de weigerende partij daadwerkelijk werd aangemaand haar verplichtingen na te komen en dat zij zich heeft verzet tegen de tenuitvoerlegging van de beslissing.
De inschrijving van het verzoekschrift is kosteloos. Het verzoekschrift wordt gevoegd bij het dossier van de rechtspleging die aanleiding heeft gegeven tot de beslissing die niet werd nageleefd, tenzij de zaak inmiddels bij een andere rechter aanhangig is gemaakt.

[§ 3/1

Paragraaf 1, vierde tot zesde lid, is eveneens van toepassing op de buitenlandse gerechtelijke beslissingen gegeven in dezelfde materies en die uitvoerbaar zijn in België.
Onverminderd paragraaf 3, eerste lid, wordt de familierechtbank gevat volgens de procedure bedoeld in de artikelen 1034bis tot 1034sexies van het Gerechtelijk Wetboek. De territoriale bevoegdheid wordt bepaald overeenkomstig artikel 35/2, § 4, van het Wetboek van internationaal privaatrecht.
Wanneer de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde buitenlandse beslissing onder de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (herschikking) valt, verstrekt de verzoeker de rechtbank het gepaste certificaat dat is afgegeven overeenkomstig die Verordening.
]

§ 4

Dit artikel doet geen afbreuk aan de internationale bepalingen die België verbinden op het vlak van de internationale ontvoering van kinderen.]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 4 W. 18 juli 2006 (B.S., 4 september 2006).
§ 1 gewijzigd bij art. 65, 1° en 2° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274), zelf gewijzigd bij art. 47 Wet 8 mei 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 143).
§ 2 gewijzigd bij art. 65, 3° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274), zelf gewijzigd bij art. 47 Wet 8 mei 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 143).
§ 3/1 ingevoegd bij art. 27 Wet 20 juli 2022 (BS 29 juli 2022), met ingang van 1 augustus 2022 (art. 28).

Hoofdstuk II Pleegzorg

Wetshistoriek
Opschrift hoofdstuk II ingevoegd bij art. 5 Wet 19 maart 2017 (BS 5 april 2017), met ingang van 1 september 2017 (art. 23).
Artikel 387quater
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing bij een plaatsing van een minderjarig niet ontvoogd kind in het kader van pleegzorg overeenkomstig de toepasselijke regelgeving inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 6 Wet 19 maart 2017 (BS 5 april 2017), met ingang van 1 september 2017 (art. 23).

Artikel 387quinquies
Gedurende de periode van plaatsing oefenen de pleegzorgers het verblijfsrecht en het recht om alle dagdagelijkse beslissingen over het kind te nemen uit.
De ouders behouden de bevoegdheid om de belangrijke beslissingen te nemen omtrent de gezondheid, de opvoeding, de opleiding, de ontspanning en de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes van het kind.
Deze laatste bevoegdheid komt evenwel toe aan de pleegzorgers in geval van dringende noodzakelijkheid. In dat geval, brengen ze hun beslissing onverwijld ter kennis van de ouders of, indien de ouders niet kunnen worden verwittigd, van het bevoegde orgaan voor pleegzorg.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 7 Wet 19 maart 2017 (BS 5 april 2017), met ingang van 1 september 2017 (art. 23).

Artikel 387sexies
De ouders of de voogd en de pleegzorgers komen, met tussenkomst van het bevoegde orgaan voor pleegzorg, schriftelijk overeen op welke wijze de ouders of de voogd, hun recht op persoonlijk contact, bepaald in artikel 387undecies, kunnen uitoefenen, rekening houdend met de mogelijkheden en leefomstandigheden van de ouders.
De overeenkomst kan ter homologatie worden voorgelegd aan de familierechtbank, overeenkomstig de artikelen 1253ter/4 en 1253ter/6 van het Gerechtelijk Wetboek. De homologatie kan slechts worden geweigerd indien ze in strijd is met het belang van het kind.
Indien de ouders of de voogd en de pleegzorgers geen akkoord kunnen bereiken, doet de rechter uitspraak op verzoek van de meest gerede partij.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 8 Wet 19 maart 2017 (BS 5 april 2017), met ingang van 1 september 2017 (art. 23).

Artikel 387septies

§ 1

De ouders of de voogd en de pleegzorgers kunnen schriftelijk, met tussenkomst van het bevoegde orgaan voor pleegzorg, overeenkomen om ook de bevoegdheid om de belangrijke beslissingen te nemen omtrent de gezondheid, de opvoeding, de opleiding, de ontspanning en de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes van het kind, ook buiten het geval van dringende noodzakelijkheid volledig of gedeeltelijk te delegeren aan de pleegzorgers, met uitzondering van de rechten en plichten omtrent de staat van de persoon van het kind. Ook de rechten en plichten omtrent het beheer van de goederen van het kind kunnen bij overeenkomst aan de pleegzorgers worden gedelegeerd.
De overeenkomst vermeldt uitdrukkelijk de rechten en plichten die ter uitoefening van het ouderlijk gezag worden gedelegeerd aan de pleegzorgers. De overeenkomst bepaalt de modaliteiten van uitoefening tussen de ouders en de pleegzorgers van de gedelegeerde bevoegdheden.

§ 2

De overeenkomst wordt ter homologatie voorgelegd aan de familierechtbank, overeenkomstig de artikelen 1253ter/4 en 1253ter/6 van het Gerechtelijk Wetboek. De homologatie kan slechts worden geweigerd indien ze in strijd is met het belang van het kind.
De gehomologeerde overeenkomst kan geen afbreuk doen aan de door de bevoegde organen voor pleegzorg bepaalde duurtijd van de pleegzorg.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 9 Wet 19 maart 2017 (BS 5 april 2017), met ingang van 1 september 2017 (art. 23).

Artikel 387octies
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 10 Wet 19 maart 2017 (BS 5 april 2017), met ingang van 1 september 2017 (art. 23), zelf vernietigd bij arrest GwH nr. 36/2019, 28 februari 2019 (BS 15 maart 2019).

Artikel 387novies
De pleegzorgers oefenen de overeenkomstig dit hoofdstuk aan hen gedelegeerde bevoegdheden over het kind gezamenlijk uit.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke pleegzorger geacht te handelen met de andere pleegzorger wanneer hij, alleen, een handeling stelt die met de aan hen gedelegeerde bevoegdheden verband houdt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
Bij gebreke van instemming kan een van beide pleegzorgers de zaak bij de familierechtbank aanhangig maken overeenkomstig artikel 387duodecies.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 Wet 19 maart 2017 (BS 5 april 2017), met ingang van 1 september 2017 (art. 23).

Artikel 387decies
Bij de uitoefening van de hun overeenkomstig dit hoofdstuk gedelegeerde rechten en plichten nemen de pleegzorgers zoveel mogelijk de door de ouders of de voogd gekozen beginselen zoals, in voorkomend geval, vastgelegd overeenkomstig de toepasselijke regelgeving inzake jeugdbescherming, in acht, in het bijzonder bij de bevoegdheden als bedoeld in artikel 374, § 1, tweede lid.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 12 Wet 19 maart 2017 (BS 5 april 2017), met ingang van 1 september 2017 (art. 23).

Artikel 387undecies
De ouders of de voogd behouden het recht om toezicht uit te oefenen op de opvoeding van het kind, ongeacht of ze het ouderlijk gezag uitoefenen. Zij kunnen bij de pleegzorgers of bij derden alle nuttige informatie hieromtrent inwinnen en zich in het belang van het kind tot de familierechtbank wenden. De ouders of de voogd behouden eveneens het recht op persoonlijk contact met het kind. Dit persoonlijk contact kan enkel om bijzonder ernstige redenen worden geweigerd.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 13 Wet 19 maart 2017 (BS 5 april 2017), met ingang van 1 september 2017 (art. 23).

Artikel 387duodecies
De familierechtbank kan in het belang van het kind, op verzoek van beide ouders of van één van hen, de voogd, de pleegzorgers dan wel van de procureur des Konings alle beslissingen met betrekking tot het ouderlijk gezag opleggen, wijzigen of beëindigen, overeenkomstig de artikelen 1253ter/4 tot 1253ter/6 van het Gerechtelijk Wetboek.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 14 Wet 19 maart 2017 (BS 5 april 2017), met ingang van 1 september 2017 (art. 23).

Artikel 387terdecies
De gedelegeerde rechten en plichten ter uitoefening van het ouderlijk gezag die overeenkomstig dit hoofdstuk werden toegekend aan de pleegzorgers doven van rechtswege uit:
bij de meerderjarigheid van het kind;
bij het overlijden van de pleegzorgers;
bij het overlijden, de ontvoogding of de adoptie van het kind;
indien er een einde komt aan de plaatsing overeenkomstig de toepasselijke regelgeving inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 15 Wet 19 maart 2017 (BS 5 april 2017), met ingang van 1 september 2017 (art. 23).

Artikel 387quaterdecies
Voor de toepassing van artikel 375bis wordt de persoon bij wie een kind minstens één jaar voortdurend werd geplaatst, vermoed een bijzondere affectieve band te hebben met dit kind.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 16 Wet 19 maart 2017 (BS 5 april 2017), met ingang van 1 september 2017 (art. 23).

Hoofdstuk III Broers en zussen

Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 4 Wet 20 mei 2021 (BS 9 juni 2021).
Artikel 387quinquiesdecies
Dit hoofdstuk is van toepassing op de maatregelen bedoeld in de hoofdstukken I en II en op de plaatsing van een minderjarig niet ontvoogd kind in het kader van de jeugdbijstand en de jeugdbescherming, met uitzondering van plaatsingen ingevolge het plegen van een als misdrijf omschreven feit.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 5 Wet 20 mei 2021 (BS 9 juni 2021).

Artikel 387sexiesdecies
In deze titel worden gelijkgesteld met broers en zussen, kinderen die samen binnen eenzelfde gezin worden opgevoed en die een bijzondere affectieve band met elkaar hebben ontwikkeld.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 6 Wet 20 mei 2021 (BS 9 juni 2021).

Artikel 387septiesdecies
Minderjarige broers en zussen hebben het recht om niet van elkaar te worden gescheiden. Dit recht moet in het belang van elk kind worden beoordeeld. Ingeval het belang van een kind vereist dat dit recht niet wordt uitgeoefend, streven de ouders, de pleegzorgers, de rechtbank en de daartoe bevoegde overheid het behoud van persoonlijke contacten tussen dit kind en elk van zijn broers en zussen na tenzij ook dit strijdig is met het belang van dit kind.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 7 Wet 20 mei 2021 (BS 9 juni 2021).

Titel X Minderjarigheid, voogdij en ontvoogding

Hoofdstuk I Minderjarigheid

Artikel 388
De minderjarige is de persoon van het mannelijke of vrouwelijke geslacht die de volle leeftijd van [achttien] jaren nog niet bereikt heeft.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 1 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990, err., B.S., 14 februari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55).

Hoofdstuk II Voogdij

Wetshistoriek
Hoofdstuk II (art. 389 tot 475) vervangen door hoofdstuk II (art. 389 tot 420) bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Voorgeschiedenis
Artikel 389 opgeheven bij art. 50 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 390 vervangen bij art. 51 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikelen 391 en 392 opgeheven bij art. 1 W. 10 maart 1975 (B.S., 19 april 1975).
Artikel 393 opgeheven bij art. 52 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 394 opgeheven bij art. 1 W. 10 maart 1975 (B.S., 19 april 1975).
Artikel 395 opnieuw opgenomen bij art. 53 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 396 opgeheven bij art. 7, § 1 W. 30 april 1958 (B.S., 10 mei 1958).
Artikel 396bis ingevoegd bij art. 3 W. 7 maart 1938 (B.S., 12 maart 1938) en opgeheven bij art. 54, 1° W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 398 vervangen bij art. 3 W. 10 maart 1975 (B.S., 19 april 1975).
Artikelen 399 en 400 opgeheven bij art. 1 W. 10 maart 1975 (B.S., 19 april 1975).
Artikel 401bis ingevoegd bij art. 4 W. 7 maart 1938 (B.S., 12 maart 1938) en opgeheven bij art. 54, 2° W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 402 vervangen bij enig art. W. 10 augustus 1909 (B.S., 15 augustus 1909).
Artikelen 403 en 404 opgeheven bij enig art. W. 10 augustus 1909 (B.S., 15 augustus 1909).
Artikel 405 vervangen bij art. 55 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 407 gewijzigd bij art. 20 W. 8 april 1965 (B.S., 15 april 1965, err., B.S., 19 mei 1965).
Artikel 408 vervangen bij enig art. W. 10 augustus 1909 (B.S., 15 augustus 1909).
Artikel 409 vervangen bij art. 6 W. 7 maart 1938 (B.S., 12 maart 1938) en gewijzigd bij art. 56 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 411 gewijzigd bij art. 14 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).
Artikel 417 opgeheven bij art. 64 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912).
Artikel 423 vervangen bij enig art. W. 10 augustus 1909 (B.S., 15 augustus 1909).
Artikel 427 vervangen bij art. 15 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).
Artikel 428 gewijzigd bij art. 2 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).
Artikel 432 vervangen bij art. 4 W. 10 maart 1975 (B.S., 19 april 1975).
Artikel 436 gewijzigd bij art. 16 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950) en bij art. 57 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 439 gewijzigd bij art. 17 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).
Artikel 442 vervangen bij enig art. W. 10 augustus 1909 (B.S., 15 augustus 1909).
Artikel 442bis opgeheven bij art. 7, § 1 W. 30 april 1958 (B.S., 10 mei 1958).
Artikel 443 opgeheven bij art. 29 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).
Artikel 444 gewijzigd bij art. 28, 5° W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).
Artikel 451 gewijzigd bij art. 4 (art. 6) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 457 vervangen bij art. 3 (art. 93) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 4 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)).
Artikelen 459 en 460 opgeheven bij art. 29 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).
Artikel 468 opgeheven bij art. 29 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).
Artikel 470 gewijzigd bij art. 11 W. 16 december 1851 (B.S., 22 december 1851) en bij art. 28, 6° W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).
Afdeling I Ontstaan van de voogdij
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Artikel 389
De voogdij over minderjarigen ontstaat indien beide ouders overleden zijn, wettelijk onbekend zijn, in de voortdurende onmogelijkheid zijn om het ouderlijk gezag uit te oefenen of wilsonbekwaam zijn.
Tenzij deze onmogelijkheid voortvloeit uit een uitdrukkelijke beslissing genomen overeenkomstig artikel 492/1, uit een vermoeden van afwezigheid of uit een verklaring van afwezigheid, wordt ze vastgesteld door de [familierechtbank] overeenkomstig artikel 1236bis van het Gerechtelijk Wetboek.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 24 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233), art. 24 zelf gewijzigd bij art. 12 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014), met ingang van 1 september 2014 (art. 41) en art. 233 zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90) en gewijzigd bij art. 66 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274), zelf opgeheven bij art. 48 Wet 8 mei 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 143), nooit in werking getreden.
Afdeling II Organisatie van de voogdij
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Artikel 390
[Behoudens hetgeen is bepaald in artikel 13, § 2, van de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht, behoren de organisatie van en het toezicht op de voogdij tot de bevoegdheid van de vrederechter van de woonplaats van de minderjarige als bepaald bij artikel 36 van het Gerechtelijk Wetboek of bij gebreke van woonplaats, tot de bevoegdheid van de vrederechter van de verblijfplaats van de minderjarige.
De vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen is onveranderlijk.
De vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen kan op verzoek van de voogd of ambtshalve evenwel bevelen dat de voogdij in het belang van het kind wordt overgebracht naar de woonplaats of de verblijfplaats van de voogd. De beslissing is bindend voor de rechter aan wie de zaak wordt overgedragen. Met uitzondering van het hoger beroep ingesteld door de procureur des Konings is zij niet vatbaar voor enig rechtsmiddel.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 391
[Wanneer de voogdij ontstaat of openvalt, beveelt de vrederechter op verzoek van iedere belanghebbende of zelfs ambtshalve de dringende maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de persoon van de minderjarige en voor de bewaring van zijn goederen.
De aanwijzing van een voogd maakt geen einde aan deze maatregelen. Zij vervallen slechts indien de rechter ze intrekt of indien de eventueel door hem voorgeschreven termijn verstrijkt.
De vrederechter wordt bij eenvoudige brief aangezocht.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 392
[De ouder, die het laatst het ouderlijk gezag uitoefent, kan een voogd aanwijzen, hetzij bij testament, hetzij bij wege van een verklaring voor de vrederechter van zijn woonplaats of voor een notaris.
Op voorwaarde dat de ouders gezamenlijk handelen, kunnen zij zulks ook doen bij een verklaring voor de vrederechter of voor een notaris. Zij kunnen hun keuze op ieder ogenblik wijzigen door het doen van een nieuwe verklaring.
[Er wordt van de verklaring een authentieke akte opgesteld [...]. Binnen vijftien dagen na het afleggen van de verklaring laat de griffier of de notaris deze verklaring opnemen in het centraal register, bedoeld in artikel 496, vierde lid.]
De verklaring [bedoeld in het tweede lid] blijft geldig na het overlijden van een van de ouders zolang de overlevende ouder deze niet heeft herroepen of geen voogd heeft aangewezen overeenkomstig het eerste lid.
Elk van de ouders kan de verklaring herroepen. De herroeping geschiedt voor de vrederechter of voor de notaris die de verklaring heeft ontvangen. Wanneer de verklaring is afgelegd voor een notaris, geschiedt de herroeping voor dezelfde notaris of voor een andere notaris, die de notaris die de verklaring heeft ontvangen hiervan op de hoogte moet brengen. Van de herroeping wordt melding gemaakt op de verklaring. [Binnen vijftien dagen na de herroeping laat de griffier of de notaris deze herroeping opnemen in het centraal register, bedoeld in artikel 496, vierde lid.]
[Vooraleer de vrederechter een voogd aanwijst, gaat de griffier na of in het in het derde lid bedoelde register een verklaring werd opgenomen. Als dit het geval is, laat hij door de [griffier van het vredegerecht dat, of door de notaris die de verklaring tot aanwijzing van een voogd heeft ontvangen], een eensluidend verklaard afschrift overzenden.]
Indien de persoon die overeenkomstig het eerste en het tweede lid is aangewezen, de voogdij aanvaardt, homologeert de vrederechter de aanwijzing tenzij ernstige redenen met betrekking tot het belang van het kind, die nauwkeurig zijn omschreven in de gronden van de beschikking, uitsluiten dat de keuze van beide ouders of een van hen wordt gevolgd.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 200, 1° tot 4° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 1 december 2019 (art. 201) en bij art. 35, 1° en 2° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen:
art. 201 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1));
art. 36 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)).

Artikel 393
[Indien de ouders geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid die hen in het voorgaande artikel wordt geboden of indien het niet mogelijk was hun keuze te volgen, kiest de vrederechter zodra hij kennis heeft van het ontstaan van de voogdij, een voogd die geschikt is om de minderjarige op te voeden en zijn goederen te beheren, bij voorkeur uit de naaste familieleden. Hij benoemt de voogd nadat hij zich verzekerd heeft van zijn aanvaarding.]
[Ingeval van broers en zussen in de zin van artikel 387sexiesdecies, duidt de vrederechter bij voorkeur dezelfde voogd aan voor alle broers en zussen, rekening houdend met het belang van elk kind. In voorkomend geval verduidelijkt de vrederechter hoe de broers en zussen persoonlijke contacten met elkaar onderhouden.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 8 Wet 20 mei 2021 (BS 9 juni 2021).

Artikel 394
[Indien de minderjarige twaalf jaar oud is wordt hij door de vrederechter gehoord vooraleer deze een voogd benoemt of de aanwijzing van de voogd homologeert.
Hij hoort eveneens de bloedverwanten in de opgaande lijn in de tweede graad, de meerderjarige broers en zusters van de minderjarige en de broers en zusters van de ouders van de minderjarige of doet hen ten minste oproepen.
De vrederechter moet bovendien eenieder horen van wie de mening voor hem nuttig kan zijn.
De oproepingen geschieden bij gerechtsbrief.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 395

[§ 1

Indien het belang van de minderjarige zulks wegens uitzonderlijke omstandigheden vereist, kan de vrederechter de voogdij splitsen door een voogd over de persoon en een voogd over de goederen te benoemen.
Geschillen tussen de voornoemde voogden worden door hem op verzoek beslecht.

§ 2

Rechtshandelingen en beslissingen die zowel betrekking hebben op de persoon als op de goederen van de minderjarige, mogen alleen met instemming van beide voogden worden genomen.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke voogd geacht te handelen met instemming van de andere voogd, wanneer hij alleen een handeling stelt die met de voogdij verband houdt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 396
[Niemand is verplicht een voogdij of een toeziende voogdij op zich te nemen.
Indien de voogd wettige redenen aanvoert, kan de vrederechter hem in de loop van de voogdij ontlasten van zijn opdracht.
Indien niemand aanvaardt de voogdij uit te oefenen, worden de artikelen 63 tot 68 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn toegepast. [Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn stelt binnen acht dagen volgend op de aanwijzing van de voogd en van de toeziende voogd de vrederechter in kennis van hun identiteit.]]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 4 W. 13 februari 2003 (B.S., 25 maart 2003).

Artikel 397
[Mogen geen voogd zijn:
personen die niet de vrije beschikking over hun goederen hebben;
personen ten aanzien van wie de jeugdrechtbank een van de maatregelen heeft bevolen die zijn bedoeld in de artikelen 29 tot 32 van [de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade].]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Wetshistoriek
Enig lid, 2° gewijzigd bij art. 23 W. 15 mei 2006 (B.S., 2 juni 2006 (tweede uitg.)), met ingang van 16 oktober 2006 (art. 1 K.B. 28 september 2006 (B.S., 29 september 2006 (vierde uitg.))).

Artikel 398
[Zijn uitgesloten van de voogdij of kunnen, indien zij de voogdij reeds uitoefenen, daaruit worden ontzet:
personen van kennelijk wangedrag;
personen van wie het beheer getuigt van onbekwaamheid of ontrouw;
personen die zelf of van wie de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de feitelijk samenwonende, een bloedverwant in de opgaande lijn of een bloedverwant in de nederdalende lijn tegen de minderjarige een rechtsgeding voeren waarbij de staat van de minderjarige, zijn vermogen of een aanzienlijk deel van zijn goederen zijn betrokken.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 399
[Wanneer grond bestaat om de voogd te ontzetten, spreekt de vrederechter op verzoek van de toeziende voogd, van het openbaar ministerie of zelfs ambtshalve de ontzetting uit.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 400
[De voogdij is een persoonlijke opdracht die niet overgaat op de erfgenamen van de voogd.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 401
[Indien grond bestaat om de voogd te vervangen, wordt overeenkomstig artikel 393 een nieuwe voogd aangewezen, zulks onverminderd artikel 391.
De nieuwe voogd vat zijn taak aan op het tijdstip dat de beschikking wordt gegeven.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Afdeling III Toeziende voogd
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Artikel 402
[Bij elke voogdij is er een toeziende voogd die de vrederechter benoemt nadat hij zich verzekerd heeft van zijn aanvaarding.
Indien de voogd een bloed- of aanverwant in een bepaalde lijn van de minderjarige is, wordt de toeziende voogd bij voorkeur uit de andere lijn gekozen.
De artikelen 395, 396, eerste en tweede lid, 397, 398 en 399 zijn van toepassing op de toeziende voogd.
De taken van de toeziende voogd eindigen op hetzelfde tijdstip als de voogdij.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 403
[De toeziende voogd houdt toezicht op de voogd. Indien hij vaststelt dat de voogd tekort schiet in de opvoeding van de minderjarige of in het beheer van zijn goederen, moet hij de vrederechter daarvan onverwijld in kennis stellen.
De voogd dient alle medewerking te verlenen teneinde de toeziende voogd in staat te stellen dit toezicht uit te oefenen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 404
[De toeziende voogd vertegenwoordigt de minderjarige wanneer de belangen van deze laatste tegengesteld zijn aan die van de voogd. Indien de belangen van de toeziende voogd eveneens in strijd zijn met de belangen van de minderjarige, benoemt de vrederechter op verzoek van iedere belanghebbende of zelfs ambtshalve een voogd ad hoc, en een toeziend voogd ad hoc.
Bij het openvallen van de voogdij vervangt de toeziende voogd de voogd niet van rechtswege. In dat geval moet hij op straffe van vergoeding van de schade die daaruit voor de minderjarige zou kunnen voortvloeien, een nieuwe voogd doen benoemen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Afdeling IV Werking van de voogdij
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Artikel 405

[§ 1

De voogd draagt zorg voor de persoon van de minderjarige, die hij opvoedt overeenkomstig de beginselen waarvoor de ouders eventueel hebben gekozen, inzonderheid wat betreft de aangelegenheden bedoeld in artikel 374, tweede lid.
Hij vertegenwoordigt de minderjarige in alle burgerlijke handelingen.
Hij beheert de goederen van de minderjarige zoals een goede huisvader en is gehouden tot vergoeding van de schade die zou kunnen voortvloeien uit een slecht beheer.
Hij kan zich in het beheer van de goederen van de minderjarige laten bijstaan door personen die onder zijn verantwoordelijkheid handelen, na uitdrukkelijke machtiging van de vrederechter.
De voogd besteedt de inkomsten van de minderjarige aan diens onderhoud en verzorging en vordert de toepassing van de sociale wetgeving in het belang van de minderjarige.

§ 2

In geval van een ernstige betwisting tussen de minderjarige en de voogd of in voorkomend geval de toeziende voogd, kan de minderjarige, op eenvoudig mondeling of schriftelijk verzoek, zich tot de procureur des Konings richten indien hij twaalf jaar oud is in zaken betreffende zijn persoon en indien hij vijftien jaar oud is in zaken betreffende zijn goederen.
De procureur des Konings wint alle nuttige inlichtingen in. Indien hij het verzoek gegrond acht, maakt hij de zaak bij verzoekschrift aanhangig bij de vrederechter opdat deze het geschil beslecht.
De vrederechter beslist na de minderjarige, de voogd en de toeziende voogd te hebben gehoord.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 406

[§ 1

De voogd doet binnen een maand volgend op de kennisgeving van zijn benoeming een boedelbeschrijving met waardeschatting opstellen van zowel de onroerende als de roerende goederen in voorkomend geval nadat hij, bij verzegeling, eerst de ontzegeling heeft gevorderd.
De boedelbeschrijving wordt opgemaakt met toepassing van de artikelen 1175 tot 1184 van het Gerechtelijk Wetboek, tenzij de vrederechter bij een met redenen omklede beschikking beslist een onderhandse inventaris toe te laten. De vrederechter kan in deze beschikking bepalen aan welke vereisten deze onderhandse inventaris dient te voldoen.
De vrederechter kan op verzoek van de voogd de termijn verlengen indien uitzonderlijke omstandigheden, die in de gronden van de beschikking zijn omschreven, zulks rechtvaardigen. Deze aldus verlengde termijn kan evenwel zes maanden niet te boven gaan.
Indien binnen deze termijn geen boedelbeschrijving als bedoeld in het eerste lid werd opgesteld en medegedeeld aan de vrederechter, wijst de vrederechter een notaris aan die de bedoelbeschrijving zal opmaken.
De kosten zijn voor rekening van de voogd.

§ 2

De vrederechter beslist bij een met redenen omklede beschikking of een boedelbeschrijving moet worden opgesteld waarin een gedetailleerde lijst en een schatting zijn opgenomen dan wel of daarentegen een algemene beschrijving en schatting van de waarde van de roerende goederen voldoende zijn.
De boedelbeschrijving geschiedt in ieder geval in aanwezigheid van de toeziende voogd.
De boedelbeschrijving wordt na de afsluiting neergelegd in het procesdossier.
Indien de voogd schuldeiser is van de minderjarige, moet hij zulks op straffe van verval aan de vrederechter mededelen in antwoord op de vraag die deze laatste hem moet stellen. De verklaring wordt opgetekend in een proces-verbaal dat bij het procesdossier wordt gevoegd.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 407

[§ 1

Binnen een maand nadat de boedelbeschrijving bij het procesdossier is gevoegd, bepaalt de vrederechter, na de voogd, de toeziende voogd en de minderjarige, als laatstgenoemde vijftien jaar oud is, te hebben gehoord, bij een met redenen omklede beschikking:
het bedrag waarover de voogd jaarlijks beschikt voor het onderhoud en de opvoeding van de minderjarige;
het bedrag waarover de voogd jaarlijks beschikt voor het beheer van de goederen van de minderjarige;
vanaf welk bedrag voor de voogd de verplichting begint om het saldo van de inkomsten boven de uitgaven te beleggen en de termijn na verloop waarvan de voogd, bij gebrek van belegging, van rechtswege rekening en verantwoording verschuldigd is voor de interest;
de door de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten] erkende instelling waar de rekeningen worden geopend waarop de kapitaalstortingen plaatsvinden en de effecten alsmede de waardepapieren van de minderjarige worden gedeponeerd;
de voorwaarden waaronder de gestorte kapitalen of neergelegde titels en waarden kunnen worden teruggenomen;
het bedrag waarvoor, rekening houdend met de aard en de omvang van het vermogen van de minderjarige, een hypothecaire inschrijving moet worden genomen op de onroerende goederen van de voogd, het onroerend goed of de onroerende goederen waarop de griffier op kosten van de minderjarige de inschrijving neemt, of de waarborgen welke de voogd die geen onroerend goed bezit of vrijgesteld is van de hypothecaire inschrijving, in voorkomend geval moet bieden;
de maatregelen die moeten worden genomen met het oog op de voortzetting, de verhuring, de overdracht of de beëindiging van de handelszaken en ondernemingen die de minderjarige heeft verkregen.

§ 2

De vrederechter kan gedurende de voogdij op verzoek van de voogd, van de toeziende voogd, van de procureur des Konings, van enige andere belanghebbende of zelfs ambtshalve, zijn vroegere beslissingen betreffende de in paragraaf 1 opgesomde aangelegenheden wijzigen na de voogd, de toeziende voogd en de minderjarige indien hij vijftien jaar oud is, te hebben gehoord.

§ 3

De vrederechter kan een in § 1, 4°, bedoelde instelling de opdracht toevertrouwen om bij haar gedeponeerde en aan de minderjarige toebehorende kapitalen, effecten en waardepapieren te beheren.
De vrederechter bepaalt de voorwaarden van dit beheer.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Wetshistoriek
§ 1, enig lid, 4° gewijzigd bij art. 331 KB 3 maart 2011 (BS 9 maart 2011), met ingang van 1 april 2011 (art. 351, § 1).

Artikel 408
[Effecten aan toonder, alsook andere waardepapieren die aan de minderjarige behoren of die hem in de loop van de voogdij toekomen, worden gedeponeerd op de rekening die overeenkomstig artikel 407, § 1, 4°, op zijn naam is geopend.
Onverminderd artikel 409, § 2, vierde lid, vernieuwt de voogd op de vervaldag zonder bijzondere machtiging de plaatsing van het nominaal kapitaal in gelijkaardige waarden.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 409

[§ 1

Het saldo van de inkomsten bedoeld in artikel 407, § 1, 3°, wordt belegd overeenkomstig de voorwaarden die de vrederechter vaststelt in de beschikking welke bij het ontstaan van de voogdij of tijdens de voogdij overeenkomstig artikel 407 wordt genomen.

§ 2

De voogd kan slechts met medeondertekening van de toeziende voogd kwijting geven van de kapitalen die de minderjarige in de loop van de voogdij ontvangt.
Hij plaatst deze kapitalen overeenkomstig artikel 407, § 1, 4°, op de rekening die op naam van de minderjarige is geopend.
Zulks moet geschieden binnen een termijn van 15 dagen te rekenen van de ontvangst van de kapitalen. Na het verstrijken van die termijn is de voogd van rechtswege de interesten verschuldigd.
Na het advies van de voogd, van de toeziende voogd en van de minderjarige indien hij vijftien jaar oud is, te hebben ingewonnen, bepaalt de vrederechter op verzoek van de voogd de voorwaarden waaronder later een meer rendabele plaatsing kan geschieden.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 410

[§ 1

De vrederechter moet de voogd bijzondere machtiging verlenen om:
de goederen van de minderjarige, met uitzondering van de vruchten en de onbruikbare voorwerpen, te vervreemden, tenzij het beheer is opgedragen aan een instelling bedoeld in artikel 407, § 1, 4°;
een lening aan te gaan;
de goederen van de minderjarige te hypothekeren of in pand te geven;
een pachtcontract, een handelshuurovereenkomst of een gewone huurovereenkomst van meer dan negen jaar te sluiten alsook een handelshuurovereenkomst te hernieuwen;
[een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel te verwerpen[, onverminderd artikel [4.40, § 3, van het Burgerlijk Wetboek],] of te aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden; de vrederechter kan bij een met redenen omklede beschikking machtiging verlenen om een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel zuiver te aanvaarden, rekening houdende met de aard en de omvang van het geërfde vermogen en voor zover de baten kennelijk de lasten van het geërfde vermogen overschrijden;]
een schenking of een legaat onder bijzondere titel te aanvaarden;
de minderjarige in rechte te vertegenwoordigen als eiser bij de andere rechtsplegingen en handelingen dan die bedoeld in de artikelen 1150, 1180-1° en 1206 van het Gerechtelijk Wetboek. [Geen enkele machtiging is evenwel vereist in geval van burgerlijke partijstelling [...];]
een overeenkomst van onverdeeldheid te sluiten;
een onroerend goed aan te kopen;
10°
[de minderjarige te vertegenwoordigen in de hoedanigheid van vermoedelijk erfgenaam bij een door de wet toegelaten erfovereenkomst, waarbij de vermelde erfovereenkomst echter niet, in hoofde van de minderjarige, de verzaking aan rechten in een niet opengevallen nalatenschap tot gevolg kan hebben;]
11°
een dading aan te gaan of een arbitrage-overeenkomst te sluiten;
12°
een handelszaak voort te zetten die is verkregen door wettelijke erfopvolging of door erfopvolging krachtens uiterste wil. Het bestuur van de handelszaak mag worden opgedragen aan een bijzondere bewindvoerder onder het toezicht van de voogd. De vrederechter kan zijn toestemming te allen tijde intrekken;
13°
souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen, zelfs als het om voorwerpen van geringe waarde gaat te vervreemden;
14°
[te beschikken over de goederen die onbeschikbaar zijn op grond van een beslissing genomen krachtens artikel 379, op grond van artikel [4.40, §§ 1 en 2, van het Burgerlijk Wetboek] of overeenkomstig een beslissing van de familieraad genomen voor de inwerkingtreding van de wet van 29 april 2001 tot wijziging van verscheidene wetsbepalingen inzake de voogdij over minderjarigen.]

§ 2

De verkoop van de roerende of onroerende goederen van de minderjarige gebeurt openbaar. Aan de voogd kan evenwel machtiging worden verleend om de roerende of onroerende goederen onderhands te verkopen.
Deze machtiging wordt verleend indien het belang van de minderjarige zulks vereist. Er wordt uitdrukkelijk in vermeld waarom de onderhandse verkoop de belangen van de minderjarige dient. Onroerende goederen worden verkocht overeenkomstig het ontwerp van verkoopakte opgesteld door een notaris en goedgekeurd door de vrederechter.
De vrederechter wint de nodige inlichtingen in. Hij kan inzonderheid het advies inwinnen van eenieder die hij daartoe geschikt acht.
Souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen kunnen niet worden vervreemd tenzij zulks volstrekt noodzakelijk is en worden ter beschikking van de minderjarige gehouden tot zijn meerderjarigheid.
In elk geval wordt de minderjarige die over het vereiste onderscheidingsvermogen beschikt uitgenodigd om, indien hij dit wenst, gehoord te worden vooraleer machtiging kan worden verleend.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Wetshistoriek
§ 1, enig lid:
5° vervangen bij art. 70 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), gewijzigd bij art. 77 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 91) en van toepassing vanaf zijn inwerkingtreding ongeacht het tijdstip waarop de nalatenschap is opengevallen (art. 90) en bij art. 10, 1° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66);
7° gewijzigd bij art. 5, A) W. 13 februari 2003 (B.S., 25 maart 2003) en bij art. 2 Wet 18 april 2010 (BS 10 mei 2010 (ed. 1));
10° opgeheven bij art. 5, B) W. 13 februari 2003 (B.S., 25 maart 2003) en opnieuw opgenomen bij art. 4 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73);
14° ingevoegd bij art. 5, C) W. 13 februari 2003 (B.S., 25 maart 2003) en gewijzigd bij art. 10, 2° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 411
[De voogd en de toeziende voogd kunnen geen goederen van de minderjarige verkrijgen, noch rechtstreeks, noch door een tussenpersoon, behalve op grond van [boek 4, titel 1, ondertitels 9 en 10, van het Burgerlijk Wetboek] of in het kader van een gerechtelijke of minnelijke verdeling overeenkomstig artikel 1206 van het Gerechtelijk Wetboek. Zij kunnen de goederen van de minderjarige slechts in huur nemen wanneer de vrederechter daartoe op schriftelijk verzoek machtiging verleent. In dat geval bepaalt de vrederechter in zijn beschikking de huurvoorwaarden, alsook de bijzondere waarborgen verbonden aan de aldus toegestane huur.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 11 Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 412
[De vrederechter kan alle maatregelen nemen om zich te informeren over de familiale, morele en materiële toestand van de minderjarige, alsook over diens leefomstandigheden.
In het bijzonder kan hij de procureur des Konings verzoeken om, door de bemiddeling van de bevoegde sociale dienst, over al deze punten alle dienstige inlichtingen in te winnen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Afdeling V Voogdijrekeningen en voogdijverslag
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Artikel 413
[De voogd legt jaarlijks de rekening inzake zijn beheer neer in het procesdossier. Deze rekening wordt eveneens overhandigd aan de toeziende voogd en aan de minderjarige indien hij vijftien jaar oud is. De vrederechter kan, ambtshalve of op verzoek van de toeziende voogd, de voogd oproepen teneinde in raadkamer toelichtingen te geven.
De Koning bepaalt de inhoud en de vorm van de rekeningen inzake het beheer.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 414
[Indien de voogd moet worden vervangen, worden de voogdijrekeningen afgesloten op de dag van de beschikking waarbij de nieuwe voogd wordt benoemd, zulks onverminderd de toepassing van artikel 391.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 415
[Binnen een maand na beëindiging van de taken van de voogd wordt de definitieve voogdijrekening in aanwezigheid van de vrederechter en van de toeziende voogd met het oog op de goedkeuring ervan overhandigd aan de minderjarige die meerderjarig of ontvoogd is geworden, aan de nieuwe voogd of aan de titularis van het ouderlijk gezag, waarbij de kosten in voorkomend geval ten laste van de minderjarige of de voogd komen. De voogdijrekening wordt eveneens overhandigd aan de minderjarige die vijftien jaar oud is.
Er wordt een proces-verbaal opgemaakt waarin bevonden wordt dat de rekening en verantwoording is gedaan, dat de rekening is goedgekeurd en dat de voogd kwijting is verleend.
Elke goedkeuring van de voogdijrekening voorafgaand aan de datum van het proces-verbaal bedoeld in het tweede lid, is nietig.
Bij betwisting wordt overeenkomstig de artikelen 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek rekening en verantwoording voor de rechtbank gedaan.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 416
[Zolang de definitieve voogdijrekening niet is goedgekeurd, kunnen tussen de minderjarige en zijn vroegere voogd geen geldige overeenkomsten worden gesloten.
Op voorlegging van een eensluidend afschrift van het overeenkomstig artikel 415 opgemaakte proces-verbaal verleent de nieuwe voogd of de minderjarige opheffing van de zekerheidstelling die de voogd inzake zijn beheer heeft gegeven.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 417
[De goedkeuring van de rekening doet geenszins afbreuk aan de aansprakelijkheidsvorderingen die de minderjarige tegen de voogd en tegen de toeziende voogd kan instellen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 418
[Het bedrag van het door de voogd verschuldigde saldo brengt van rechtswege intrest op zodra de rekening is goedgekeurd en ten laatste drie maanden na beëindiging van de voogdij. De intresten van het bedrag dat de minderjarige aan de voogd verschuldigd is, beginnen slechts te lopen op de dag dat tot betaling is aangemaand na goedkeuring van de rekening.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 419
[Vorderingen van de minderjarige tegen zijn voogd of zijn toeziende voogd betreffende feiten en rekeningen van de voogdij verjaren na 5 jaar te rekenen van de meerderjarigheid, zelfs indien de minderjarige ontvoogd is geworden.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 420
[De voogd brengt jaarlijks bij de vrederechter en de toeziende voogd verslag uit over de opvoeding en de opvang van de minderjarige, alsook over de maatregelen die hij heeft genomen voor de ontplooiing van de persoon van de minderjarige. Het verslag wordt bij het procesdossier gevoegd.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 421
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 422
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 423
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 424
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 425
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 426
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Afdeling VI
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Artikel 427
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 428
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 429
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 430
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 431
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 432
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 433
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 434
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 435
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 436
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 437
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 438
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 439
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 440
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 441
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Afdeling VII
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Artikel 442
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 442bis
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 443
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 444
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 445
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 446
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 447
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 448
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 449
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Afdeling VIII
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Artikel 450
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 451
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 452
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 453
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 454
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 455
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 456
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 457
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 458
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 459
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 460
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 461
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 462
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 463
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 464
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 465
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 466
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 467
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 468
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Afdeling IX
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Artikel 469
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 470
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 471
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 472
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 473
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 474
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 475
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Hoofdstuk IIbis Pleegvoogdij

Wetshistoriek
Hoofdstuk IIbis (art. 475bis – 475septies) ingevoegd bij art. 3 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 2 W. 22 maart 1940.
Artikel 475bis
Wanneer iemand die ten minste 25 jaar oud is, zich verbindt om een niet ontvoogd minderjarig kind te onderhouden, op te voeden en in staat te stellen de kost te verdienen, kan hij zijn pleegvoogd worden, met instemming van degenen wier toestemming vereist is voor de adoptie van minderjarigen.
Een echtgenoot kan slechts met toestemming van de andere echtgenoot pleegvoogd worden.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969).
Wetshistoriek
Vernummerd bij art. 58 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 475ter
De overeenkomst waarbij de pleegvoogdij tot stand komt en, in voorkomend geval, de toestemming van de echtgenoot van de pleegvoogd worden vastgesteld bij authentieke akte opgemaakt door de vrederechter van de verblijfplaats van de minderjarige of door een notaris.
Deze overeenkomst heeft eerst haar gevolgen nadat zij, op aanvraag van de pleegvoogd, bekrachtigd is door de [familierechtbank].
De [familierechtbank] behandelt de aanvraag in raadkamer. De pleegvoogd en, in voorkomend geval, zijn echtgenoot, het kind indien het meer dan 15 jaar oud is, zijn voogd en toeziende voogd indien het reeds onder voogdij staat, alsmede degenen die overeenkomstig het vorige artikel hun instemming met de pleegvoogdij hebben betuigd, worden door de rechtbank gehoord, althans opgeroepen. [De procureur des Konings wordt gehoord of brengt een schriftelijk advies uit.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969).
Wetshistoriek
Vernummerd bij art. 58 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987), gewijzigd bij art. 14 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90) en bij art. 67, 1° en 2° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 475quater
De pleegvoogd beheert de goederen van zijn pleegkind, zonder het genot ervan te hebben en zonder de uitgaven voor onderhoud en opvoeding te mogen toerekenen op de inkomsten van de minderjarige.
Hij oefent eveneens het recht van bewaring over het pleegkind uit, voor zover het zijn gewone verblijfplaats bij hem heeft.
[Gedurende de pleegvoogdij hebben de ouders van het kind alsmede degenen die het hebben geadopteerd of ten volle geadopteerd, niet langer het genot van de goederen van de minderjarige.]
[Voor het overige wijkt de pleegvoogdij niet af van de regels betreffende de uitoefening van de rechten en verplichtingen die voortvloeien [uit het ouderlijk gezag] of de voogdij en met name van het recht om toe te stemmen in het huwelijk, de adoptie of de volle adoptie van de minderjarige en om zijn ontvoogding te vorderen.]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969).
Wetshistoriek
Vernummerd en gewijzigd bij art. 58 en 59 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987), gewijzigd bij art. 31 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55) en bij art. 15 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 475quinquies
De pleegvoogdij neemt een einde bij de meerderjarigheid van het pleegkind. Indien het pleegkind evenwel op dat ogenblik niet in staat is om de kost te verdienen, kan de pleegvoogd door de [familierechtbank] worden veroordeeld om het schadeloos te stellen. Deze schadeloosstelling bestaat in hulpmiddelen die geschikt zijn om het pleegkind een beroep te verschaffen, onverminderd de overeenkomsten die met het oog op dit geval mochten zijn gesloten.
De pleegvoogdij neemt ook een einde bij overlijden van de pleegvoogd. Indien het pleegkind op dat ogenblik behoeftig is, moet het uit de nalatenschap van de pleegvoogd middelen van bestaan verkrijgen, waarvan, zo daarin niet tevoren door een uitdrukkelijke overeenkomst is voorzien, het bedrag en de aard geregeld worden ofwel in der minne tussen de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige en de rechthebbenden op de nalatenschap van de pleegvoogd, ofwel door de [familierechtbank] in geval van geschil.
De pleegvoogdij en de verplichtingen van de pleegvoogd of zijn nalatenschap nemen ook een einde wanneer het pleegkind komt te overlijden of wanneer het ontvoogd, geadopteerd of [ten volle geadopteerd] wordt.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969).
Wetshistoriek
Vernummerd en gewijzigd bij art. 58 en 60 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987) en bij art. 68 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 475sexies
[De [familierechtbank] kan aan de pleegvoogdij een einde maken op verzoek:
hetzij van de pleegvoogd;
hetzij van degenen die overeenkomstig artikel 475bis met de pleegvoogdij hebben ingestemd of van degenen die het kind hebben erkend of gewettigd na de totstandkoming van de pleegvoogdij;
hetzij van de procureur des Konings.
De [familierechtbank] behandelt het verzoek op de wijze omschreven in artikel 475ter, derde lid.
Indien zij aan de pleegvoogdij een einde maakt, kan zij desgevraagd, na het advies van de personen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, te hebben ingewonnen en na de procureur des Konings te hebben gehoord, de verplichting van de pleegvoogd om het kind te onderhouden en het de mogelijkheid te bieden in zijn levensonderhoud te voorzien, beperken of opheffen.]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969).
Wetshistoriek
Vernummerd bij art. 58 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987), vervangen bij art. 16 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90) en gewijzigd bij art. 69 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 475septies
De pleegvoogd die het beheer over enig goed van zijn pleegkind heeft gehad, moet daarvan rekening en verantwoording doen [overeenkomstig de artikelen 413 tot 420].]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 21 maart 1969 (B.S., 12 april 1969, err., B.S., 4 juli 1969).
Wetshistoriek
Vernummerd bij art. 58 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987) en gewijzigd bij art. 17 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Hoofdstuk III Ontvoogding

Artikel 476
Het huwelijk van de minderjarige heeft van rechtswege zijn ontvoogding ten gevolge.
[Ieder van de echtgenoten is van rechtswege curator over zijn minderjarige echtgenoot. Wanneer beiden minderjarig zijn, wordt de curatele geregeld overeenkomstig artikel 480.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 4 W. 30 april 1958 (B.S., 10 mei 1958).

Artikel 477
[De minderjarige die de volle leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt, kan door de [familierechtbank] worden ontvoogd op verzoek van zijn ouders of, wanneer dezen het niet eens zijn, op verzoek van een hunner.
De vader of de moeder die geen verzoek heeft ingediend evenals, in voorkomend geval, degene aan wie de bewaring van het kind is toevertrouwd, moeten alleszins vooraf worden gehoord of opgeroepen.]
[De minderjarige wiens vader of moeder overleden is of wiens afstamming slechts ten aanzien van een van zijn ouders vaststaat en die de volle leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt, kan door de [familierechtbank] worden ontvoogd op verzoek van de enige ouder.]
[Als die ouder een zodanig verzoek niet indient, kan de ontvoogding worden verzocht door de procureur des Konings.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 21, 1 W. 8 april 1965 (B.S., 15 april 1965, err., B.S., 19 mei 1965), gewijzigd bij art. 61, A en B W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987) en bij art. 70 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 478
[De minderjarige die geen ouders heeft en die vijftien jaar oud is, kan worden ontvoogd indien de voogd en de toeziende voogd hem daartoe geschikt oordelen.
De voogd en de toeziende voogd dienen daartoe een verzoek in bij de [familierechtbank], die optreedt overeenkomstig artikel 477. Wanneer zij het niet eens zijn, wordt het verzoek door een van hen ingediend. In dat geval moet de [familierechtbank] degene die geen verzoek heeft ingediend, horen of oproepen.
Op verzoek van het openbaar ministerie wordt een eensluidend verklaard afschrift van het overeenkomstig dit artikel uitgesproken vonnis overgezonden aan de vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 18 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90) en gewijzigd bij art. 71 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 21, 2 W. 8 april 1965 (B.S., 15 april 1965, err., B.S., 19 mei 1965) en gewijzigd bij art. 62 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 479
[Wanneer de voogd niets heeft ondernomen om de minderjarige die voldoet aan de in artikel 478 gestelde voorwaarden te ontvoogden en wanneer een of meer bloedverwanten of aanverwanten tot in de vierde graad van deze minderjarige hem geschikt oordelen om te worden ontvoogd, kunnen zij de procureur des Konings verzoeken zich met het oog op de ontvoogding tot de [familierechtbank] te wenden.
De minderjarige kan te dien einde eveneens een verzoek indienen bij de procureur des Konings.
Artikel 478, derde lid, is van toepassing.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 19 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90) en gewijzigd bij art. 72 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 21, 3 W. 8 april 1965 (B.S., 15 april 1965, err., B.S., 19 mei 1965), gewijzigd bij art. 63 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987) en bij art. 32 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55).

Artikel 480
[Indien de ontvoogde minderjarige geen curator van rechtswege heeft, wordt hem een curator toegevoegd door de [familierechtbank], hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van enige belanghebbende:
De [familierechtbank] benoemt op verzoek een curator ad hoc. De verzoeker kan aan de rechtbank een of meer kandidaten voor die taak voorstellen.
De voogdijrekening wordt gedaan aan de ontvoogde minderjarige, al naar het geval bijgestaan door de curator of door de curator ad hoc.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 10 maart 1975 (B.S., 19 april 1975) en gewijzigd bij art. 73 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 481
De ontvoogde minderjarige mag verhuringen aangaan waarvan de duur negen jaren niet te boven gaat; hij neemt zijn inkomsten in ontvangst, geeft daarvan kwijting en verricht alle daden van louter beheer, zonder dat hij daartegen in zijn recht kan worden hersteld in de gevallen waarin de meerderjarige zelf dit niet zou kunnen.

Artikel 482
Hij mag geen onroerende rechtsvordering instellen, noch zich op zodanige rechtsvordering verdedigen, noch zelfs roerende kapitalen in ontvangst nemen en daarvan kwijting geven zonder de bijstand van zijn curator, die in het laatste geval op de belegging van het ontvangen kapitaal toeziet.

Artikel 483
[De ontvoogde minderjarige mag onder geen enkel voorwendsel leningen aangaan zonder machtiging van de vrederechter gegeven overeenkomstig artikel 410, § 1.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 20 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Voorgeschiedenis
Franse tekst gewijzigd bij art. 3 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 484
Evenmin mag hij zijn onroerende goederen verkopen of vervreemden of enige daad verrichten buiten die van louter beheer, [zonder de regels betreffende de voogdij in acht te nemen].
Verbintenissen die hij door aankopen of op andere wijze mocht hebben aangegaan, kunnen verminderd worden, ingeval zij buitensporig zijn; de rechtbanken nemen hierbij in aanmerking het vermogen van de minderjarige, de goede of kwade trouw van de personen die met hem hebben gehandeld, het nut of de nutteloosheid van de uitgaven.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 21 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 485
[Aan iedere ontvoogde minderjarige die er niet toe in staat blijkt zichzelf te leiden of wiens verbintenissen ingevolge het vorige artikel zijn verminderd, kan het voordeel van de ontvoogding ontnomen worden; de ontvoogding wordt ingetrokken met inachtneming van dezelfde vormen als bij het verlenen van de ontvoogding zijn nagekomen, de minderjarige gehoord of opgeroepen.
De procureur des Konings kan eveneens de intrekking van de ontvoogding aanvragen [...].]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 21, 4 W. 8 april 1965 (B.S., 15 april 1965, err., B.S., 19 mei 1965) en gewijzigd bij art. 22 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 486
Vanaf de dag dat de ontvoogding is ingetrokken, komt de minderjarige terug onder voogdij en hij blijft onder voogdij totdat hij zijn meerderjarigheid zal hebben bereikt.

Artikel 487
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 33 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55).

Hoofdstuk IV Opschorting van het stemrecht van de minderjarigen ouder dan zestien jaar voor de verkiezing van het Europees Parlement

Wetshistoriek
Hoofdstuk IV (art. 487bis tot 487octies) ingevoegd bij enig art. W. 29 juni 1973 (B.S., 3 juli 1973, err., B.S., 17 juli 1973), opgeheven bij art. 25 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en opnieuw opgenomen bij art. 15 Wet 25 december 2023 (BS 12 januari 2024), met ingang van 13 januari 2024 (art. 17).
Artikel 487bis
Met betrekking tot de minderjarige ouder dan 16 jaar die niet de bevoegdheid heeft om zelf zijn rechten en plichten uit te oefenen op autonome wijze, kan de vrederechter van de woonplaats van de minderjarige, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de minderjarige, van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beschikking, het stemrecht van deze minderjarige opschorten totdat deze meerderjarig is, overeenkomstig de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europees Parlement, en rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden en de gezondheidstoestand van de minderjarige.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij enig art. W. 29 juni 1973 (B.S., 3 juli 1973, err., B.S., 17 juli 1973), opgeheven bij art. 25 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en opnieuw opgenomen bij art. 16 Wet 25 december 2023 (BS 12 januari 2024), met ingang van 13 januari 2024 (art. 17).

Artikel 487ter
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij enig art. W. 29 juni 1973 (B.S., 3 juli 1973, err., B.S., 17 juli 1973) en opgeheven bij art. 25 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij enig art. W. 6 april 1976 (B.S., 24 april 1976).

Artikel 487quater
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij enig art. W. 29 juni 1973 (B.S., 3 juli 1973, err., B.S., 17 juli 1973) en opgeheven bij art. 25 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 64 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987) en bij art. 23 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 487quinquies
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij enig art. W. 29 juni 1973 (B.S., 3 juli 1973, err., B.S., 17 juli 1973) en opgeheven bij art. 25 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).

Artikel 487sexies
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij enig art. W. 29 juni 1973 (B.S., 3 juli 1973, err., B.S., 17 juli 1973) en opgeheven bij art. 25 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 56 W. 7 mei 1999 (B.S., 30 december 1999 (eerste uitg.)), met ingang van 10 februari 2005 (art. 9 K.B. 15 december 2004 (B.S., 10 januari 2005 (eerste uitg.))).
Gewijzigd bij art. 65 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 487septies
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij enig art. W. 29 juni 1973 (B.S., 3 juli 1973, err., B.S., 17 juli 1973) en opgeheven bij art. 25 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).

Artikel 487octies
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij enig art. W. 29 juni 1973 (B.S., 3 juli 1973, err., B.S., 17 juli 1973) en opgeheven bij art. 25 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).

Titel XI Meerderjarigheid en beschermde personen

Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 26 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Opschrift vervangen bij art. 1 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art.1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)).

Hoofdstuk I Meerderjarigheid

Artikel 488
[De meerderjarigheid is vastgesteld op de volle leeftijd van achttien jaren; op die leeftijd is men bekwaam tot alle handelingen van het burgerlijk leven.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55).

Hoofdstuk Ibis

Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 2 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)).
Hoofdstuk Ibis (art. 488bis, a) tot 488bis, k)) opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Artikel 488bis, a)
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 488bis, b)
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 4 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 3 mei 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.), err., B.S., 13 april 2004 (tweede uitg.)), met ingang van 31 december 2003, met uitzondering van § 2, die in werking treedt op 3 januari 2005 (art. 8 K.B. 21 september 2004 (B.S., 3 januari 2005)).
§ 2 gewijzigd bij art. 382 W. 22 december 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 31 december 2003 (art. 384).
§ 1 gewijzigd bij art. 2 W. 8 november 1998 (B.S., 17 december 1998).

Artikel 488bis, c)
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 5 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 3 W. 3 mei 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.), err., B.S., 13 april 2004 (tweede uitg.)), met ingang van 31 december 2003 (art. 15, zelf ingevoegd bij art. 383 W. 22 december 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.))).
§ 3 gewijzigd bij art. 3 W. 8 november 1998 (B.S., 17 december 1998).

Artikel 488bis, d)
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 6 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 4 W. 8 november 1998 (B.S., 17 december 1998), vervangen bij art. 4 W. 3 mei 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 31 december 2003 (art. 15, zelf ingevoegd bij art. 383 W. 22 december 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.))), gewijzigd bij art. 122, 1° en 2° W. 21 april 2007 (B.S., 13 juli 2007), nooit in werking getreden, zelf opgeheven bij art. 2 Wet 19 december 2014 (BS 29 december 2014 (ed. 3)), met ingang van 31 december 2014 (art. 3), bij art. 16 Wet 28 december 2011 (BS 30 december 2011 (ed. 4)) en bij art. 31 Wet 31 december 2012 (BS 31 december 2012 (ed. 2))), nooit in werking getreden en bij art. 85, 1° en 2° Wet 5 mei 2014 (BS 9 juli 2014), zelf opgeheven bij art. 230 Wet 4 mei 2016 (BS 13 mei 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 oktober 2016 (art. 136, zelf gewijzigd bij art. 250 Wet 4 mei 2016 (BS 13 mei 2016 (ed. 1))), nooit in werking getreden.

Artikel 488bis, e)
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 7 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
§ 1 gewijzigd bij art. 5 W. 3 mei 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 31 december 2003 (art. 15, zelf ingevoegd bij art. 383 W. 22 december 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.))).

Artikel 488bis, f)
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 8 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 6 W. 3 mei 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.), err., B.S., 13 april 2004 (tweede uitg.)), met ingang van 31 december 2003 (art. 15, zelf ingevoegd bij art. 383 W. 22 december 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.))).
§ 3, lid 2:
e) vervangen bij art. 2, 1° W. 15 juni 2005 (B.S., 30 juni 2005 (tweede uitg.)), met ingang van 30 juni 2005 (art. 4);
f) vervangen bij art. 2, 2° W. 15 juni 2005 (B.S., 30 juni 2005 (tweede uitg.)), met ingang van 30 juni 2005 (art. 4).

Artikel 488bis, g)
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 9 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 7 W. 3 mei 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 31 december 2003 (art. 15, zelf ingevoegd bij art. 383 W. 22 december 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.))).

Artikel 488bis, h)
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 10 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 8 W. 3 mei 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.), err., B.S., 13 april 2004 (tweede uitg.)), met ingang van 31 december 2003 (art. 15, zelf ingevoegd bij art. 383 W. 22 december 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.))).

Artikel 488bis, i)
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 488bis, j)
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 12 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 488bis, k)
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 13 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en opgeheven bij art. 27 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Hoofdstuk II Beschermde personen

Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 28 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Afdeling 1 Toepassingsgebied
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 29 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 488/1
De meerderjarige die wegens zijn gezondheidstoestand geheel of gedeeltelijk, zij het tijdelijk, niet in staat is zonder bijstand of andere beschermingsmaatregel zijn belangen van vermogensrechtelijke of niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, kan onder bescherming worden geplaatst, indien en voor zover de bescherming van zijn belangen dit vereist.
[Voor een minderjarige kan vanaf de volle leeftijd van zeventien jaar een verzoek tot plaatsing onder bescherming ingediend worden indien vaststaat dat hij bij zijn meerderjarigheid in de toestand zal verkeren als bedoeld in het eerste lid. De bescherming treedt in werking op het tijdstip waarop de beschermde persoon meerderjarig wordt.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 30 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en gewijzigd bij art. 183 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).

Artikel 488/2
Een beschermingsmaatregel over de goederen kan worden bevolen voor meerderjarige personen die zich in staat van verkwisting bevinden, indien en voor zover de bescherming van hun belangen dit vereist.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 31 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Afdeling 2 Buitengerechtelijke bescherming
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 32 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 489
De bepalingen van deze afdeling zijn uitsluitend van toepassing op daden van vertegenwoordiging die betrekking hebben op de goederen [en de personen, en op daden van beheer zoals bedoeld in artikel 494, g)].
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 33 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en gewijzigd bij art. 6 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 3 (art. 94) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 4 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)).

Artikel 490 (oud art. 490 - 501)
De bijzondere of algemene lastgeving verleend door een wilsbekwame meerderjarige of ontvoogde minderjarige persoon waarvoor geen enkele beschermingsmaatregel werd getroffen als bedoeld in artikel 492/1, en die in het bijzonder tot doel heeft om voor hem een buitenrechterlijke bescherming te regelen[, en de beëindiging van deze lastgeving krachtens het vijfde lid worden geregistreerd] in het centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat.
Het verzoek tot registratie gebeurt door de neerlegging van een voor eensluidend verklaard afschrift van de overeenkomst ter griffie van het vredegerecht van de verblijfplaats van de lastgever en subsidiair van zijn woonplaats, of door tussenkomst van de notaris die de lastgevingsovereenkomst heeft opgesteld.
In deze overeenkomst kunnen een aantal beginselen worden opgenomen die de lasthebber bij de uitoefening van zijn opdracht in acht moet nemen.
Binnen vijftien dagen na het verzoek tot registratie van de lastgevingsovereenkomst laat de griffier of de notaris deze opnemen in het centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat. De Koning bepaalt de nadere regels inzake oprichting, beheer en raadpleging van het centraal register. Hij bepaalt welke overheden gratis toegang hebben tot het centraal register en bepaalt het tarief van de kosten voor de registratie van de overeenkomsten.
[De lasthebber, de meerderjarige lastgever die wilsbekwaam is of de ontvoogde minderjarige voor wie geen beschermingsmaatregel werd getroffen als bedoeld in artikel 492/1, delen hun beslissing om de overeenkomst te beëindigen aan de in het tweede lid bedoelde griffier of notaris mee. De lasthebber deelt deze informatie mee aan de vrederechter.] De lastgever kan op dezelfde wijze ook de beginselen wijzigen die de lasthebber bij de uitoefening van zijn opdracht in acht moet nemen en die zijn opgenomen in die overeenkomst. De griffier of de notaris die in kennis is gesteld van de beslissing om de overeenkomst te beëindigen, brengt de griffier of notaris door wiens tussenkomst de overeenkomst werd geregistreerd hiervan op de hoogte. Deze laatste vermeldt de wijziging op de oorspronkelijke akte of op het afschrift. Er wordt voorts gehandeld overeenkomstig het vierde lid.
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij art. 34 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Gewijzigd bij art. 7, 1° en 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1), van toepassing op alle lastgevingen verleend na 1 maart 2019 (art. 94 en 98).

Artikel 490/1

§ 1

De in artikel 490 bedoelde bijzondere of algemene lastgeving eindigt niet van rechtswege wanneer de lastgever verkeert in de toestand als bedoeld in artikel 488/1 en 488/2.
In afwijking van het eerste lid kunnen in dat geval niet als lasthebber optreden:
de personen op wie een in afdeling 3 bedoelde rechterlijke beschermingsmaatregel van toepassing is;
de personen die krachtens artikel 496/6 geen bewindvoerder mogen zijn.

§ 2

De vrederechter kan hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de lastgever, de lasthebber, iedere belanghebbende evenals de procureur des Konings, een beslissing treffen omtrent de uitvoering van de lastgeving. [...]
Ingeval de vrederechter vaststelt dat de lastgever zich bevindt in de toestand als bedoeld in artikel 488/1 of 488/2, dat de lastgeving beantwoordt aan het belang van de lastgever en dat de lasthebber zijn opdracht heeft aanvaard, beveelt hij dat de lastgeving geheel of gedeeltelijk wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 490/2. De beslissing wordt bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de verzoeker, de lastgever en de lasthebber.
In het tegenovergestelde geval kan de vrederechter, bij een met bijzondere redenen omklede beschikking, met toepassing van artikel 492/1 een rechterlijke beschermingsmaatregel bevelen die de lastgeving geheel of gedeeltelijk beëindigt, of daarbovenop komt. [...]

§ 3

[De lasthebber beoordeelt het tijdstip waarop de lastgever komt te verkeren in een toestand als bedoeld in artikel 488/1 of 488/2, in voorkomend geval, overeenkomstig hetgeen wordt bepaald in de lastgevingsovereenkomst bedoeld in artikel 490. Deze beoordeling is tegenstelbaar aan een derde te goeder trouw.]
[...]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 35 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 2 gewijzigd bij art. 8, 1° en 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 3 gewijzigd bij art. 184, 2° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221) en bij art. 8, 3° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Voorgeschiedenis
§ 2 gewijzigd bij art. 184, 1° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).

Artikel 490/2

§ 1

Behoudens andersluidende wettelijke bepaling is de in artikel 490 bedoelde lastgeving onderworpen aan de artikelen 1984 tot 2010.
Bij de uitvoering van zijn opdracht neemt de lasthebber, voor zover mogelijk, de door de lastgever overeenkomstig artikel 490, derde lid, opgegeven beginselen in acht.
[De lasthebber betrekt de lastgever zoveel mogelijk en in verhouding tot diens begripsvermogen bij de uitoefening van zijn opdracht. Hij pleegt bij de uitvoering van zijn opdracht op regelmatige tijdstippen en ten minste eenmaal per jaar overleg met de lastgever en, in voorkomend geval, de door de lastgever aangewezen personen.]
Wanneer de belangen van de lasthebber in strijd zijn met die van de lastgever, stelt de vrederechter, ambtshalve of op verzoek van de lastgever of iedere belanghebbende, een lasthebber ad hoc aan. [...]
De gelden en de goederen van de lastgever worden volledig en duidelijk afgescheiden van het persoonlijke vermogen van de lasthebber. De banktegoeden van de lastgever worden op zijn naam ingeschreven.
[Heeft de lastgever meerdere lasthebbers aangewezen, dan worden de geschillen tussen hen beslecht in het belang van de lastgever, na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek.]

§ 2 [

De vrederechter kan te allen tijde de bijzondere of algemene lastgeving bedoeld in artikel 490 geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien de wijze waarop de lasthebber de opdracht uitvoert van die aard is dat de belangen van de lastgever in het gedrang komen. Hij kan deze lastgeving geheel of gedeeltelijk vervangen door rechterlijke beschermingsmaatregelen die beter overeenstemmen met de belangen van de lastgever. Hij kan de tenuitvoerlegging van de lastgeving of de uitoefening van de bevoegdheden van de lasthebber onderwerpen aan dezelfde vormvereisten als degene die van toepassing zijn op de rechterlijke beschermingsmaatregelen.
De vrederechter kan ofwel ambtshalve, ofwel op verzoek van enige belanghebbende of van de procureur des Konings, uitspraak doen over de uitvoeringsmodaliteiten van de lastgeving of over de bevoegdheden van de lasthebber. In geval van niet-naleving van de uitvoeringsmodaliteiten van de lastgeving of van de bevoegdheden van de lasthebber, gelden dezelfde sancties als degene waarin is voorzien voor een rechterlijke beschermingsmaatregel.
]

§ 3

De buitengerechtelijke beschermingsmaatregel neemt een einde:
[ingeval niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 488/1 en 488/2;]
door [de registratie] van de opzegging van de lastgeving door de lasthebber overeenkomstig artikel 490, vijfde lid;
door [de registratie] van de herroeping van de lastgeving door de lastgever overeenkomstig artikel 490, vijfde lid;
door het overlijden van de lastgever of van de lasthebber of door diens plaatsing onder een rechterlijke beschermingsmaatregel, overeenkomstig artikel 492/1;
door een beslissing van de vrederechter genomen overeenkomstig § 2 of artikel 490/1, § 2, derde lid.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 36 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 1 gewijzigd bij art. 9, 1° tot 3° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 2 vervangen bij art. 9, 4° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 3, enig lid:
1° vervangen bij art. 9, 5° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98);
2° en 3° gewijzigd bij art. 9, 6° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Afdeling 3 Rechterlijke bescherming
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 37 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Onderafdeling 1 Definities
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 38 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 491
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
a)
beschermde persoon: een meerderjarige persoon die door een rechterlijke beslissing overeenkomstig artikel 492/1 onbekwaam werd verklaard om één of meer handelingen te stellen;
b)
[...]
c)
[...]
d)
[...]
e)
bekwaamheid: de bevoegdheid om rechten en plichten zelf en zelfstandig uit te oefenen;
f)
bijstand: wijze waarop de in hoofdstuk II/1, afdeling 4, onderafdeling 2, bedoelde onbekwaamheid wordt opgevangen waarbij de beschermde persoon zelf, maar niet zelfstandig een bepaalde handeling mag stellen;
g)
vertegenwoordiging: wijze waarop de in hoofdstuk II/1, afdeling 4, onderafdeling 3, bedoelde onbekwaamheid wordt opgevangen waarbij de beschermde persoon niet zelfstandig, noch zelf een bepaalde handeling mag stellen.
Wetshistoriek
Art. opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij art. 39 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Enig lid, b) tot d) opgeheven bij art. 185 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).
Onderafdeling 2 De onbekwaamheid
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 40 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 492
De vrederechter kan ten aanzien van de persoon bedoeld in de artikelen 488/1 en 488/2 een rechterlijke beschermingsmaatregel bevelen wanneer en in de mate hij vaststelt dat dit noodzakelijk is en dat de bestaande wettelijke of buitengerechtelijke bescherming niet volstaat.
[...]
De buitengerechtelijke beschermingsmaatregel blijft van toepassing in de mate dat hij verenigbaar is met de rechterlijke beschermingsmaatregel. In voorkomend geval bepaalt de vrederechter de voorwaarden waaronder de lastgeving verder kan worden uitgevoerd.
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)), opnieuw opgenomen bij art. 41 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en vervangen bij art. 186 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).
Lid 2 opgeheven bij art. 10 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 492/1

§ 1

De vrederechter die een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de persoon beveelt, bepaalt de handelingen in verband met de persoon waarvoor de beschermde persoon onbekwaam is, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden en zijn gezondheidstoestand. Hij somt deze handelingen uitdrukkelijk op in zijn beschikking.
Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking blijft de beschermde persoon bekwaam voor alle handelingen in verband met zijn persoon.
De vrederechter oordeelt in zijn beschikking in ieder geval uitdrukkelijk over de bekwaamheid van de beschermde persoon met betrekking tot:
de keuze van zijn verblijfplaats;
het geven van de toestemming tot huwen bedoeld [in de artikelen 146 en 165/1];
het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot nietigverklaring van het huwelijk, bedoeld in de artikelen 180, 184 en 192;
het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, bedoeld in artikel 229;
het indienen van een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming bedoeld in artikel 230;
het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot scheiding van tafel en bed bedoeld in artikel 311bis;
het erkennen van een kind overeenkomstig [artikel 328];
het voeren van gedingen als eiser of als verweerder betreffende zijn afstamming bedoeld in boek I, titel VII;
de uitoefening van het ouderlijk gezag over de persoon van de minderjarige, bedoeld in boek I, titel IX [en van de ouderlijke prerogatieven];
10°
de aflegging van een verklaring van wettelijke samenwoning bedoeld in artikel 1476, § 1, alsook de beëindiging van de wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1476, § 2;
11°
in voorkomend geval, het afleggen van een verklaring tot verkrijging van de Belgische nationaliteit, bedoeld in hoofdstuk III van het Wetboek van de Belgische nationaliteit van 28 juni 1984;
12°
de uitoefening van de rechten bedoeld in de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van de persoonsgegevens;
13°
de uitoefening van het recht bedoeld in de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord;
14°
het richten van een verzoek tot naams- of voornaamswijziging, bedoeld in [artikel 370/3];
15°
[de uitoefening van de politieke rechten bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Grondwet;]
16°
het verlenen van de toestemming om een experiment op de menselijke persoon uit te voeren overeenkomstig artikel 6 van de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon;
17°
het verlenen van de toestemming tot het wegnemen van organen zoals bedoeld in artikel 5 of artikel 10 van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen [of het verzet daartegen overeenkomstig artikel 10 van dezelfde wet];
18°
de uitoefening van het recht op weigering om een autopsie uit te voeren op zijn kind van minder dan achttien maanden, bedoeld in artikel 3 van de wet van 26 maart 2003 houdende regeling van de autopsie na het onverwachte en medisch onverklaarde overlijden van een kind van minder dan achttien maanden;
19°
[[het verlenen van de toestemming tot de wegneming van lichaamsmateriaal bij levenden bedoeld in de artikelen 10, 12 en 20, § 1, van de wet van 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek, of het verzet daartegen overeenkomstig de artikelen 12 en 20, § 2, van dezelfde wet;]]
20°
[de uitoefening van activiteiten van wapenhandelaar, tussenpersoon, wapenverzamelaar of van andere personen bedoeld in hoofdstuk IV van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens;]
21°
[de ondertekening of authenticatie met behulp van de elektronische identiteitskaart overeenkomstig artikel 6, § 7, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;]
22°
[de aflegging van de in artikel 135/1 bedoelde aangifte van de overtuiging dat het geslacht vermeld in de akte van geboorte niet overeenstemt met de innerlijk beleefde genderidentiteit.]
[De rechter spreekt zich in alle gevallen ook uit over de bevoegdheid van de bewindvoerder om de rechten van de patiënt uit te oefenen op basis van artikel 14, § 2, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt voor het geval hij zelf deze rechten niet kan uitoefenen volgens voornoemde wet.]
[De onbekwaamheid om het ouderlijk gezag bedoeld in het derde lid, 9° uit te oefenen, heeft de onbekwaamheid voor de uitoefening van het wettelijk bewind bedoeld in § 2, derde lid, 17° tot gevolg.]

§ 2

De vrederechter die een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de goederen beveelt, bepaalt, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden, van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen en van de gezondheidstoestand van de beschermde persoon, de handelingen of categorieën van handelingen in verband met de goederen waarvoor deze onbekwaam is.
Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking is de beschermde persoon bekwaam voor alle handelingen met betrekking tot de goederen.
De vrederechter oordeelt in zijn beschikking in ieder geval uitdrukkelijk over de bekwaamheid van de beschermde persoon met betrekking tot:
het vervreemden van zijn goederen;
het aangaan van een lening;
het in pand geven of hypothekeren van zijn goederen alsook het geven van de toestemming tot doorhaling van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en van de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling;
het afsluiten van een pachtcontract, een handelshuurovereenkomst of een gewone huurovereenkomst [...];
het aanvaarden of verwerpen van een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel;
het aanvaarden van een schenking of een legaat onder bijzondere titel;
het optreden in rechte als eiser en verweerder;
het afsluiten van een overeenkomst van onverdeeldheid;
het aankopen van een onroerend goed;
10°
het aangaan van een dading of het afsluiten van een arbitrageovereenkomst;
11°
het voortzetten van een handelszaak;
12°
het berusten in een vordering betreffende onroerende rechten;
13°
het schenken onder levenden;
[
14°
een huwelijksstelsel te kiezen of te wijzigen;
]
14/1°
[een overeenkomst als bedoeld in artikel 1478, vierde lid, af te sluiten en te wijzigen;]
15°
het maken of herroepen van een uiterste wilsbeschikking;
16°
het stellen van handelingen met betrekking tot het dagelijkse beheer;
17°
de uitoefening van het wettelijk bewind over de goederen van de minderjarige bedoeld in boek I, titel IX;
18°
[het aangaan van een door de wet toegelaten erfovereenkomst;]
19°
[de uitoefening van zijn rechten en plichten in fiscale en sociale zaken;]
20°
[het aangaan van periodieke schulden.]
In voorkomend geval verduidelijkt de vrederechter in zijn beschikking welke de in het derde lid, 16°, bedoelde handelingen zijn die betrekking hebben op het dagelijkse beheer [en of en onder welke voorwaarden de beschermde persoon een bankkaart kan gebruiken om die handelingen te stellen].

§ 3

Ingeval de vrederechter zowel een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de persoon als een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de goederen beveelt, bepaalt hij in twee onderscheiden delen van zijn beschikking de handelingen met betrekking tot de persoon en de handelingen met betrekking tot de goederen waarvoor de beschermde persoon onbekwaam is.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 42 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 1, lid 3:
2° gewijzigd bij art. 58, 1° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83);
7° gewijzigd bij art. 187, 1° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221);
9° gewijzigd bij art. 187, 2° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221);
14° gewijzigd bij art. 58, 2° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83);
15° opgeheven bij art. 11, a) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98) en opnieuw opgenomen bij art. 3 Wet 28 maart 2023 (BS 14 april 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 oktober 2023 (art. 133);
17° gewijzigd bij art. 11, b) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98);
19° ingevoegd bij art. 187, 3° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221) en vervangen bij art. 11, c) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98);
20° ingevoegd bij art. 29 Wet 7 januari 2018 (BS 12 januari 2018);
21° en 22° ingevoegd bij art. 11, d) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 98).
§ 1, lid 4 ingevoegd bij art. 11, e) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 1, lid 5 ingevoegd bij art. 187, 4° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).
§ 2, lid 3:
4° gewijzigd bij art. 11, f) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98);
14° vervangen bij art. 12 Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66);
14/1° ingevoegd bij art. 187, 5° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221);
18° ingevoegd bij art. 5 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73);
19° en 20° ingevoegd bij art. 11, g) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 2, lid 4 gewijzigd bij art. 11, h) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 492/2
De vrederechter kan de vertegenwoordiging bij het verrichten van een rechtshandeling of proceshandeling slechts bevelen ingeval de bijstand bij het verrichten van die handeling niet volstaat.
Indien de beschikking geen andersluidende aanwijzing bevat, wordt de beschermde persoon alleen bijgestaan bij het verrichten van de handelingen waarvoor hij onbekwaam is verklaard.
Ten aanzien van een in artikel 488/2 bedoelde persoon kan de vrederechter enkel de bijstand bevelen bij bepaalde of alle handelingen die betrekking hebben op de goederen van de beschermde persoon.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 43 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 492/3
De rechterlijke beschermingsmaatregel heeft gevolgen vanaf de bekendmaking van de beschikking in het Belgisch Staatsblad wat betreft de handelingen bedoeld in [artikel 499/7, §§ 1 en 2, de artikelen 4.40, § 3, 4.13.9 en 2.3.5 van het Burgerlijk Wetboek, en artikel 1478, vierde lid] [evenals de door de wet toegelaten erfovereenkomsten]. Voor de andere handelingen heeft de rechterlijke beschermingsmaatregel gevolgen vanaf de indiening van het verzoekschrift tot aanstelling van een bewindvoerder.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 44 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233), art. 44 zelf gewijzigd bij art. 13 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014), met ingang van 1 september 2014 (art. 41) en art. 233 zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014), gewijzigd bij art. 6 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73), bij art. 78 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 91) en van toepassing vanaf zijn inwerkingtreding ongeacht het tijdstip waarop de nalatenschap is opengevallen (art. 90) en bij art. 13 Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 492/4
De vrederechter kan te allen tijde hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon of bewindvoerder of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beschikking, een einde maken aan de rechterlijke beschermingsmaatregel of de inhoud ervan wijzigen. [...] In voorkomend geval eindigt de rechterlijke beschermingsmaatregel op de dag van de beschikking.
[De vrederechter evalueert de rechterlijke beschermingsmaatregel ambtshalve indien hij het nodig acht of indien er zich een fundamentele wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan en handelt, in voorkomend geval, overeenkomstig het eerste lid. De bewindvoerder brengt de vrederechter op de hoogte telkens er zich een fundamentele wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan.]
[De rechterlijke beschermingsmaatregel eindigt van rechtswege in geval van overlijden van de beschermde persoon of door het verstrijken van de duur waarvoor hij is genomen.] Het openbaar ministerie geeft de vrederechter kennis van de definitieve invrijheidstelling van de geïnterneerde.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 45 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), met uitzondering van het derde lid (art. 232), gewijzigd bij art. 12, 1° en 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98) en bij art. 140 Wet 28 november 2021 (BS 30 november 2021 (ed. 2)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 95 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 188 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).

Artikel 492/5
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 46 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en opgeheven bij art. 13 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Onderafdeling 3 Sanctionering
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 47 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 493

§ 1

De handelingen die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met zijn overeenkomstig artikel 492/1, § 1, vastgestelde onbekwaamheid met betrekking tot zijn persoon, zijn rechtens nietig.
Indien de in het eerste lid bedoelde handelingen voorwaardelijk werden toegestaan door de vrederechter maar door de beschermde persoon werden verricht zonder dat die voorwaarden in acht werden genomen, kan de nietigheid van die handelingen worden ingeroepen.

§ 2

De in [de [artikel 499/7, § 2, artikelen 4.40, § 3, 4.139 en 2.3.5 van het Burgerlijk Wetboek, en artikel 1478, vierde lid] bedoelde voorwaarden,] bedoelde handelingen[, evenals de door de wet toegelaten erfovereenkomsten,] die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met zijn overeenkomstig artikel 492/1, § 2, vastgestelde onbekwaamheid met betrekking tot zijn goederen, zijn rechtens nietig.
Onder voorbehoud van het eerste lid, zijn de handelingen die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met zijn onbekwaamheid met betrekking tot zijn goederen, vastgesteld overeenkomstig artikel 492/1, § 2, nietig in geval van benadeling. De nietigheid wordt door de rechter beoordeeld rekening houdend met de rechten van derden te goeder trouw. De rechter kan echter de verbintenissen die de beschermde persoon door aankopen of op een andere wijze mocht hebben aangegaan ook verminderen, ingeval zij buitensporig zijn; de rechter houdt daarbij rekening met het vermogen van de beschermde persoon, de goede trouw van de personen die met hem hebben gehandeld en het nut of de nutteloosheid van de uitgaven.
Indien handelingen bedoeld [in de artikelen 4.40, § 3, 4.139 en 2.3.5 van het Burgerlijk Wetboek, en artikel 1478, vierde lid][, evenals de door de wet toegelaten erfovereenkomsten,]] voorwaardelijk werden toegestaan door de vrederechter, maar door de beschermde persoon werden verricht zonder dat die voorwaarden in acht werden genomen, zijn deze handelingen rechtens nietig. [Hetzelfde geldt indien de gestelde handeling een testament is dat niet voldoet [aan de in artikel 4.139, derde lid, of, in voorkomend geval, artikel 4.139, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek].]

§ 3

De nietigheid kan uitsluitend door de beschermde persoon en zijn bewindvoerder worden ingeroepen. [De nietige handeling kan tijdens de duur van de beschermingsmaatregel bevestigd worden door zijn bewindvoerder of, ingeval het een handeling betreft bedoeld [in de artikelen 4.139 en 2.3.5 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 1478, vierde lid], [of een door de wet toegelaten erfovereenkomst,] door de beschermde persoon. Als het om een [in artikel 499/7, de artikelen 4.40, § 3, 4.139 en 2.3.5 van het Burgerlijk Wetboek, en artikel 1478, vierde lid], [of een door de wet toegelaten erfovereenkomst,] bedoelde handeling gaat, verleent de vrederechter een bijzondere machtiging aan de bewindvoerder of, in voorkomend geval, aan de beschermde persoon.] [...]
Wanneer de beschermde persoon als zodanig wordt toegelaten tot herstel in zijn recht tegen zijn verbintenissen, kan hetgeen ten gevolge van die verbintenissen is betaald tijdens de bescherming van hem niet worden teruggevorderd, tenzij bewezen is dat het betaalde hem tot voordeel heeft gestrekt.

§ 4

Dit artikel is van toepassing op de handelingen die de beschermde persoon die zich laat bijstaan, heeft gesteld in strijd met artikel 498/1.
Wetshistoriek
Art. opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij art. 48 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233), art. 48 zelf gewijzigd bij art. 14, 1° tot 3° Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014), met ingang van 1 september 2014 (art. 41) en art. 233 zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014).
§ 2 gewijzigd bij art. 7, 1° en 2° Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73), bij art. 79, 1° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 91) en van toepassing vanaf zijn inwerkingtreding ongeacht het tijdstip waarop de nalatenschap is opengevallen (art. 90) en bij art. 14, 1° tot 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
§ 3 gewijzigd bij art. 7, 3° Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73), bij art. 14 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98), bij art. 79, 2° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 91) en van toepassing vanaf zijn inwerkingtreding ongeacht het tijdstip waarop de nalatenschap is opengevallen (art. 90) en bij art. 14, 4° en 5° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 493/1
De vordering tot nietigverklaring verjaart door verloop van vijf jaren.
Deze termijn loopt tegen de beschermde persoon vanaf het tijdstip waarop hij van de betwiste handeling kennis heeft gekregen, of vanaf de betekening die hem ervan is gedaan na afloop van de opdracht van de bewindvoerder.
De termijn loopt tegen zijn erfgenamen vanaf het tijdstip waarop zij kennis ervan hebben gekregen of vanaf de betekening die hun ervan is gedaan na het overlijden van hun rechtsvoorganger.
De verjaring die tegen de beschermde persoon is beginnen lopen, loopt verder tegen de erfgenamen.
De beschermde persoon of zijn erfgenamen kunnen echter, ook na verloop van die termijn, vergoeding voor geleden schade vorderen van de medecontractant die te kwader trouw was.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 49 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 493/2
Elke handeling die is verricht voordat de rechterlijke beschermingsmaatregel gevolgen had, kan worden vernietigd, indien [de oorzaak van de beschermingsmaatregel getroffen op grond van artikel 488/1] kennelijk bestond ten tijde van het verrichten van die handelingen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 50 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en gewijzigd bij art. 189 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).

Artikel 493/3
Na het overlijden van de beschermde persoon kunnen de door hem ten bezwarende titel verrichte handelingen niet worden betwist op grond van zijn gezondheidstoestand, dan voor zover de rechterlijke bescherming was uitgesproken of gevorderd voor zijn overlijden, tenzij het bewijs van wilsonbekwaamheid uit de betwiste handeling zelf voortvloeit.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 51 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Hoofdstuk II/1 Het bewind

Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 52 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Afdeling 1 Definities
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 53 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 494
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a)
beschermde persoon: een meerderjarige persoon die door een beslissing genomen overeenkomstig artikel 492/1 onbekwaam werd verklaard om één of meerdere handelingen te stellen;
b)
bewindvoerder over de persoon: persoon die de beschermde persoon bijstaat of vertegenwoordigt bij het stellen van handelingen met betrekking tot zijn persoon waarvoor hij onbekwaam werd verklaard overeenkomstig artikel 492/1;
c)
bewindvoerder over de goederen: persoon die de beschermde persoon bijstaat of vertegenwoordigt bij het stellen van handelingen met betrekking tot zijn goederen waarvoor hij onbekwaam werd verklaard overeenkomstig artikel 492/1;
d)
vertrouwenspersoon: persoon die als bemiddelaar optreedt tussen de bewindvoerder over de persoon, de bewindvoerder over de goederen en de beschermde persoon, de mening vertolkt van de beschermde persoon in de bij de wet bepaalde gevallen indien hij daar zelf niet toe in staat is of hem ondersteunt bij het uiten van zijn mening ingeval hij dit niet zelfstandig kan en toezicht uitoefent op de goede werking van het bewind;
e)
bijstand: het optreden van de bewindvoerder ter vervolmaking van de rechtsgeldigheid van een handeling gesteld door de beschermde persoon zelf;
f)
vertegenwoordiging: het optreden van de bewindvoerder in naam en voor rekening van de beschermde persoon;
g)
beheer: het optreden van de bewindvoerder door het stellen van handelingen met betrekking tot de goederen die niet vatbaar zijn voor vertegenwoordiging.
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij art. 54 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Afdeling 2 Ontstaan van het bewind
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 55 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 495
Het bewind over beschermde personen ontstaat wanneer de vrederechter:
een rechterlijke beschermingsmaatregel beveelt overeenkomstig artikel 492/1 en een persoon die de beschermde persoon bijstand verleent bij het stellen van handelingen moet worden aangewezen;
een rechterlijke beschermingsmaatregel beveelt overeenkomstig artikel 492/1 en een persoon die de beschermde persoon vertegenwoordigt bij het stellen van handelingen moet worden aangewezen.
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij art. 56 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Afdeling 3 Organisatie van het bewind
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 57 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 496
Iedere persoon voor wie geen rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 492/1 werd genomen kan, ten overstaan van de vrederechter van zijn verblijfplaats of, bij gebrek daaraan, van zijn woonplaats of ten overstaan van een notaris een verklaring afleggen waarin hij zijn voorkeur te kennen geeft omtrent de aan te wijzen bewindvoerder of vertrouwenspersoon indien de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel zou bevelen.
In dezelfde verklaring kunnen een aantal beginselen worden opgenomen die de bewindvoerder met een opdracht van vertegenwoordiging in acht moet nemen bij de uitoefening van zijn opdracht.
Van deze verklaring wordt een authentieke akte opgesteld. De vrederechter met bijstand van de griffier kan zich op verzoek en op kosten van de verzoeker, zelfs buiten zijn kanton, naar diens verblijfplaats of woonplaats begeven om een verklaring op te nemen.
Binnen vijftien dagen na het afleggen van voormelde verklaring laat de griffier of de notaris deze verklaring opnemen in een centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch notariaat.
De Koning bepaalt de nadere regels inzake oprichting, beheer en raadpleging van het centraal register. De Koning bepaalt welke overheden gratis toegang tot het centraal register hebben. De Koning bepaalt het tarief van de kosten voor de opneming van de verklaringen.
[...]
De in het eerste lid bedoelde persoon kan op ieder moment op dezelfde wijze als bepaald in het eerste en tweede lid de verklaring herroepen en desgevallend een nieuwe voorkeur uitdrukken. Er wordt voorts gehandeld zoals bepaald in de vorige leden. De vrederechter of notaris voor wie de herroeping plaatsheeft, stelt de vrederechter of notaris voor wie de oorspronkelijke verklaring werd afgelegd, hiervan in kennis. Deze laatste vermeldt de herroeping op de gewijzigde akte.
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij art. 58 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Lid 6 opgeheven bij art. 15 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 496/1

§ 1

De ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de beschermde persoon een feitelijk gezin vormt of een lid van de naaste familie die als bewindvoerder werd aangesteld, kunnen ten overstaan van de vrederechter die het administratief dossier beheert een verklaring afleggen waarin de voorkeur te kennen wordt gegeven over de aan te wijzen bewindvoerder indien de bewindvoerder het mandaat zelf niet langer kan uitoefenen.
Van deze verklaring wordt een akte opgesteld, waarvan een eensluidend verklaard afschrift wordt gevoegd bij het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.
Telkens als de vrederechter een bewindvoerder aanstelt ter vervanging of opvolging van de in het eerste lid bedoelde bewindvoerder, gaat hij vooraf na of in het administratief dossier een verklaring werd opgenomen.

§ 2

De persoon die tot vertrouwenspersoon werd aangesteld door de beschermde persoon kan ten overstaan van de vrederechter die het administratief dossier beheert een verklaring afleggen waarin de voorkeur te kennen wordt gegeven over de aan te wijzen vertrouwenspersoon indien hij deze functie zelf niet langer kan uitoefenen. Van deze verklaring wordt een akte opgesteld, waarvan een eensluidend verklaard afschrift wordt gevoegd bij het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.
Telkens als de vrederechter die het administratief dossier beheert een vertrouwenspersoon aanstelt ter vervanging of opvolging van de in het eerste lid bedoelde vertrouwenspersoon, gaat hij vooraf na of in het administratief dossier een verklaring werd opgenomen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 59 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 496/2
Indien de persoon die overeenkomstig de artikelen 496 en 496/1 is aangewezen, de bewindvoering aanvaardt, homologeert de vrederechter de aanwijzing, tenzij ernstige redenen met betrekking tot het belang van de beschermde persoon, die nauwkeurig zijn omschreven in de gronden van de beschikking, uitsluiten dat de keuze wordt gevolgd.
De vrederechter mag de homologatie ook weigeren op grond van het uittreksel uit het strafregister van de aangewezen persoon.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 60 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 496/3
Indien van de mogelijkheden bedoeld in de artikelen 496 en 496/1 geen gebruik is gemaakt of indien het niet mogelijk was de gemaakte keuze te volgen, kiest de vrederechter een bewindvoerder die geschikt is om de te beschermen persoon bij te staan of te vertegenwoordigen.
De vrederechter kiest als bewindvoerder over de persoon bij voorkeur de ouders of één van beide ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, een lid van de naaste familie, een persoon die instaat voor de dagelijkse zorg van de te beschermen persoon of de te beschermen persoon en zijn omgeving begeleidt in deze zorg of een private stichting die zich uitsluitend inzet voor de te beschermen persoon [of een stichting van openbaar nut die voor de te beschermen personen over een statutair ingesteld comité belast met het opnemen van bewindvoeringen beschikt], rekening houdend met de mening van deze persoon, alsook met zijn persoonlijke omstandigheden, zijn leefomstandigheden en zijn gezinstoestand.
De vrederechter wijst bij voorkeur de bewindvoerder over de persoon aan tot bewindvoerder over de goederen, tenzij dit strijdig is met het belang van de te beschermen persoon of er geen vertrouwenspersoon werd aangewezen. Bij afwezigheid van bewindvoerder over de persoon of ingeval de vrederechter oordeelt dat een andere persoon tot bewindvoerder over de goederen moet aangewezen worden, kiest hij als bewindvoerder over de goederen bij voorkeur de ouders of één van beide ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, een lid van de naaste familie, een persoon die instaat voor de dagelijkse zorg van de te beschermen persoon of de te beschermen persoon en zijn omgeving begeleidt in deze zorg, of een private stichting die zich uitsluitend inzet voor de te beschermen persoon [of een stichting van openbaar nut die voor de te beschermen personen over een statutair ingesteld comité belast met het opnemen van bewindvoeringen beschikt], of de lasthebber bedoeld in artikel 490, rekening houdend met de mening van de te beschermen persoon alsook met zijn persoonlijke omstandigheden, de aard en samenstelling van het te beheren vermogen en de gezinstoestand van de te beschermen persoon.
]
[Indien de vrederechter een private stichting of een stichting van openbaar nut wenst aan te wijzen tot bewindvoerder, onderzoekt hij vooraf of de statuten van deze stichting en de reglementen die ter uitvoering van de statuten zijn uitgevaardigd, aansluiten bij de doelstellingen en bepalingen van dit hoofdstuk.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 61 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en gewijzigd bij art. 190 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).

Artikel 496/4

§ 1

De vrederechter kan, met uitzondering van de ouders van de te beschermen persoon, slechts één persoon tot bewindvoerder over de persoon aanwijzen.

§ 2

De vrederechter kan in het belang van de te beschermen persoon verscheidene bewindvoerders over de goederen aanstellen. In voorkomend geval verduidelijkt hij de bevoegdheden van de onderscheiden bewindvoerders en de wijze waarop zij deze bevoegdheden uitoefenen.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke bewindvoerder geacht te handelen met instemming van de andere bewindvoerder of bewindvoerders, wanneer hij alleen een handeling stelt [...], behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 62 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 2 gewijzigd bij art. 191 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).

Artikel 496/5
Niemand is verplicht de bewindvoering op zich te nemen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 63 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 496/6
Mogen geen bewindvoerders zijn:
personen ten aanzien van wie een rechterlijke of een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel werd genomen;
rechtspersonen, met uitzondering van de private stichting die zich uitsluitend inzet voor de beschermde persoon [of een stichting van openbaar nut die voor de te beschermen personen over een statutair ingesteld comité belast met het opnemen van bewindvoeringen beschikt];
bestuurs- of personeelsleden van de instelling waar de beschermde persoon verblijft;
wat uitsluitend het bewind over de goederen betreft, personen die niet vrij over hun goederen kunnen beschikken;
personen die, krachtens artikel 32 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, volledig ontzet zijn uit het ouderlijk gezag.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 64 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Enig lid, 2° gewijzigd bij art. 192 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).

Artikel 496/7
Onverminderd artikel 492/4 kan de vrederechter te allen tijde, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van de beschermde persoon, van diens vertrouwenspersoon of bewindvoerder of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beschikking, de bewindvoerder vervangen of diens bevoegdheden wijzigen. Ingeval er verscheidene bewindvoerders over de goederen werden aangesteld, kan hij daarenboven een einde maken aan de opdracht van een bewindvoerder of de wijze waarop zij hun bevoegdheden uitoefenen wijzigen. [...]
Indien hij zulks nodig acht, kan de vrederechter van de bewindvoerder over de goederen waarborgen eisen, hetzij bij zijn aanwijzing, hetzij gedurende de uitoefening van zijn opdracht.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 65 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), en gewijzigd bij art. 16 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Afdeling 4 De werking van het bewind
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 66 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Onderafdeling 1 Algemene bepalingen
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 67 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 497
De bewindvoering is een persoonlijke opdracht die niet overgaat op de erfgenamen van de bewindvoerder.
De bewindvoering heeft tot doel de belangen van de beschermde persoon te behartigen. Zij bevordert, in de mate van het mogelijke, de autonomie van de beschermde persoon.
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij art. 68 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 497/1
De Koning kan de uitoefening van de functie van bewindvoerder afhankelijk maken van bepaalde voorwaarden, onder meer door het aantal personen te beperken van wie men bewindvoerder kan zijn.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 69 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 497/2
De volgende handelingen zijn[, in zoverre de beschermde persoon daarvoor handelingsonbekwaam werd verklaard] niet vatbaar voor bijstand of vertegenwoordiging door de bewindvoerder:
het geven van de toestemming tot huwen, bedoeld in de [artikelen 146 en 165/1];
het instellen van een vordering tot nietigverklaring van een huwelijk, bedoeld in de artikelen 180, 184 en 192;
het vaststellen van de echtelijke verblijfplaats, bedoeld in artikel 214, tweede lid;
de toestemming om over de gezinswoning te beschikken, bedoeld in artikel 220, § 1;
het instellen van een vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, bedoeld in artikel 229;
het instellen van een vordering tot scheiding van tafel en bed, bedoeld in artikel 311bis;
het indienen van een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming, bedoeld in artikel 230;
de erkenning van een kind, bedoeld in artikel 328;
de toestemming tot de erkenning, bedoeld in artikel 329bis, § 2;
10°
het verzet tegen een rechtsvordering tot onderzoek naar het moederschap of het vaderschap, bedoeld in artikel 332quinquies, § 2;
11°
[...]
12°
het verlenen van de toestemming tot zijn adoptie, bedoeld in artikel 348-1;
13°
de uitoefening van het ouderlijk gezag over het minderjarige kind van de beschermde persoon, [met uitzondering van de uitoefening van het wettelijk bewind over de goederen van de minderjarige bedoeld in boek I, titel IX,] alsook van de ouderlijke prerogatieven met betrekking tot de staat van de persoon van dit minderjarige kind;
14°
het afleggen van een verklaring tot wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1476, § 1, alsook de beëindiging van de wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1476, § 2;
15°
het verlenen van de toestemming tot sterilisatie;
16°
het verlenen van de toestemming tot een handeling van medisch begeleide voortplanting zoals bedoeld in de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten;
17°
[de in artikel 135/1 bedoelde aangifte van de overtuiging dat het geslacht vermeld in de akte van geboorte niet overeenstemt met de innerlijk beleefde genderidentiteit;]
18°
het verzoek tot euthanasie bedoeld in artikel 3 en 4 van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie;
19°
het verzoek tot uitvoering van een zwangerschapsafbreking bedoeld [in artikel 2 van de wet van 15 oktober 2018 betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, tot opheffing van de artikelen 350 en 351 van het Strafwetboek, tot wijziging van de artikelen 352 en 383 van hetzelfde Wetboek en tot wijziging van diverse wetsbepalingen];
20°
het verlenen van de toestemming tot het stellen van handelingen die de fysieke integriteit of de intieme levenssfeer van de beschermde persoon raken, onverminderd de afwijkende bepalingen opgenomen in bijzondere wetten;
21°
het verlenen van de toestemming voor het gebruik van gameten of embryo's in vitro voor onderzoeksdoeleinden bedoeld in artikel 8 van de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro;
22°
de uitoefening van het recht op weigering om een autopsie uit te voeren op zijn kind van minder dan achttien maanden bedoeld in artikel 3 van de wet van 26 maart 2003 houdende regeling van de autopsie na het onverwachte en medisch onverklaarde overlijden van een kind van minder dan achttien maanden;
23°
het verlenen van de toestemming tot afneming van bloed en bloedderivaten zoals bedoeld in artikel 5 van de wet van 5 juli 1994 betreffende bloed en bloedderivaten van menselijke oorsprong;
24°
het schenken onder levenden, met uitzondering van de gebruikelijke geschenken in verhouding tot het vermogen van de beschermde persoon [en van het bepaalde in artikel 499/7, § 4];
25°
het maken of herroepen van een uiterste wilsbeschikking;
26°
de uitoefening van politieke rechten bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Grondwet;
27°
[het aangaan van een door de wet toegelaten erfovereenkomst, in de hoedanigheid van beschikker, of in de hoedanigheid van vermoedelijk erfgenaam wanneer de erfovereenkomst, in hoofde van de beschermde persoon, de verzaking aan rechten in een niet opengevallen nalatenschap tot gevolg heeft;]
28°
[het verlenen van de toestemming tot het wegnemen van organen bedoeld in artikel 5 of 10 van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen.]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 70 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Enig lid:
inleidende bepaling gewijzigd bij art. 17, a) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98);
1° gewijzigd bij art. 59 Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83);
11° opgeheven bij art. 193, 1° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221);
13° gewijzigd bij art. 193, 2° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221);
17° vervangen bij art. 17, b) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 98);
19° gewijzigd bij art. 4 Wet 15 oktober 2018 (BS 29 oktober 2018);
24° gewijzigd bij art. 193, 3° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221);
27° ingevoegd bij art. 8 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73);
28° ingevoegd bij art. 17, c) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 497/3

§ 1

[Geschillen tussen de bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen of tussen de bewindvoerders over de goederen worden beslecht in het belang van de beschermde persoon, na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek.]
[De in het eerste lid bedoelde procedure is ook van toepassing op de geschillen tussen enerzijds de bewindvoerder over de persoon of de bewindvoerder over de goederen en anderzijds de beschermde persoon.]

§ 2

Rechtshandelingen en beslissingen die zowel betrekking hebben op de persoon als op de goederen van de beschermde persoon mogen alleen met instemming van de bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen worden genomen.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke bewindvoerder geacht te handelen met instemming van de andere bewindvoerder wanneer hij alleen een handeling stelt die met de rechterlijke beschermingsregeling verband houdt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 71 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 1 gewijzigd bij art. 18, 1° en 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 497/4
In geval van belangentegenstelling tussen de beschermde persoon en zijn bewindvoerder wijst de vrederechter of de rechter bij wie de zaak aanhangig is, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van de vertrouwenspersoon, van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings, een bewindvoerder ad hoc aan.
[...]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 72 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Lid 2 opgeheven bij art. 19 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 497/5

[§ 1

Na onderzoek en goedkeuring van het verslag bedoeld in de artikelen 498/3, 498/4, 499/14 of 499/17, overeenkomstig artikel 497/8, kan de vrederechter de bewindvoerder, op basis van een bijzonder met redenen omkleed verzoekschrift, bij een met bijzondere redenen omklede beslissing, een forfaitaire vergoeding toekennen voor de door hem geleverde prestaties en gemaakte kosten in het kader van het dagelijks beheer van het vermogen van de beschermde persoon.
De forfaitaire basisvergoeding voor de bewindvoerder bedraagt duizend euro per jaar en per bewind.
In afwijking van het tweede lid mag de forfaitaire basisvergoeding echter niet hoger zijn dan het gemiddelde maandinkomen van de beschermde persoon.
Het eerste jaar van het bewind wordt het bedrag bedoeld in het tweede of derde lid verhoogd met honderdvijfentwintig euro.
Bovendien kan een bijkomende forfaitaire vergoeding, per jaar en per bewind, toegekend worden van vijf procent van de jaarlijkse inkomsten van de beschermde persoon boven twintigduizend euro.
De Koning bepaalt de inkomsten van de beschermde persoon die voor deze paragraaf in aanmerking kunnen worden genomen.
Indien verschillende personen werden aangesteld als bewindvoerders, over de persoon of over de goederen, bepaalt de vrederechter het aandeel in de vergoeding dat elk van hen ontvangt, in verhouding tot hun werkelijk geleverde prestaties.
Indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen of ingeval de vrederechter vaststelt dat de bewindvoerder tekortschiet in de uitoefening van zijn opdracht, kan hij bij een met bijzondere redenen omklede beslissing weigeren een vergoeding toe te kennen of een lagere vergoeding toekennen dan deze voorzien in deze paragraaf.
In afwijking van het eerste lid kan de vrederechter geen vergoeding toekennen aan de ouder(s) van de beschermde persoon voor de geleverde prestaties in het kader van het dagelijks beheer van het vermogen van de beschermde persoon. De vrederechter kan de ouder(s) echter een bedrag van driehonderd euro per jaar toekennen om de kosten voor deze prestaties te vergoeden.
]

[§ 2

De vrederechter kan de bewindvoerder, na mededeling van met redenen omklede staten, een vergoeding toekennen die in overeenstemming is met de vervulde buitengewone ambtsverrichtingen.
Onder buitengewone ambtsverrichtingen worden de materiële en intellectuele prestaties verstaan die niet kaderen in het dagelijks beheer van het vermogen van de beschermde persoon.[...]
De vergoeding voor de buitengewone ambtsverrichtingen, met inbegrip van de gemaakte kosten in het kader van de buitengewone ambtsverrichtingen, met uitzondering van de kosten bedoeld [in paragraaf 2/1], bedraagt maximum honderdvijfentwintig euro per uur. De vrederechter houdt bij de vaststelling van dit bedrag rekening met de aard, de complexiteit en de omvang van de door de bewindvoerder geleverde prestaties alsook met de in het kanton gebruikelijke tarieven.
De verplaatsingskosten met betrekking tot de buitengewone ambtsverrichtingen worden vergoed volgens de kilometervergoeding bedoeld in artikel 74 van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt. Behoudens uitzonderlijke gevallen worden enkel de verplaatsingen tussen het kanton van de, overeenkomstig artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek, bevoegde vrederechter en de plaats waar de buitengewone ambtsverrichtingen worden vervuld, vergoed.
De Koning kan bepalen welke ambtsverrichtingen als buitengewoon kunnen worden beschouwd [...].
]

[§ 2/1

In afwijking van de paragrafen 1 en 2, kunnen de uitzonderlijke kosten, gemaakt in het kader van de prestaties bedoeld in paragraaf 1 of van de buitengewone ambtsverrichtingen bedoeld in paragraaf 2, terugbetaald worden volgens de door de Koning bepaalde voorwaarden. De Koning kan bepalen welke kosten als uitzonderlijk kunnen worden beschouwd.
]

[§ 3

De bedragen die worden uitgedrukt in euro opgenomen in de paragrafen 1 en 2 worden jaarlijks op 1 januari van rechtswege geïndexeerd, in functie van de afgevlakte gezondheidsindex van de maand november van het vorige jaar. Het aanvangsindexcijfer is de afgevlakte gezondheidsindex van januari 2023.
De rechter past de bedragen toe die gelden op het moment van de indiening van het verzoek van de bewindvoerder.
]

[§ 4 ]

Het is de bewindvoerder verboden, buiten de [in dit artikel bedoelde vergoedingen, enige vergoeding] of voordeel, van welke aard ook of van wie ook, te ontvangen met betrekking tot de uitoefening van het gerechtelijk mandaat van bewindvoerder.
]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 73 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Oorspronkelijke leden 1 tot 5 genummerd tot §§ 1 tot 3 en vervangen bij art. 9, 1° Wet 8 november 2023 (BS 30 november 2023), met ingang van 1 juli 2024 (art. 4, 1° KB 18 mei 2024 (BS 14 juni 2024)). De nieuwe vergoedingsregels zijn van toepassing vanaf de neerlegging van het eerste verslag bedoeld in de artikelen 498/3, §§ 1 en 2, en 499/14, §§ 1 en 2, van het oud Burgerlijk Wetboek volgend op deze inwerkingtreding (art. 36).
§ 2 gewijzigd bij art. 35, 1° tot 3° Wet 15 mei 2024 (BS 28 mei 2024), met ingang van 1 juli 2024 (art. 4, 2° KB 18 mei 2024 (BS 14 juni 2024)).
§ 2/1 ingevoegd bij art. 35, 4° Wet 15 mei 2024 (BS 28 mei 2024), met ingang van 1 juli 2024 (art. 4, 2° KB 18 mei 2024 (BS 14 juni 2024)).
Oorspronkelijk lid 6 genummerd tot § 4 en gewijzigd bij art. 9, 2° Wet 8 november 2023 (BS 30 november 2023), met ingang van 1 juli 2024 (art. 4, 1° KB 18 mei 2024 (BS 14 juni 2024)). De nieuwe vergoedingsregels zijn van toepassing vanaf de neerlegging van het eerste verslag bedoeld in de artikelen 498/3, §§ 1 en 2, en 499/14, §§ 1 en 2, van het oud Burgerlijk Wetboek volgend op deze inwerkingtreding (art. 36).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling:
art. 96 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018);
art. 35 Wet 8 november 2023 (BS 30 november 2023).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 20, 1° tot 4° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 497/6
De vrederechter kan de maatregelen bedoeld in artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek nemen om inlichtingen in te winnen over de familiale, morele en materiële toestand van de te beschermen persoon alsook over diens levensomstandigheden.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 74 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Vervangen bij art. 21 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 497/7
De bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen brengen elkaar en de vertrouwenspersoon op de hoogte van de handelingen die zij in uitvoering van hun opdracht verrichten.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 75 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 497/8
De vrederechter onderzoekt en keurt de verslagen bedoeld in de artikelen 498/3, 498/4, 499/6, 499/14 of 499/17 goed nadat minstens werd nagegaan of:
het verslag en, indien nodig, de bij het verslag gevoegde documenten, zijn neergelegd;
het verslag ten minste de wettelijk vereiste elementen bevat;
het verslag in overeenstemming is met het door de Koning opgestelde model;
indien er meerdere bewindvoerders zijn, de wijze van opmaak van het verslag bedoeld in artikel 498/3, § 2, derde lid, werd nageleefd; en
er geen ernstige aanwijzingen zijn van tekortkomingen of fraude in het beheer van de bewindvoerder.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 76 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Vervangen bij art. 22 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 96 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018).
Onderafdeling 2 Bijstand
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 77 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 498
Deze onderafdeling is van toepassing ingeval de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel van bijstand heeft bevolen overeenkomstig artikel 492/1.
In afwijking van het eerste lid is deze onderafdeling in ieder geval van toepassing indien de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel heeft bevolen ten aanzien van een persoon die verkeert in de toestand bedoeld in artikel 488/2.
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij maart 2013, art. 78 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 498/1
De vrederechter die overeenkomstig artikel 492/2 de bijstand beveelt, bepaalt de nadere regels ervan. De vrederechter kan bepalen dat de bijstand bestaat in het door de bewindvoerder verlenen van een voorafgaande toestemming tot het verrichten van één welbepaalde handeling, [van een categorie van welbepaalde handelingen of van handelingen die gericht zijn op een welbepaald doel. De vrederechter verduidelijkt in het laatste geval uitdrukkelijk de handelingen die verband houden met dit doel in zijn beschikking bedoeld in artikel 492/1]. De toestemming tot het verrichten van handelingen die gericht zijn op een welbepaald doel moet in ieder geval schriftelijk worden verleend.
Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking bestaat de bijstand uit de voorafgaandelijke schriftelijke toestemming tot het verrichten van de handeling of, ingeval het een in artikel 499/7 bedoelde handeling betreft en er een geschrift wordt opgemaakt, in de medeondertekening van dit geschrift door de bewindvoerder.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 79 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en gewijzigd bij art. 194 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).

Artikel 498/2
De bewindvoerder over de persoon verleent bijstand aan de beschermde persoon bij het verrichten van een handeling met betrekking tot de persoon die op grond van artikel 492/1 onder de rechterlijke beschermingsmaatregel valt, tenzij de voorgenomen handeling de belangen van de beschermde persoon kennelijk schaadt.
De bewindvoerder over de goederen verleent bijstand aan de beschermde persoon bij het verrichten van een handeling met betrekking tot de goederen die op grond van artikel 492/1 onder de rechterlijke beschermingsmaatregel valt, tenzij de voorgenomen handeling de belangen van de beschermde persoon schaadt.
De bewindvoerder betrekt de beschermde persoon zoveel mogelijk en in verhouding tot diens begripsvermogen bij de uitoefening van zijn opdracht.
Ingeval de bewindvoerder bij de uitvoering van zijn opdracht de beschermde persoon schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld. Niettemin wordt de aansprakelijkheid wegens schuld minder streng toegepast ten aanzien van degene die de opdracht van bijstand om niet op zich neemt, dan ten aanzien van hem die daarvoor de bezoldiging bedoeld in artikel 497/5, eerste lid, ontvangt.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 80 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 498/3

§ 1

De vrederechter bepaalt het tijdstip waarop of de omstandigheden waarin en de wijze waarop de bewindvoerder over de persoon verslag uitbrengt over de handelingen waarvoor hij de beschermde persoon bijstand heeft verleend.
Bij gebreke van aanwijzingen in de in artikel 492/1, § 1, bedoelde beschikking [deelt de bewindvoerder jaarlijks een schriftelijk verslag mee] aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de goederen. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld:
de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder, of zijn benaming en maatschappelijke zetel;
de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon;
een overzicht van de handelingen waarvoor de bewindvoerder bijstand heeft verleend aan de beschermde persoon.

§ 2

De bewindvoerder over de goederen [deelt jaarlijks een schriftelijk verslag mee] aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en diens bewindvoerder over de persoon. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld:
de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder of zijn benaming en maatschappelijke zetel;
de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon;
een overzicht van de handelingen waarvoor de bewindvoerder bijstand heeft verleend aan de beschermde persoon.
Ingeval de vrederechter verscheidene bewindvoerders over de goederen heeft aangesteld, bepaalt hij de wijze waarop ze dit schriftelijk verslag dienen uit te brengen.

[§ 2/1

Wanneer slechts één bewindvoerder wordt aangewezen als bewindvoerder over de persoon en over de goederen, brengt die bewindvoerder jaarlijks één enkel verslag uit.
]

§ 3

[De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en indien dat het geval is, keurt hij het verslag goed.] Eventuele opmerkingen of aanmerkingen waarmee de bewindvoerder in de toekomst rekening dient te houden [...] worden [hem ter kennis gebracht].
Het verslag wordt bij het in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde administratief dossier gevoegd.

§ 4

De Koning bepaalt een model van verslag.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 81 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 1, lid 2 gewijzigd bij art. 23, 1° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 2, lid 1 gewijzigd bij art. 23, 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 2/1 ingevoegd bij art. 23, 3° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 3 gewijzigd bij art. 23, 4° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 96 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018).

Artikel 498/4
[De bewindvoerder deelt binnen een maand na de beëindiging van zijn opdracht een eindverslag, opgesteld overeenkomstig artikel 498/3, § 1, derde lid, en/of 498/3, § 2, tweede lid, mee aan de vrederechter, aan de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of aan de nieuwe bewindvoerder. Het verslag wordt in laatstgenoemd geval eveneens meegedeeld aan de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon.] De vrederechter kan de bewindvoerder er evenwel van ontslaan om dit verslag over te zenden aan de beschermde persoon, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
[De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8. Naargelang van het resultaat keurt hij het verslag goed of weigert hij het. In voorkomend geval wordt melding gemaakt van de reden voor de weigering om het verslag goed te keuren.]
[...]
Het verslag [wordt] bij het in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde administratief dossier gevoegd.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 82 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), en gewijzigd bij art. 24, 1° tot 4° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 96 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018).
Onderafdeling 3 Vertegenwoordiging en beheer
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 83 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 499
Deze onderafdeling is van toepassing ingeval de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel van vertegenwoordiging heeft bevolen overeenkomstig artikel 492/1.
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij maart 2013, art. 84 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 499/1

§ 1

De bewindvoerder over de persoon vertegenwoordigt de beschermde persoon bij het verrichten van een rechtshandeling of proceshandeling met betrekking tot de persoon, voor zover deze handeling valt onder de rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 492/1, § 1.

§ 2

De bewindvoerder over de goederen beheert de goederen van de beschermde persoon zoals een goede huisvader en vertegenwoordigt de beschermde persoon bij het verrichten van een rechtshandeling of proceshandeling met betrekking tot deze goederen, voor zover deze handeling valt onder de rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 492/1, § 2.

§ 3

De bewindvoerder neemt bij de uitoefening van zijn opdracht zoveel mogelijk de beginselen in acht waarvoor de beschermde persoon overeenkomstig artikel 496, tweede lid, heeft gekozen. De vrederechter kan de bewindvoerder evenwel ontslaan van de verplichting welbepaalde beginselen in acht te nemen ingeval de omstandigheden sedertdien dermate gewijzigd zijn dat er ernstige twijfels rijzen bij de bedoeling van de beschermde persoon om deze beginselen in acht te laten nemen.
De bewindvoerder betrekt de beschermde persoon zoveel mogelijk en in verhouding tot diens begripsvermogen bij de uitoefening van zijn opdracht. Hij pleegt bij de uitvoering van zijn opdracht op regelmatige tijdstippen [en ten minste één maal per jaar] overleg met de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon.
De bewindvoerder brengt de beschermde persoon op de hoogte van de handelingen die hij verricht. In bijzondere omstandigheden kan de vrederechter hem vrijstelling verlenen van deze verplichting. Bij ontstentenis van een bewindvoerder over de persoon of over de goederen of van een vertrouwenspersoon kan de vrederechter een andere persoon of instelling aanwijzen die door de bewindvoerder op de hoogte moet worden gebracht.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 85 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 3 gewijzigd bij art. 25 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 96 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018).

Artikel 499/2
De bewindvoerder over de goederen besteedt de inkomsten van de beschermde persoon aan diens onderhoud, verzorging en welzijn, en vordert de toepassing van de sociale wetgeving in het belang van de beschermde persoon.
Hij stelt de beschermde persoon, na daarover met hem en diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de persoon te hebben overlegd, de nodige sommen ter beschikking.
Een en ander geldt onverminderd hetgeen bij wet en verordening bepaald is omtrent de vergoeding van de kosten van onderhoud van de zieken, gehandicapten en bejaarden.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 86 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 499/3
De gelden en de goederen van de beschermde persoon worden volledig en duidelijk afgescheiden van het persoonlijk vermogen van de bewindvoerder.
De banktegoeden van de beschermde persoon worden op zijn naam ingeschreven.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 87 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 499/4
De vrederechter bepaalt, in zijn beschikking bedoeld in artikel 492/1, § 2, het bedrag van de gelden geplaatst op een rekening van de beschermde persoon dat de bewindvoerder mag afhalen of overschrijven zonder voorafgaande machtiging binnen de periode die hij bepaalt.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 88 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 499/5
De bewindvoerder kan zich in zijn beheer laten bijstaan door een of meer personen die onder zijn verantwoordelijkheid optreden.
De vrederechter kan een door de Nationale Bank van België, overeenkomstig de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen vergunde instelling de opdracht toevertrouwen om bij haar gedeponeerde en aan de beschermde persoon toebehorende kapitalen, effecten en waardepapieren te beheren. De vrederechter bepaalt de voor dit beheer geldende voorwaarden.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 89 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 499/6
De bewindvoerder over de persoon [deelt uiterlijk zes weken na de kennisgeving van de beslissing waarbij een maatregel ter bescherming van de persoon bevolen is een verslag over de leefsituatie van de beschermde persoon mee] aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon. De vrederechter kan hem ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon over te zenden, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
Uiterlijk [zes weken na de kennisgeving van de beslissing waarbij een maatregel ter bescherming van de persoon bevolen werd] stelt de bewindvoerder over de goederen een verslag op met betrekking tot de vermogenstoestand en de inkomstenbronnen van de beschermde persoon en [deelt hij dit verslag mee] aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon. De vrederechter kan hem ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon over te zenden, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
De vrederechter kan de bewindvoerder, gelet op de omvang van zijn opdracht, evenwel van de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting ontslaan.
Het verslag wordt gevoegd bij het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.
De Koning bepaalt een model van schriftelijk verslag.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 90 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), en gewijzigd bij art. 26, 1° en 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 96 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018).

Artikel 499/7

§ 1

Onverminderd de bepalingen opgenomen in bijzondere wetten moet de vrederechter de bewindvoerder over de persoon bijzondere machtiging verlenen om:
de verblijfplaats van de beschermde persoon te wijzigen;
[...];
de beschermde persoon in rechte te vertegenwoordigen als eiser bij rechtsplegingen en handelingen.
[In het geval bedoeld in het eerste lid, 1°, kan de vrederechter de plaatsing van de persoon in een buitenlandse instelling of een buitenlandse plaats waar bescherming kan worden geboden overeenkomstig artikel 33 van het Verdrag van ’s-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen in overweging nemen na advies van de buitenlandse Centrale Autoriteit of van de bevoegde buitenlandse autoriteit van de Staat waar de persoon zal worden opgevangen.
De rechter moet, in het geval van deze plaatsing in het buitenland, aan die autoriteit zijn behoorlijk gemotiveerd voorstel tot plaatsing en een rapport over de betrokkene meedelen, vergezeld van een vertaling ervan in de officiële taal of één van de officiële talen waar de persoon opgevangen zal worden.
De in het derde lid bedoelde vertaalde documenten worden, samen met de stukken die de rechter relevant acht, aan hem overgezonden via de Centrale Autoriteit bedoeld in artikel 1252/9 van het Gerechtelijk Wetboek. Deze beschermingsmaatregel kan niet worden bevolen indien de buitenlandse Centrale Autoriteit of de bevoegde buitenlandse autoriteit binnen een redelijke termijn blijk geeft van enig bezwaar.
De kosten van de vertaling van de documenten bedoeld in het derde en vierde lid zijn ten laste van de persoon waarvan de plaatsing in het buitenland wordt overwogen.]

§ 2

De vrederechter moet de bewindvoerder over de goederen bijzondere machtiging verlenen om:
de goederen van de beschermde persoon, met uitzondering van de vruchten en de onbruikbare voorwerpen, te vervreemden, tenzij het beheer is opgedragen aan een in artikel 499/5, tweede lid, bedoelde instelling;
een lening aan te gaan;
de goederen van de beschermde persoon te hypothekeren of in pand te geven of toestemming te geven tot doorhaling van een hypothecaire inschrijving, met ofzonder kwijting, en van de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling en van het ontslag van ambtshalve inschrijving;
een pachtcontract, een handelshuurovereenkomst of een gewone huurovereenkomst van meer dan negen jaar te sluiten, alsook een handelshuurovereenkomst te hernieuwen;
een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel te verwerpen[, onverminderd artikel [4.40, § 3, van het Burgerlijk Wetboek],] of te aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden. De vrederechter kan bij een met redenen omklede beschikking machtiging verlenen om een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat [onder algemene titel] zuiver te aanvaarden, rekening houdende met de aard en de omvang van het geërfde vermogen en voor zover de baten kennelijk de lasten van het geërfde vermogen overschrijden;
een schenking of een legaat onder bijzondere titel te aanvaarden;
de beschermde persoon in rechte te vertegenwoordigen als eiser bij rechtsplegingen en handelingen, behoudens voor:
rechtsplegingen en handelingen bedoeld in de artikelen 1150,1180, 1°, 1187, tweede lid, en 1206 van het Gerechtelijk Wetboek;
burgerlijke partijstelling;
geschillen met betrekking tot huurcontracten of met betrekking tot bewoning zonder akte of bewijs en
vorderingen tot toepassing van de sociale wetgeving ten gunste van de beschermde persoon;
een overeenkomst van onverdeeldheid te sluiten;
een onroerend goed aan te kopen;
10°
een dading aan te gaan of een overeenkomst tot arbitrage te sluiten;
11°
een handelszaak voort te zetten. Het bestuur van de handelszaak mag worden opgedragen aan een bijzondere bewindvoerder onder het toezicht van de bewindvoerder voor de goederen. De bijzondere bewindvoerder wordt aangewezen door de vrederechter. De vrederechter kan zijn toestemming tot voortzetting van de handelszaak te allen tijde intrekken;
12°
souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen, zelfs als het om voorwerpen van geringe waarde gaat, te vervreemden onverminderd artikel 499/9;
13°
te berusten in een vordering betreffende onroerende rechten;
14°
de betalingsdienstaanbieders te machtigen op de betaalinstrumenten van de beschermde persoon enig onderscheidingsteken aan te brengen;
15°
[een door de wet toegelaten erfovereenkomst aan te gaan, in de hoedanigheid van vermoedelijk erfgenaam, waarbij de vermelde erfovereenkomst echter niet, in hoofde van de beschermde persoon, de verzaking aan rechten in een niet opengevallen nalatenschap tot gevolg kan hebben.]
De afhaling en overschrijving van gelden geplaatst op een rekening van de beschermde persoon worden voor de toepassing van het eerste lid, 1°, niet beschouwd als vervreemdingen, voor zover zij voldoen aan de eisen bepaald bij artikel 499/4.

§ 3

Ingeval een rechtshandeling of proceshandeling zowel de persoon als het vermogen van de beschermde persoon betreft, kan de vrederechter [een bewindvoerder tevens machtigen] om alleen op te treden. [...] De bewindvoerder die de machtiging verkrijgt, brengt de andere bewindvoerder onverwijld op de hoogte van zijn optreden.

§ 4

De vrederechter kan de bewindvoerder over de goederen een bijzondere machtiging verlenen om te schenken ingeval de beschermde persoon daar zelf wilsonbekwaam toe is en uit de verklaring bedoeld in artikel 496, tweede lid, of uit vroegere schriftelijke of mondelinge verklaringen van de beschermde persoon, geuit op een tijdstip waarop hij wilsbekwaam was, de wil tot schenken uitdrukkelijk blijkt. De schenking moet in verhouding staan tot het vermogen van de beschermde persoon en mag bovendien de beschermde persoon of zijn onderhoudsgerechtigden niet behoeftig dreigen te maken. [...]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 91 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 1 gewijzigd bij art. 27, a) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98) en bij art. 2 Wet 10 maart 2019 (BS 22 maart 2019), met ingang van 1 januari 2021 (art. 28, zelf vervangen bij art. 78 Wet 20 december 2020 (BS 24 december 2020 (ed. 1))).
§ 2, lid 1:
5° gewijzigd bij art. 195 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221), bij art. 80 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 91) en van toepassing vanaf zijn inwerkingtreding ongeacht het tijdstip waarop de nalatenschap is opengevallen (art. 90) en bij art. 15 Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66);
15° ingevoegd bij art. 9 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
§ 3 gewijzigd bij art. 27, b) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 4 gewijzigd bij art. 27, c) Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 499/8
De verkoop van de roerende en onroerende goederen van de beschermde persoon vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van het vierde deel, boek IV, hoofdstukken IV en V, van het Gerechtelijk Wetboek.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 92 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 499/9
Souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen kunnen niet worden vervreemd, tenzij zulks volstrekt noodzakelijk is, en worden ter beschikking van de beschermde persoon gehouden tot de beëindiging van de rechterlijke beschermingsmaatregel.
De woning van de beschermde persoon en het huisraad waarmee deze woning gestoffeerd is, moeten zo lang mogelijk te zijner beschikking blijven. Als het, in het bijzonder bij langdurige opneming of verblijf elders, noodzakelijk wordt of in het belang is van de beschermde persoon dat over de rechten in verband daarmee wordt beschikt, moet door de vrederechter daartoe machtiging worden verleend.
In elk geval worden de beschermde persoon die over het vereiste begripsvermogen beschikt en diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de persoon uitgenodigd om, indien zij dit wensen, gehoord te worden vooraleer machtiging kan worden verleend.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 93 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 499/10
Met uitzondering van de echtgenoot of echtgenote, kan de bewindvoerder geen goederen van de beschermde persoon verkrijgen, noch rechtstreeks, noch door een tussenpersoon, behalve na bijzondere machtiging verleend door de vrederechter overeenkomstig de procedure bepaald [in deel 4, boek IV, hoofdstuk X, afdeling 1, van het Gerechtelijk Wetboek] of krachtens [boek 4, titel 1, ondertitels 9 en 10, van het Burgerlijk Wetboek], of in het kader van een gerechtelijke of minnelijke verdeling goedgekeurd overeenkomstig artikel 1206 van het Gerechtelijk Wetboek. Hij kan de goederen van de beschermde persoon slechts in huur nemen als de vrederechter daartoe op schriftelijk verzoek machtiging verleent. In dat geval bepaalt de vrederechter in zijn beschikking de huurvoorwaarden, alsook de bijzondere waarborgen verbonden aan de aldus toegestane huur.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 94 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), gewijzigd bij art. 28 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98) en bij art. 16 Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 499/11
Ingeval geen bewindvoerder over de persoon die tot opdracht heeft te oordelen over de verblijfplaats van de beschermde persoon werd aangesteld, kan deze enkel gewijzigd worden met goedkeuring van de bewindvoerder over de goederen. Bij weigering kan de beschermde persoon of elke belanghebbende zich wenden tot de vrederechter [...]. De vrederechter oordeelt over het belang van de beschermde persoon.
[Indien de plaatsing van de beschermde persoon in een buitenlandse instelling of op een plaats waar bescherming kan worden geboden, overwogen wordt in een Staat die partij is bij het Verdrag van ’s-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen, kan deze plaatsing, op vraag van de beschermde persoon of van elke belanghebbende, toegestaan worden door de vrederechter na het vervullen van de formaliteiten bedoeld in artikel 499/7, § 1, tweede tot vijfde lid.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 95 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), gewijzigd bij art. 29 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98) en bij art. 3 Wet 10 maart 2019 (BS 22 maart 2019), met ingang van 1 januari 2021 (art. 28, zelf vervangen bij art. 78 Wet 20 december 2020 (BS 24 december 2020 (ed. 1))).

Artikel 499/12
Betekeningen en kennisgevingen aan personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd, worden gedaan aan deze personen zelf en aan de woonplaats of verblijfplaats van de bewindvoerder, voor zover de betekening of de kennisgeving verband houdt met de opdracht van de bewindvoerder.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 96 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 499/13
Alle handelingen die door de bewindvoerder zijn verricht in strijd met [[artikel 499/7, artikel 4.40, § 3, artikel 2.3.5, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek en artikel 1478, zevende lid]], zijn rechtens nietig.
Deze nietigheid kan uitsluitend door de beschermde persoon of een bewindvoerder ad hoc worden ingeroepen.
Indien de in het eerste lid bedoelde handelingen voorwaardelijk werden toegestaan door de vrederechter, maar door de bewindvoerder werden verricht zonder dat die voorwaarden in acht werden genomen, kan de nietigheid van deze handelingen worden ingeroepen.
De nietige handeling kan door de bewindvoerder worden bevestigd, mits de vormen die gelden voor het verrichten van de te bevestigen handeling worden nageleefd.
Op de vordering tot nietigverklaring is artikel 493/1 van toepassing.
Wanneer de beschermde persoon wordt toegelaten tot herstel in zijn recht tegen zijn verbintenissen, kan hetgeen ten gevolge van die verbintenissen is betaald tijdens de bescherming, van hem niet worden teruggevorderd, tenzij bewezen is dat het betaalde hem tot voordeel heeft gestrekt.
De nietigheid doet geen afbreuk aan eventuele aansprakelijkheidsvorderingen die de beschermde persoon tegen zijn bewindvoerder kan instellen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 97 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233), art. 97 zelf gewijzigd bij art. 15 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014), met ingang van 1 september 2014 (art. 41) en art. 233 zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014).
Gewijzigd bij art. 81 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 91) en van toepassing vanaf zijn inwerkingtreding ongeacht het tijdstip waarop de nalatenschap is opengevallen (art. 90) en bij art. 17 Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 499/14

§ 1

De vrederechter bepaalt het tijdstip of de omstandigheden en de wijze waarop de bewindvoerder over de persoon verslag uitbrengt.
Bij gebreke van aanwijzingen in de beschikking bedoeld in artikel 492/1, § 1, [deelt de bewindvoerder jaarlijks een schriftelijk verslag mee] aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de goederen. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld:
de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder of zijn benaming en maatschappelijke zetel;
de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon;
de leefsituatie van de beschermde persoon;
de maatregelen die de bewindvoerder heeft genomen ter bevordering van het welzijn van de beschermde persoon;
de wijze waarop de bewindvoerder de beschermde persoon en, in voorkomend geval, diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de goederen betrokken heeft bij de uitoefening van zijn opdracht en rekening heeft gehouden met hun mening;
in voorkomend geval, de wijze waarop de bewindvoerder rekening heeft gehouden met de opmerkingen die de vrederechter heeft geformuleerd bij een eerder verslag.
[De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en indien dat het geval is, keurt hij het verslag goed.] Eventuele op- of aanmerkingen waarmee de bewindvoerder over de persoon in de toekomst rekening dient te houden worden [hem ter kennis gebracht].

§ 2

De bewindvoerder over de goederen [deelt jaarlijks een schriftelijk verslag mee] aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en diens bewindvoerder over de persoon. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan om dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld:
de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder of zijn benaming en maatschappelijke zetel;
de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon, en, in voorkomend geval, van zijn vertrouwenspersoon;
de rekeningen omvattende minstens een overzicht van de stand van het beheerde vermogen bij de aanvang en op het einde van deze periode;
de wijze waarop de bewindvoerder de beschermde persoon en, in voorkomend geval, diens bewindvoerder over de persoon en diens vertrouwenspersoon betrokken heeft bij de uitoefening van zijn opdracht en rekening heeft gehouden met hun mening;
de materiële levensvoorwaarden van de beschermde persoon;
in voorkomend geval, de wijze waarop de bewindvoerder rekening heeft gehouden met de opmerkingen die de vrederechter heeft geformuleerd bij een eerder verslag.
[Met het verslag wordt voor elke bankrekening een kopie meegedeeld van de door de bank uitgebrachte lijst van de verrichtingen tijdens de periode waarop het verslag betrekking heeft, met vermelding van het saldo ter staving van de in het verslag vermelde saldi alsook, in voorkomend geval, een attest van de financiële instelling betreffende de belegde kapitalen.]
De bewindvoerder voert een vereenvoudigde boekhouding, die tenminste betrekking heeft op de mutaties in contant geld of op de rekeningen. De vrederechter kan de bewindvoerder echter, gelet op de aard en de omvang van het te beheren vermogen, vrijstelling verlenen van deze verplichting.
[De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en indien dat het geval is, keurt hij het verslag goed.] Hij kan daarbij voorbehouden en opmerkingen formuleren waarmee de bewindvoerder rekening moet houden.
Wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de rekening tekortkomingen vertoont of wanneer de rekening vrij complex is, kan de vrederechter een technisch adviseur aanwijzen die hem technisch advies moet geven over de rekening. De vrederechter kan de kosten voor de technisch adviseur ten laste leggen van de bewindvoerder ingeval deze kennelijk tekortschoot in zijn verslaggevingsplicht of in de uitoefening van zijn opdracht.
Ingeval de vrederechter verscheidene bewindvoerders heeft aangesteld, bepaalt hij de wijze waarop deze het verslag bedoeld in het tweede lid dienen uit te brengen.

§ 3

Het verslag [wordt] bij het in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde administratief dossier gevoegd.

§ 4

De Koning bepaalt een model van schriftelijk verslag en van vereenvoudigde boekhouding.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 98 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 1 gewijzigd bij art. 30, 1° en 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 2 gewijzigd bij art. 30, 3° tot 5° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 3 gewijzigd bij art. 30, 6° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 96 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018).

Artikel 499/15
De bewindvoerder over de goederen kan tijdens het bewind de vrederechter verzoeken om een bewindvoerder ad hoc aan te stellen die tot opdracht heeft de reeds neergelegde bewindsrekeningen te controleren en, in voorkomend geval, er namens de beschermde persoon kwijting voor te verlenen. [...] De eventuele kosten komen ten laste van de bewindvoerder.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 99 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), en gewijzigd bij art. 31 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 499/16
Indien de bewindvoerder moet worden vervangen, worden de rekeningen afgesloten op de dag waarop de nieuwe bewindvoerder zijn opdracht aanvaardt.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 100 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 499/17
De bewindvoerder deelt binnen een maand na de beëindiging van zijn opdracht, een eindverslag opgesteld overeenkomstig artikel 499/14, § 1, derde lid en/of artikel 499/14, § 2, tweede lid, mee aan de vrederechter, aan de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of aan de nieuwe bewindvoerder. Het verslag wordt in laatstgenoemd geval eveneens meegedeeld aan de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon.
De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en naargelang van het resultaat keurt hij het verslag goed of weigert hij het. In voorkomend geval wordt melding gemaakt van de reden voor de weigering om het verslag goed te keuren.
Het verslag wordt toegevoegd aan het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.
Bij betwisting wordt overeenkomstig de artikelen 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek rekening en verantwoording voor de rechtbank afgelegd.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 101 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), en vervangen bij art. 32 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 96 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018).
Voorgeschiedenis
§ 1 vervangen bij art. 196, 1° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).
§ 2 gewijzigd bij art. 196, 2° tot 5° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221)

Artikel 499/18
Zolang het verslag bedoeld in artikel 499/17, eerste lid, niet goedgekeurd en meegedeeld is overeenkomstig die bepaling, kunnen tussen de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd en zijn vroegere bewindvoerder over de goederen geen geldige overeenkomsten worden gesloten en blijft artikel [4.141 van het Burgerlijk Wetboek] van toepassing.
De nieuwe bewindvoerder over de goederen of de vroeger beschermde persoon kan slechts opheffing van de zekerheidstelling die de bewindvoerder inzake zijn beheer heeft gegeven verlenen ten vroegste nadat het verslag bedoeld in artikel 499/17, eerste lid, goedgekeurd en meegedeeld is overeenkomstig die bepaling.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 102 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), vervangen bij art. 33 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98) en gewijzigd bij art. 18 Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 96 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018).

Artikel 499/19

§ 1

De opdracht van de bewindvoerder eindigt op het tijdstip van het overlijden van de beschermde persoon.

§ 2

[Indien de beschermde persoon tijdens de duur van het bewind overlijdt, kan de vrederechter, ambtshalve of op verzoek van de bewindvoerder, van de vertrouwenspersoon of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings, in afwijking van paragraaf 1, de bewindvoerder over de goederen, bij afwezigheid van erfgenamen die zich bij deze bewindvoerder hebben aangemeld, machtigen om diens opdracht uit te oefenen tot uiterlijk zes maanden na dit overlijden.
In dat geval zijn de bevoegdheden van de bewindvoerder beperkt:
tot de eventuele teruggave van een goed dat de beschermde persoon als hoofdverblijfplaats had gehuurd, met inbegrip van het recht om te beschikken over de huurwaarborg;
[...] tot de betaling bij voorafneming op de tegoeden van de nalatenschap:
a)
de bezoldigingen en vergoedingen bedoeld in artikel 497/5;
b)
de begrafeniskosten;
c)
de andere bevoorrechte schuldvorderingen vermeld in de artikelen 19 en 20 van de hypotheekwet van 16 december 1851;
d)
de rusthuiskosten [voor zover dat ze het overlijden van de beschermde persoon voorafgaan];
tot het vragen van de aanwijzing van een curator bij een onbeheerde nalatenschap, van een sekwester of van een voorlopige bewindvoerder voor de nalatenschap.
De opdracht van de bewindvoerder eindigt in ieder geval op het tijdstip waarop de curator over de onbeheerde nalatenschap zijn opdracht aanvat of op het tijdstip waarop een erfgenaam zich aanmeldt. De bewindvoerder deelt deze informatie mee aan de vrederechter.]
In afwijking van [artikel 499/17, eerste lid], [deelt de bewindvoerder, binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, zijn definitief verslag en rekening mee aan de griffie], waar de erfgenamen van de beschermde persoon en de notaris die belast is met de aangifte en de verdeling van de nalatenschap ervan kennis kunnen nemen. Dit geldt onverminderd de toepassing van de artikelen 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 103 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), en vervangen bij art. 197 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).
§ 2 gewijzigd bij art. 34, 1° en 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98) en bij art. 15, 1° en 2° Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)).

Artikel 499/20
De goedkeuring van de rekening doet geenszins afbreuk aan de aansprakelijkheidsvorderingen die de beschermde persoon tegen de bewindvoerder kan instellen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 104 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 499/21
Vorderingen van de beschermde persoon tegen zijn bewindvoerder betreffende feiten en rekeningen van het bewind verjaren na vijf jaar te rekenen van de beëindiging van de opdracht van de bewindvoerder.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 105 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 499/22
De bewindvoerder mag alle stukken die verband houden met het bewind vernietigen vijf jaar na de beëindiging ervan.
In afwijking van het eerste lid mag de bewindvoerder alle stukken die geen rechtstreeks verband houden met de door dit Wetboek voorgeschreven verplichtingen, zoals facturen en briefwisseling ouder dan vijf jaar, vernietigen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 106 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Onderafdeling 4 Het bewind uitgeoefend door de ouders
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 107 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 500
Deze onderafdeling is van toepassing ingeval de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel van vertegenwoordiging heeft bevolen overeenkomstig artikel 492/1 en de ouders van de beschermde persoon of één van beiden heeft aangesteld tot bewindvoerder.
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij maart 2013, art. 108 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 500/1
De bepalingen van onderafdeling 3 zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de afwijkingen waarin deze onderafdeling voorziet.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 109 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 500/2
In afwijking van artikel 499/14 bepaalt de vrederechter [in de beschikking die de ouders als bewindvoerders van de beschermde persoon aanstelt], het tijdstip waarop of de omstandigheden waarin en de wijze waarop de ouders verslag uitbrengen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 110 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), en gewijzigd bij art. 35 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 500/3

§ 1

Ingeval beide ouders aangesteld zijn tot bewindvoerder oefenen zij gezamenlijk het bewind uit.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht te handelen met instemming van de andere ouder wanneer hij, alleen, een daad van beheer van de goederen van de beschermde persoon verricht, behoudens de bij wet bepaalde uitzonderingen.
Geschillen tussen de ouders worden beslecht in het belang van de beschermde persoon [na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen, overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek].

§ 2

Indien een derde optreedt als bewindvoerder, worden conflicten tussen deze derde en de ouders die eveneens als bewindvoerder werden aangesteld beslecht in het belang van de beschermde persoon [...].
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 111 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
§ 1 gewijzigd bij art. 36, 1° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
§ 2 gewijzigd bij art. 36, 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 500/4
De ouder wiens opdracht als bewindvoerder eindigt, legt uitsluitend op uitdrukkelijk verzoek van de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of van de nieuwe bewindvoerder, binnen één maand na de beëindiging van zijn opdracht, rekenschap en verantwoording af overeenkomstig artikel 499/17. De artikelen 499/18 en 499/20 tot 499/22 zijn in dat geval van toepassing.
Artikel 499/19 is van toepassing ingeval het bewind eindigt door het overlijden van de beschermde persoon. In afwijking van artikel 499/19 moeten de ouders slechts rekenschap en verantwoording afleggen, binnen een maand na het overlijden van de beschermde persoon, op uitdrukkelijk verzoek van diens erfgenamen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 112 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Onderafdeling 5 Vertrouwenspersoon
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 113 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 501
De te beschermen of beschermde persoon heeft het recht zich, tijdens de hele duur van het bewind, te laten bijstaan door een door hemzelf aangewezen vertrouwenspersoon.
De homologatie van de aanwijzing van de vertrouwenspersoon gebeurt door een schriftelijk of mondeling verzoek dat daartoe bij de aanvang of tijdens de duur van het bewind aan de vrederechter wordt gericht door de beschermde of de te beschermen persoon, door een derde in diens belang, dan wel door de procureur des Konings. De vrederechter vergewist zich vooraf van zijn aanvaarding en oordeelt bij een met bijzondere redenen omklede beschikking.
Indien de persoon die overeenkomstig de artikelen 496 en 496/1 is aangewezen, de functie van vertrouwenspersoon aanvaardt, homologeert de vrederechter de aanwijzing, tenzij ernstige redenen met betrekking tot het belang van de beschermde persoon, die nauwkeurig zijn omschreven in de gronden van de beschikking, uitsluiten dat deze keuze wordt gevolgd.
Indien de beschermde persoon zelf geen vertrouwenspersoon heeft aangewezen, kan de vrederechter de mogelijkheid onderzoeken om alsnog de aanwijzing van een vertrouwenspersoon te homologeren overeenkomstig het tweede en het derde lid, dan wel ambtshalve een vertrouwenspersoon aan te wijzen.
[...]
Als vertrouwenspersoon kunnen niet worden aangewezen:
de bewindvoerder van de beschermde persoon;
personen ten aanzien van wie een rechterlijke of een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel werd genomen;
rechtspersonen;
personen die, overeenkomstig artikel 32 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, volledig ontzet zijn uit het ouderlijk gezag;
ingeval het bewind wordt uitgeoefend door beide ouders of één van beide, een bloedverwant van de beschermde persoon tot en met de tweede graad.
In uitzonderlijke omstandigheden kan de vrederechter evenwel bij een met bijzondere redenen omklede beschikking afwijken van het zesde lid, 5°, ingeval hij vaststelt dat dit het belang van de beschermde persoon dient.
De vrederechter kan de aanwijzing van de vertrouwenspersoon weigeren op grond van diens uittreksel uit het strafregister.
In het belang van de beschermde persoon kan hij verscheidene vertrouwenspersonen aanwijzen.
In voorkomend geval preciseert hij de bevoegdheden van de verscheidene vertrouwenspersonen, alsook de wijze waarop zij hun bevoegdheid uitoefenen.
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij maart 2013, art. 114 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), en gewijzigd bij art. 37 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 501/1
De beschermde persoon kan te allen tijde afzien van de ondersteuning van de vertrouwenspersoon of een andere vertrouwenspersoon aanwijzen. De procedure wordt ingeleid bij schriftelijk of mondeling verzoek.
[...]
De vrederechter kan, te allen tijde, in het belang van de te beschermen persoon, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een bewindvoerder of van de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beschikking beslissen dat de vertrouwenspersoon zijn functie niet meer mag uitoefenen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 115 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), en gewijzigd bij art. 38 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 501/2
De vertrouwenspersoon ondersteunt de beschermde persoon. Hij onderhoudt, voor zover mogelijk, nauwe contacten met de beschermde persoon en pleegt op geregelde tijdstippen overleg met diens bewindvoerder.
De vertrouwenspersoon ontvangt alle verslagen inzake het bewind. Hij wordt door de bewindvoerder op de hoogte gehouden van alle handelingen die betrekking hebben op het bewind en kan bij hem alle nuttige informatie hieromtrent inwinnen.
In de bij de wet bepaalde gevallen drukt de vertrouwenspersoon de wensen van de beschermde persoon uit indien deze niet in staat is om deze zelf te uiten. De vertrouwenspersoon ondersteunt de beschermde persoon bij het uiten van zijn mening ingeval hij niet in staat is om deze zelfstandig te uiten.
Indien de vertrouwenspersoon vaststelt dat de bewindvoerder kennelijk tekortschiet in de uitoefening van zijn opdracht, verzoekt hij de vrederechter de in artikel 492/1 bedoelde beschikking te herzien overeenkomstig artikel 496/7.
Ingeval de vertrouwenspersoon bij de uitvoering van zijn opdracht de beschermde persoon schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 116 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 501/3
De geschillen tussen de vertrouwenspersoon en de beschermde persoon of één van de bewindvoerders en tussen de vertrouwenspersonen worden geregeld in het belang van de beschermde persoon, na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen, overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 39 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Afdeling 5 De beëindiging van het bewind
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 117 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 502

§ 1

Het bewind eindigt in de gevallen bedoeld in artikel 492/4.

§ 2

Onverminderd artikel 499/19, neemt de opdracht van de bewindvoerder een einde:
door de beëindiging van het bewind;
door het overlijden van de bewindvoerder of de ontbinding van de private stichting;
door de plaatsing van de bewindvoerder onder een rechterlijke beschermingsmaatregel overeenkomstig artikel 492/1;
door het nemen van een buitengerechtelijke maatregel ten aanzien van de bewindvoerder;
ingeval de vrederechter overeenkomstig artikel 496/7 beslist om de bewindvoerder te vervangen;
ingeval de vrederechter ten aanzien van de beschermde persoon een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel beveelt als bedoeld in de artikelen 490 of 490/1 en hierbij de opheffing van de rechterlijke beschermingsmaatregel ten aanzien van de beschermde persoon beveelt.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 118 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 503
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 119, 1° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 504
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 119, 1° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 505
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 37 W. 24 juni 1970 (B.S., 21 augustus 1970).

Artikel 506
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 24 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij enig art. W. 10 augustus 1909 (B.S., 15 augustus 1909).

Artikel 507
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij enig art. W. 10 augustus 1909 (B.S., 15 augustus 1909).

Artikel 508
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 119, 2° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 509
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 119, 3° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 25 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 510
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 119, 3° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 26 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Gewijzigd bij art. 18 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 511
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 119, 3° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 27 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Franse tekst gewijzigd bij art. 3 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 512
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 119, 4° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Hoofdstuk III

Wetshistoriek
Hoofdstuk III (art. 513 tot 515) opgeheven bij art. 120 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Artikel 513
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 120 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 514
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 120 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 59 W. 15 juli 1970 (B.S., 30 juli 1970, err., B.S., 8 september 1970).

Artikel 515
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 120 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Boek II

Wetshistoriek
Boek II (art. 516 - art. 710bis) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Eerste titel

Wetshistoriek
Eerste titel (art. 516 - art. 543) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 516

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Eerste hoofdstuk

Wetshistoriek
Eerste hoofdstuk (art. 517 - art. 526) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 517
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 518
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 519
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 520
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 521
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 522
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 523
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 524
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 525
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 526
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Hoofdstuk II

Wetshistoriek
Hoofdstuk II (art. 527 - art. 536) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 527
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 528
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 529
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 530
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 531
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 3 Wet 5 mei 2014 (BS 8 juli 2014) en bij art. 4 Wet 8 mei 2019 (BS 1 augustus 2019), met ingang van 1 september 2020 (art. 141).

Artikel 532
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 533
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 534
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 535
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 536
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Hoofdstuk III

Wetshistoriek
Hoofdstuk III (art. 537 - art. 543) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 537
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 538
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 1 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3  januari 1950).

Artikel 539
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 540
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 541
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 542
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 543
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Titel II

Wetshistoriek
Titel II (art. 544 - art. 577-14) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 544

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 545

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij art. 29 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 546

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Eerste hoofdstuk

Wetshistoriek
Eerste hoofdstuk (art. 547 - art. 550) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 547
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 548
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 549
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 550
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Hoofdstuk II

Wetshistoriek
Hoofdstuk II (art. 551 - art. 577) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 551
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Eerste afdeling
Wetshistoriek
Eerste afdeling (art. 552 - art. 564) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 552
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 553
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 554
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 555
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 556
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 557
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 558
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 559
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 560
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 561
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 562
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 563
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 564
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Afdeling II
Wetshistoriek
Afdeling II (art. 565 - art. 577) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 565
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 566
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 567
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 568
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 569
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 570
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 571
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 572
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 573
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 574
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 575
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 576
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 577
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Hoofdstuk III

Wetshistoriek
Hoofdstuk III (art. 577-2 - art. 577-14) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Hoofdstuk III ingevoegd bij art. 1 W. 8 juli 1924 (B.S., 13 juli 1924).
Afdeling I
Wetshistoriek
Afdeling I (art. 577-2) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Opschrift ingevoegd bij art. 1 W. 30 juni 1994 (B.S., 26 juli 1994, err., B.S., 20 september 1994), met ingang van 1 augustus 1995 (art. 11).
Artikel 577-2
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Ingevoegd als art. 577bis bij art. 1 W. 8 juli 1924 (B.S., 13 juli 1924).
Art. vernummerd bij art. 1 W. 30 juni 1994 (B.S., 26 juli 1994, err., 20 september 1994), met ingang van 1 augustus 1995 (art. 11).
§ 9 vervangen bij art. 1 W. 30 juni 1994 (B.S., 26 juli 1994, err., 20 september 1994), met ingang van 1 augustus 1995 (art. 11).
§ 10 vervangen bij art. 162 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 11 opgeheven bij art. 1 W. 30 juni 1994 (B.S., 26 juli 1994, err., 20 september 1994), met ingang van 1 augustus 1995 (art. 11).
Afdeling II
Wetshistoriek
Afdeling II (art. 577-3 - art. 577-14) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Afdeling II (art. 577-3 – 577-14) ingevoegd bij art. 2 W. 30 juni 1994 (B.S., 26 juli 1994, err., B.S., 20 september 1994), met ingang van 1 augustus 1995 (art. 11).
Eerste onderafdeling
Wetshistoriek
Eerste onderafdeling (art. 577-3 - art. 577-4) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 577-3
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 2, 2° Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 (art. 19, § 1, lid 1) en bij art. 163, 1° tot 4° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 577-4
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
§ 1, lid 2 vervangen door leden 2 en 3 bij art. 3, A) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 (art. 19, § 1, lid 2).
§ 1, lid 4:
1° gewijzigd bij art. 164, 1° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)));
2° vervangen bij art. 3, B) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 (art. 19, § 1, lid 2) en gewijzigd bij art. 164, 2° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)));
3° opgeheven bij art. 164, 3° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)));
4° opgeheven bij art. 164, 3° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)));
5° ingevoegd bij art. 3, D) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 (art. 19, § 1, lid 1) en opgeheven bij art. 164, 3° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 1/1 ingevoegd bij art. 164, 4° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 2 vervangen bij art. 164, 5° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 3 vervangen bij art. 164, 6° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 4 ingevoegd bij art. 3, E) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 (art. 19, § 1, lid 1) en vervangen bij art. 164, 7° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 1, lid 4, 4° vervangen bij art. 3, C) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1).
Onderafdeling II
Wetshistoriek
Onderafdeling II (art. 577-5) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 577-5
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
§ 1, lid 1, 2° gewijzigd bij art. 2 Wet 11 juli 2018 (BS 20 juli 2018 (ed. 2)).
§ 1, lid 4 ingevoegd bij art. 4 Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1).
§ 2 gewijzigd bij art. 165, a) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§§ 3 en 4 vervangen bij art. 165, b) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Onderafdeling III
Wetshistoriek
Onderafdeling III (art. 577-6 - art. 577-8/2) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Opschrift vervangen bij art. 5 Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1).
Artikel 577-6
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Art. vervangen bij art. 6 Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1).
§ 1 gewijzigd bij art. 166, 1° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en bij art. 57 Wet 20 december 2020 (BS 24 december 2020 (ed. 1)), met ingang van 24 december 2020 (art. 80).
§ 2 gewijzigd bij art. 166, 2° en 3° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 3 gewijzigd bij art. 2, 1° Wet 15 mei 2012 (BS 8 juni 2012) en bij art. 166, 4° tot 6° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 4 gewijzigd bij art. 2, 2° Wet 15 mei 2012 (BS 8 juni 2012).
§ 6 gewijzigd bij art. 166, 7° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 7 gewijzigd bij art. 166, 8° en 9° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 12 vervangen bij art. 166, 10° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 577-7
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
§ 1, enig lid:
inleidende bepaling vervangen bij art. 7, A) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1);
1°, inleidende bepaling gewijzigd bij art. 167, 1° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)));
1°, a) gewijzigd bij art. 167, 2° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)));
1°, b) vervangen bij art. 167, 3° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)));
1°, c) vervangen bij art. 7, B) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1) en opgeheven bij art. 167, 4° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)));
1°, d) en e) ingevoegd bij art. 7, C) en D) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1);
2°, e) gewijzigd bij art. 167, 5° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)));
2°, f) ingevoegd bij art. 7, E) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1);
2°, g) ingevoegd bij art. 7, E) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1) en vervangen bij art. 167, 6° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)));
2°, h) ingevoegd bij art. 167, 7° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), zelf vernietigd bij arrest GwH nr. 30/2020, 20 februari 2020 (BS 12 maart 2020) en opnieuw opgenomen bij art. 41, 1° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)).
§ 3 gewijzigd bij art. 7, F) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1), bij art. 167, 8° en 9° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en bij art. 41, 2° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)).
§ 4 ingevoegd bij art. 167, 10° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 577-8
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
§ 1 gewijzigd bij art. 8, A), 1° en 2° en B) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1) en bij art. 168, a) tot c) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 2 vervangen bij art. 8, C) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1) en gewijzigd bij art. 168, d) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 2/1 ingevoegd bij art. 8, D) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1).
§ 3 gewijzigd bij art. 168, e) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 4, enig lid:
1° en 2° opgeheven bij art. 8, E) en F) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1);
3° vervangen bij art. 8, G) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1);
5° vervangen bij art. 168, f) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)));
6° gewijzigd bij art. 3, 1° Wet 15 mei 2012 (BS 8 juni 2012), met ingang van 1 september 2012 (art. 7);
7° gewijzigd bij art. 8, I), 1°) en 2°) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1);
8° gewijzigd bij art. 8, J) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1);
9° ingevoegd bij art. 2 W. 14 december 2005 (B.S., 28 december 2005, err., B.S., 17 februari 2006 (tweede uitg.)) en vervangen bij art. 8, K) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1);
10° ingevoegd bij art. 8, L) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1);
11° ingevoegd bij art. 8, L) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1), gewijzigd bij art. 3, 2° Wet 15 mei 2012 (BS 8 juni 2012) en bij art. 168, g) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)));
12° tot 15° ingevoegd bij art. 8, L) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1);
16° ingevoegd bij art. 8, L) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1), gewijzigd bij art. 168, h) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))) en bij art. 3 Wet 11 juli 2018 (BS 20 juli 2018 (ed. 2));
17° ingevoegd bij art. 8, L) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1);
18° ingevoegd bij art. 8, L) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1) en gewijzigd bij art. 168, i) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 6 gewijzigd bij art. 168, j) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 8 ingevoegd bij art. 3, 3° Wet 15 mei 2012 (BS 8 juni 2012) en vervangen bij art. 168, k) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 4, enig lid, 5° vervangen bij art. 8, H) Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1).

Artikel 577-8/1
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Ingevoegd bij art. 9 Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 (art. 19, § 1, lid 1) en vervangen bij art. 169 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 577-8/2
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Ingevoegd bij art. 10 Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 (art. 19, § 1, lid 1) en vervangen bij art. 170 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Onderafdeling IV
Wetshistoriek
Onderafdeling IV (art. 577-9 - art. 577-11/2) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 577-9
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
§ 1 gewijzigd bij art. 11, 1° Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1), bij art. 171, 1° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en bij art. 42, 1° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)).
§ 1/1 ingevoegd bij art. 171, 2° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 2 gewijzigd bij art. 11, 2° Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1) en bij art. 171, 3° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 7 gewijzigd bij art. 171, 4° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 8 ingevoegd bij art. 11, 3° Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1), vervangen bij art. 171, 5° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))), en gewijzigd bij art. 42, 2° en 3° Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)).
§ 9 ingevoegd bij art. 11, 4° Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1) en opgeheven bij art. 171, 6° Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 577-10
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
§ 1/1 ingevoegd bij art. 12, 1° Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 (art. 19, § 1, lid 1) en vervangen bij art. 172, a) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 2 gewijzigd bij art. 172, b) en c) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 4 gewijzigd bij art. 12, 2° en 3° Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1) en bij art. 172, d) tot i) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 577-11
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Art. vervangen bij art. 13 Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 (art. 19, § 1, lid 1).
§ 1, lid 1:
inleidende bepaling vervangen bij art. 173, a) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)));
2° vervangen bij art. 173, b) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)));
4° gewijzigd bij art. 173, c) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 1, lid 2 gewijzigd bij art. 173, d) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 2, lid 1, inleidende bepaling vervangen bij art. 173, e) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 2, lid 3 gewijzigd bij art. 173, f) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 2, lid 5 gewijzigd bij art. 173, g) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 2, lid 6 gewijzigd bij art. 173, h) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 3 vervangen bij art. 173, i) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 4 vervangen bij art. 173, j) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 5, lid 1, 1° vervangen bij art. 173, k) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 5, leden 2 en 3 opgeheven bij art. 173, i) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 577-11/1
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Ingevoegd bij art. 14 Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 (art. 19, § 1, lid 1) en vervangen bij art. 174 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Gewijzigd bij art. 4, 1° tot 3° Wet 15 mei 2012 (BS 8 juni 2012).

Artikel 577-11/2
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Ingevoegd bij art. 15 Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1).
Onderafdeling V
Wetshistoriek
Onderafdeling V (art. 577-12 - art. 577-13/1) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 577-12
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 577-13
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
§ 3 vervangen bij art. 16 Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1).
§ 4 gewijzigd bij art. 4 Wet 11 juli 2018 (BS 20 juli 2018 (ed. 2)).

Artikel 577-13/1
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Ingevoegd bij art. 17 Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1) en gewijzigd bij art. 5 Wet 11 juli 2018 (BS 20 juli 2018 (ed. 2)).
Onderafdeling VI
Wetshistoriek
Onderafdeling VI (art. 577-14) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 577-14
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 175 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 1 januari 2019 (art. 179/1, zelf ingevoegd bij art. 189 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
Gewijzigd bij art. 18 Wet 2 juni 2010 (BS 28 juni 2010 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2010 en van toepassing op elk gebouw of groep van gebouwen die beantwoorden aan de in artikel 577-3 bedoelde voorwaarden (art. 19, § 1, lid 1).

Titel III

Wetshistoriek
Titel III (art. 578 - art. 636) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Eerste hoofdstuk

Wetshistoriek
Eerste hoofdstuk (art. 578 - art. 624/1) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 578
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 579
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 580
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 581
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Eerste afdeling
Wetshistoriek
Eerste afdeling (art. 582 - art. 599) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 582
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 583
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 584
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 585
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 586
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 587
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 2 W. 23 april 2008 (B.S., 16 juni 2008 (tweede uitg.)).

Artikel 588
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 589
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 590
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 591
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 592
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 593
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 594
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 595
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 4 (art. 7) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 596
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 597
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 598
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 32 Decr. Vl. Parl. 4 april 2003 (B.S., 25 augustus 2003), met ingang van 8 juli 2004 (art. 42 B. Vl. Reg. 26 maart 2004 (B.S., 28 juni 2004 (tweede uitg.)).

Artikel 599
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Afdeling II
Wetshistoriek
Afdeling II (art. 600 - art. 616) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 600
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 601
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 602
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 603
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 604
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 605
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 606
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 607
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 608
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 609
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 610
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 611
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 612
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 613
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 614
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 615
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 616
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Afdeling III
Wetshistoriek
Afdeling III (art. 617 - art. 624/1) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 617
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 28, 7° W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 618
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 619
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 620
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 621
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 622
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 623
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 624
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 624/1
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Ingevoegd bij art. 2 Wet 22 mei 2014 (BS 13 juni 2014), met ingang van 25 januari 2015 (art. 1 MB 22 december 2014 (BS 15 januari 2015)).

Hoofdstuk II

Wetshistoriek
Hoofdstuk II (art. 625 - art. 636) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 625
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 626
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 627
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 628
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 629
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 630
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 631
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 632
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 633
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 634
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 635
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 636
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Titel IV

Wetshistoriek
Titel IV (art. 637 - art. 710bis) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 637

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 638

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 639

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Eerste hoofdstuk

Wetshistoriek
Eerste hoofdstuk (art. 640 - art. 648) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 640
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 641
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 642
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 643
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 644
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 645
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 646
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 647
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 648
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 1, b W. 4 december 1961 (B.S., 18 december 1961).

Hoofdstuk II

Wetshistoriek
Hoofdstuk II (art. 649 - art. 685) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 649
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 650
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 651
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 652
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Eerste afdeling
Wetshistoriek
Eerste afdeling (art. 653 - art. 669 – 673) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 653
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 654
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 655
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 656
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 657
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 28, 8° W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 658
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 659
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 660
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 661
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 662
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 663
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 28, 9° W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 664
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 W. 8 juli 1924 (B.S., 13 juli 1924).

Artikel 665
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 666
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 667
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 668
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 669 ? 673 (oud art. 669 - 673)
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 98, 10° Veldwetboek 7 oktober 1886 (B.S., 14 oktober 1886).
Afdeling II
Wetshistoriek
Afdeling II (art. 674) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 674
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Afdeling III
Wetshistoriek
Afdeling III (art. 675 - art. 680bis) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 675
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 676
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 28, 10° W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 677
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 28, 11° W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 678
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 28, 12° W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 679
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 28, 13° W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 680
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 680bis
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Ingevoegd bij art. 52 W. 9 juli 2004 (B.S., 15 juli 2004 (tweede uitg.)).
Afdeling IV
Wetshistoriek
Afdeling IV (art. 681) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 681
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Afdeling V
Wetshistoriek
Afdeling V (art. 682 - art. 685) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Afdeling V (art. 682-685) vervangen bij art. 1 W. 1 maart 1978 (B.S., 15 maart 1978).
Artikel 682
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 683
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 684
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 685
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Hoofdstuk III

Wetshistoriek
Hoofdstuk III (art. 686 - art. 710bis) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Eerste afdeling
Wetshistoriek
Eerste afdeling (art. 686 - art. 689) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 686
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 687
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 688
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 689
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Afdeling II
Wetshistoriek
Afdeling II (art. 690 - art. 696) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 690
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 691
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 692
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 693
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 694
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 695
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 696
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Afdeling III
Wetshistoriek
Afdeling III (art. 697 - art. 702) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 697
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 698
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 699
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 700
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 701
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 702
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Afdeling IV
Wetshistoriek
Afdeling IV (art. 703 - art. 710bis) opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Artikel 703
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 704
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 705
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 706
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 707
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 708
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 709
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 710
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 710bis
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 1° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Ingevoegd bij enig art. W. 22 februari 1983 (B.S., 17 maart 1983).

Boek III Op welke wijze eigendom verkregen wordt

Wetshistoriek
Titel “Algemene bepalingen” (art. 711 - art. 717) opgeheven bij art. 29, 2° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 37 Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020).

Artikel 711

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 2° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 712

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 2° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 713

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 2° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 714

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 2° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 715

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 2° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 716

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 2° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 717

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 2° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Eerste titel

Wetshistoriek
Eerste titel (art. 718 - art. 892/8) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Eerste hoofdstuk

Wetshistoriek
Eerste hoofdstuk (art. 718 - art. 724) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 718
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 28, 14° W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 719
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij art. 29 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 720
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 19 september 1977 (B.S., 10 januari 1978).

Artikel 721
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 19 september 1977 (B.S., 10 januari 1978).

Artikel 722
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 19 september 1977 (B.S., 10 januari 1978).

Artikel 723
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 66 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Gewijzigd bij art. 5 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981).

Artikel 724
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 67 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Gewijzigd bij art. 6 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981).

Hoofdstuk II

Wetshistoriek
Hoofdstuk II (art. 725 - art. 730) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 725
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Lid 2, 3° opgeheven bij art. 28, 15° W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 726
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 85 W. 15 december 1980 (B.S., 31 december 1980).
Vervangen bij W. 27 april 1865.

Artikel 727
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 8 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).
Enig lid, 2° vervangen bij art. 2 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 728
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 9 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).

Artikel 729
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 10 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).

Artikel 730
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 11 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).

Hoofdstuk III

Wetshistoriek
Hoofdstuk III (art. 731 - art. 755) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Eerste afdeling
Wetshistoriek
Eerste afdeling (art. 731 - art. 738) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 731
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 7 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981) en gewijzigd bij art. 3 W. 28 maart 2007 (B.S., 8 mei 2007 (tweede uitg.)).

Artikel 732
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 4 W. 28 maart 2007 (B.S., 8 mei 2007 (tweede uitg.)).

Artikel 733
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 3 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Artikel 734
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Franse tekst gewijzigd bij art. 12 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).

Artikel 735
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 736
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 737
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 738
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Afdeling II
Wetshistoriek
Afdeling II (art. 739 - art. 744) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 739
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 14 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).

Artikel 740
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 15, 2° Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).

Artikel 741
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 16, 2° Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).

Artikel 742
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 17 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).
Vervangen bij art. 47 W. 11 oktober 1919 (B.S., 29 oktober 1919).

Artikel 743
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 18 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).

Artikel 744
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 19, 1° Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).
Gewijzigd bij art. 28, 16° W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950) en bij art. 3 W. 19 september 1977 (B.S., 10 januari 1978).
Afdeling III
Wetshistoriek
Afdeling III (art. 745) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 745
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 68 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Afdeling IV
Wetshistoriek
Afdeling IV (art. 745bis – 745septies) ingevoegd bij art. 8 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 745bis
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 8 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
§ 1, lid 1 vervangen bij art. 69 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
§ 1, lid 2 vervangen bij art. 4, a) Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
§ 1, lid 3 gewijzigd bij art. 4, b) Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
§ 2 gewijzigd bij art. 4, c) Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
§ 3 ingevoegd bij art. 5 W. 28 maart 2007 (B.S., 8 mei 2007 (tweede uitg.)).

Artikel 745ter
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 8 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 745quater
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 8 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
§ 1 vervangen bij art. 70 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987), gewijzigd bij art. 24 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))) en bij art. 10, 1° Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
§ 1/1 ingevoegd bij art. 10, 2° Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
§ 2 gewijzigd bij art. 74 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274) en bij art. 10, 3° en 4° Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
§ 3 gewijzigd bij art. 10, 5° Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 745quinquies
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 8 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
§§ 2 en 3 gewijzigd bij art. 6 W. 28 maart 2007 (B.S., 8 mei 2007 (tweede uitg.)).

Artikel 745sexies
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 8 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
§ 2 gewijzigd bij art. 75 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
§ 2/1 ingevoegd bij art. 11 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
§ 3 vervangen bij art. 3, 1° Wet 22 mei 2014 (BS 13 juni 2014), met ingang van 25 januari 2015 (art. 1 MB 22 december 2014 (BS 15 januari 2015)) en van toepassing op elk verzoek tot omzetting van vruchtgebruik vanaf die inwerkingtreding (art. 4) en gewijzigd bij art. 2 Wet 19 juni 2016 (BS 21 juni 2016 (ed. 1)).
§ 4 opgeheven bij art. 3, 2° Wet 22 mei 2014 (BS 13 juni 2014), met ingang van 25 januari 2015 (art. 1 MB 22 december 2014 (BS 15 januari 2015)).

Artikel 745septies
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 8 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
§§ 1 en 2 vervangen bij art. 28 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Afdeling IVbis
Wetshistoriek
Afdeling IVbis (art. 745octies) ingevoegd bij art. 7 W. 28 maart 2007 (B.S., 8 mei 2007 (tweede uitg.)) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 745octies
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 7 W. 28 maart 2007 (B.S., 8 mei 2007 (tweede uitg.)) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Afdeling V
Wetshistoriek
Afdeling V (art. 746 - art. 749) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Opschrift vervangen bij art. 9 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981).
Artikel 746
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 747
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 748
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 10 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981).

Artikel 749
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 10 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981).
Afdeling VI
Wetshistoriek
Afdeling VI (art. 750 - art. 755) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Opschrift vervangen bij art. 11 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981).
Artikel 750
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 751
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 752
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 71 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 753
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 47 W. 11 oktober 1919 (B.S., 29 oktober 1919).

Artikel 754
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 754/1
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 5 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 755
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 47 W. 11 oktober 1919 (B.S., 29 oktober 1919).

Hoofdstuk IV

Wetshistoriek
Hoofdstuk IV (art. 756 - art. 773) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Eerste afdeling
Wetshistoriek
Eerste afdeling (art. 756 – 766) opgeheven bij art. 72 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Artikel 756 ? 766 (oud art. 756 - 766)
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 72 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Afdeling II
Wetshistoriek
Afdeling II (art. 767 - art. 773) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Opschrift vervangen bij art. 14 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981).
Artikel 767
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981).

Artikel 768
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 15 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981) en gewijzigd bij art. 68 W. 5 augustus 1992 (B.S., 8 oktober 1992).

Artikel 769
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 16 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981).

Artikel 770
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 17 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981) en bij art. 76 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 771
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 18 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981).

Artikel 772
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 19 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981).

Artikel 773
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 20 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981).

Hoofdstuk V

Wetshistoriek
Hoofdstuk V (art. 774 - art. 814) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Eerste afdeling
Wetshistoriek
Eerste afdeling (art. 774 - art. 783) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 774
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 775
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 776
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 29 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90), gewijzigd bij art. 6 W. 13 februari 2003 (B.S., 25 maart 2003) en bij art. 121 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Gewijzigd bij art. 7, § 3 W. 30 april 1958 (B.S., 10 mei 1958), bij art. 1 W. 5 december 1963 (B.S., 17 december 1963) en bij art. 4 (art. 8) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 777
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 778
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 779
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 780
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 781
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 782
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 783
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Afdeling II
Wetshistoriek
Afdeling II (art. 784 - art. 792) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 784
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 107, 1° Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017) en gewijzigd bij art. 107, 2° Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 1 maart 2018 (art. 12 KB 26 februari 2018 (BS 1 maart 2018 (ed. 1)).
Vervangen bij art. 141 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)) en gewijzigd bij art. 4 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014).

Artikel 784/1
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 82 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 91) en van toepassing vanaf zijn inwerkingtreding ongeacht het tijdstip waarop de nalatenschap is opengevallen (art. 90) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 785
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 786
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 26 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).

Artikel 787
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij art. 27 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).

Artikel 788
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 789
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 790
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 791
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 2 W. 22 april 2003 (B.S., 22 mei 2003 (tweede uitg.)).

Artikel 792
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 6 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
Afdeling III
Wetshistoriek
Afdeling III (art. 793 - art. 810bis) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 793
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 122 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 108, 1° Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017) en gewijzigd bij art. 108, 2° Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 1 maart 2018 (art. 12 KB 26 februari 2018 (BS 1 maart 2018 (ed. 1)).
Vervangen bij art. 3 (art. 95, § 1) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 31 oktober 1970 (art. 5), gewijzigd bij enig art. W. 3 januari 1983 (B.S., 21 januari 1983), bij art. 30 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90), bij art. 142, 1° en 2° Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)) en vervangen bij art. 5 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014).

Artikel 794
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 3 (art. 95, § 1) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 31 oktober 1970 (art. 5).

Artikel 795
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 796
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 797
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 798
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 77 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 799
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 3 (art. 95, § 2) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 31 oktober 1970 (art. 5).

Artikel 800
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 801
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 802
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 3 (art. 95, § 3) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 31 oktober 1970 (art. 5) en gewijzigd bij art. 4 Wet 5 mei 2014 (BS 8 juli 2014).

Artikel 803
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 3 (art. 95, § 3) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 31 oktober 1970 (art. 5).

Artikel 803bis
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 (art. 95, § 3) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 31 oktober 1970 (art. 5) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 78 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 804
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 3 (art. 95, § 3) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 31 oktober 1970 (art. 5).

Artikel 805
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 125 Wet 5 mei 2019 (BS 19 juni 2019).
Vervangen bij art. 3 (art. 95, § 3) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 31 oktober 1970 (art. 5).

Artikel 806
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 3 (art. 95, § 3) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 31 oktober 1970 (art. 5).

Artikel 807
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 3 (art. 95, § 3) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 31 oktober 1970 (art. 5).

Artikel 808
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 3 (art. 95, § 3) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 31 oktober 1970 (art. 5).

Artikel 809
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 3 (art. 95, § 3) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 31 oktober 1970 (art. 5).

Artikel 810
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 810bis
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 (art. 95, § 4) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 31 oktober 1970 (art. 5) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Afdeling IV
Wetshistoriek
Afdeling IV (art. 811 - art. 814) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 811
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 812
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 20) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 31 oktober 1970 (art. 5).

Artikel 813
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 3 (art. 96) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), gewijzigd bij art. 49 W. 15 juli 1970 (B.S., 30 juli 1970) en bij art. 79 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274)

Artikel 814
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 20) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 31 oktober 1970 (art. 5).

Hoofdstuk VI

Wetshistoriek
Hoofdstuk VI (art. 815 - art. 892) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Eerste afdeling
Wetshistoriek
Eerste afdeling (art. 815 - art. 842) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Opschrift vervangen bij art. 12 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
Artikel 815
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 3 (art. 97) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 31 oktober 1970 (art. 5) en gewijzigd bij art. 6 Wet 11 juli 2018 (BS 20 juli 2018 (ed. 2)).

Artikel 816
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 13 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 817
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 14 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
Gewijzigd bij art. 31 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90), bij art. 36, 10° W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007) en vervangen bij art. 122 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 818
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij art. 4 (art. 8) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976) en opnieuw opgenomen bij art. 15 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 819
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 16 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
Gewijzigd bij art. 3 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950), bij art. 2 W. 10 mei 1960 (B.S., 20 mei 1960), bij art. 32 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90) en bij art. 123 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 820
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 17 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 821
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 18 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
Vervangen bij art. 3 (art. 98) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 15 maart 1968 (art. 2 K.B. 1 februari 1968 (B.S., 14 februari 1968)).

Artikel 822 (oud art. 822 - 825)
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij art. 2 (art. 21) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij art. 19 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 823
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij art. 2 (art. 21) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij art. 20 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 824
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij art. 2 (art. 21) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij art. 21 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 825
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij art. 2 (art. 21) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)) en opnieuw opgenomen bij art. 22 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 826
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 23 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
Gewijzigd bij art. 3 (art. 99) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 4 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)), bij art. 21 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981), bij art. 14 W. 29 augustus 1988 (B.S., 24 september 1988), bij art. 78 W. 22 december 1998 (B.S., 15 januari 1999) en bij art. 80 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 827
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 24 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
Vervangen bij art. 3 (art. 100) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 4 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)).

Artikel 828
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Opnieuw opgenomen bij art. 73 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Opgeheven bij W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)).

Artikel 829
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 25 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 830
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 25 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 831
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 25 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 832
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 25 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 833
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 25 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 834 ? 835 (oud art. 834 - 835)
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 21) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)).

Artikel 836
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 837
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Opnieuw opgenomen bij art. 74 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987) en opgeheven bij art. 24 W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).
Opgeheven bij W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)).

Artikel 838
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij art. 26, 1° Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
Vervangen bij art. 3 (art. 101) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)), bij art. 14 W. 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991), met ingang van 28 juli 1991 (art. 1 K.B. 19 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991)) en gewijzigd bij art. 124 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 839
[...]
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij art. 26, 2° Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 840
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 26, 3° Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 33 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90) en bij art. 36, 15° W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 841
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 842
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Afdeling II
Wetshistoriek
Afdeling II (art. 843 - art. 869) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 843
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 27 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 843/1
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 28 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), zelf gewijzigd bij art. 60 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80), en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 844
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 29 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 845
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 30 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
Vervangen bij art. 28 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).

Artikel 846
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 31 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 847
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 29 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013) en gewijzigd bij art. 32 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 848
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 30 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).

Artikel 849
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 33 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 850
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 851
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 852
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 34 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 853
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 35 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 854
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij enig art. W. 8 juli 1983 (B.S., 20 juli 1983).

Artikel 855
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 36 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 856
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 37 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 857
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 858
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 38 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), zelf gewijzigd bij art. 61, 1° tot 3° Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Artikel 858bis
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 22 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981) en vervangen bij art. 39 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), zelf gewijzigd bij art. 62, 1° tot 4° Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80), en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 81 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 858ter
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 39/1 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), zelf ingevoegd bij art. 63 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80), en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 859
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 40 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), zelf gewijzigd bij art. 64 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Artikel 860
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 41 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 861
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 41 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 862
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 41 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 863
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 41 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 864
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 41 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 865
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 41 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 866
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 41 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 867
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 41 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 868
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 41 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 869
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 41 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
Afdeling III
Wetshistoriek
Afdeling III (art. 870 - art. 882) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 870
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 871
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 872
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 873
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 874
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 875
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 876
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 877
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 878
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 879
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 880
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 881
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 882
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Afdeling IV
Wetshistoriek
Afdeling IV (art. 883 - art. 886) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 883
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 884
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 885
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 886
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Afdeling V
Wetshistoriek
Afdeling V (art. 887 - art. 892) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 887
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 42 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 888
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 43 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 889
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 890
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 891
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 44 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 892
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 45 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Hoofdstuk VII

Wetshistoriek
Hoofdstuk VII (art. 892/1 tot 892/8) ingevoegd bij art. 109 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 1 maart 2018 (art. 12 KB 26 februari 2018 (BS 1 maart 2018 (ed. 1)) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 892/1
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 110 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 1 maart 2018 (art. 12 KB 26 februari 2018 (BS 1 maart 2018 (ed. 1)) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 892/2
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 111 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 1 maart 2018 (art. 12 KB 26 februari 2018 (BS 1 maart 2018 (ed. 1)) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 892/3
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 112 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 1 maart 2018 (art. 12 KB 26 februari 2018 (BS 1 maart 2018 (ed. 1)) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 892/4
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 113 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 1 maart 2018 (art. 12 KB 26 februari 2018 (BS 1 maart 2018 (ed. 1)) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 892/5
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 114 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 1 maart 2018 (art. 12 KB 26 februari 2018 (BS 1 maart 2018 (ed. 1)) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 892/6
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 115 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 1 maart 2018 (art. 12 KB 26 februari 2018 (BS 1 maart 2018 (ed. 1)) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 892/7
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 116 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 1 maart 2018 (art. 12 KB 26 februari 2018 (BS 1 maart 2018 (ed. 1)) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 892/8
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 117 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 1 maart 2018 (art. 12 KB 26 februari 2018 (BS 1 maart 2018 (ed. 1)) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Titel II

Wetshistoriek
Titel II (art. 893 - art. 1100) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Eerste hoofdstuk

Wetshistoriek
Eerste hoofdstuk (art. 893 - art. 900) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 893
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 894
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 895
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 896
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 28, 17° W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 897
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 898
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 899
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 900
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Hoofdstuk II

Wetshistoriek
Hoofdstuk II (art. 901 - art. 912) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 901
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 902
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 903
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 904
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 905
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij art. 4 (art. 8) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976) en opnieuw opgenomen bij art. 125 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), en gewijzigd bij art. 40 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 906
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 907
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 908
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 41 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Opgeheven bij art. 75 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987), opnieuw opgenomen bij art. 126 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en gewijzigd bij art. 199 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).

Artikel 909
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Lid 1 gewijzigd bij art. 2, 1° W. 22 april 2003 (B.S., 22 mei 2003 (tweede uitg.)).
Lid 2 ingevoegd bij art. 2, 2° W. 22 april 2003 (B.S., 22 mei 2003 (tweede uitg.)).
Lid 3, 3° ingevoegd bij art. 2, 3° W. 22 april 2003 (B.S., 22 mei 2003 (tweede uitg.)).
Lid 4 vervangen bij art. 2, 4° W. 22 april 2003 (B.S., 22 mei 2003 (tweede uitg.)).

Artikel 910
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 21 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950), bij art. 69 W. 5 augustus 1992 (B.S., 8 oktober 1992) en bij art. 95 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017).

Artikel 911
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 3 W. 23 november 1998 (B.S., 12 januari 1999), met ingang van 1 januari 2000 (art. 1 K.B. 14 december 1999 (B.S., 23 december 1999 (tweede uitg.))).

Artikel 912
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 139, 6° W. 16 juli 2004 (B.S., 27 juli 2004), met ingang van 1 oktober 2004 (art. 140).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 86 W. 15 december 1980 (B.S., 31 december 1980).

Hoofdstuk III

Wetshistoriek
Hoofdstuk III (art. 913 - art. 930) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Eerste afdeling
Wetshistoriek
Eerste afdeling (art. 913 - art. 919) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 913
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 46 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
Gewijzigd bij art. 76 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 914
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 47 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), zelf vervangen bij art. 65 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
Franse tekst gewijzigd bij art. 31 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).

Artikel 915
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 48 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 23 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981) en bij art. 8 W. 28 maart 2007 (B.S., 8 mei 2007 (tweede uitg.)).

Artikel 915bis
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 24 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
§ 1 gewijzigd bij art. 49, 1° Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
§ 2 gewijzigd bij art. 49, 2° en 3° Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
§ 2/1 ingevoegd bij art. 49, 4° Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
§ 3 vervangen bij art. 49, 5° Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
§ 4 opgeheven bij art. 49, 6° Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), zelf vervangen bij art. 66 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
§ 5 ingevoegd bij art. 3 W. 22 april 2003 (B.S., 22 mei 2003 (tweede uitg.)).
§ 3 gewijzigd bij art. 27 W. 20 mei 1997 (B.S., 27 juni 1997).

Artikel 916
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 25 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981) en gewijzigd bij art. 50 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 917
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 51 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 26 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981).

Artikel 918
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 52 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), zelf gewijzigd bij art. 67 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
Gewijzigd bij art. 27 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981).

Artikel 919
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Lid 1 gewijzigd bij art. 53, 1° Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
Lid 2 opgeheven bij art. 53, 2° Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
Afdeling II
Wetshistoriek
Afdeling II (art. 920 - art. 930) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 920
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
§ 1 genummerd en §§ 2 tot 4 ingevoegd bij art. 54 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), zelf gewijzigd bij art. 68, 1° en 2° Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Artikel 921
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 922
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 55 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
Gewijzigd bij art. 79 W. 22 december 1998 (B.S., 15 januari 1999).

Artikel 922/1
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 56 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 923
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 924
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 57 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 925
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 58 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), zelf gewijzigd bij art. 69 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Artikel 926
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 927
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 928
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 59 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 929
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 60 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 930
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 60 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Hoofdstuk IV

Wetshistoriek
Hoofdstuk IV (art. 931 - art. 966) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Eerste afdeling
Wetshistoriek
Eerste afdeling (art. 931 - art. 952) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 931
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 932
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 933
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 934
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 7, § 1 W. 30 april 1958 (B.S., 10 mei 1958).

Artikel 935
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 936
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 35 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90) en gewijzigd bij art. 82 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 937
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 70 W. 5 augustus 1992 (B.S., 8 oktober 1992).
Gewijzigd bij art. 22 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 938
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 939
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 7 Wet 11 juli 2018 (BS 20 juli 2018 (ed. 2)).

Artikel 940
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4 (art. 8) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 941
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 942
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 128 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Vervangen bij art. 4 (art. 9) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 943
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 944
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 945
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 946
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 947
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 948
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 949
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 950
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 951
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 952
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Afdeling II
Wetshistoriek
Afdeling II (art. 953 - art. 966) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 953
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 32 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).

Artikel 954
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 955
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 956
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 957
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Lid 2 vervangen bij art. 33, a) Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).
Lid 3 ingevoegd bij art. 33, b) Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).

Artikel 958
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 959
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 960 ? 966 (oud art. 960 - 966)
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 77 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Hoofdstuk V

Wetshistoriek
Hoofdstuk V (art. 967 - art. 1047) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Eerste afdeling
Wetshistoriek
Eerste afdeling (art. 967 - art. 980) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 967
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 968
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 969
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 19 W. 2 februari 1983 (B.S., 11 oktober 1983).

Artikel 970
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 971
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij enig art. W. 16 december 1922 (B.S., 22 december 1922).

Artikel 972
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 75 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 76).
Gewijzigd bij enig art. W. 16 december 1922 (B.S., 22 december 1922), bij art. 31 Wet 6 mei 2009 (BS 19 mei 2009) en bij art. 22 Wet 29 december 2010 (BS 31 december 2010 (ed. 3)).

Artikel 973
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 974
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 46 W. 4 mei 1999 (B.S., 1 oktober 1999), met ingang van 1 januari 2000 (art. 58).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij enig art. W. 16 december 1922 (B.S., 22 december 1922).

Artikel 975
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 46 W. 4 mei 1999 (B.S., 1 oktober 1999), met ingang van 1 januari 2000 (art. 58).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij enig art. W. 16 december 1922 (B.S., 22 december 1922).

Artikel 976
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Art. vervangen bij art. 20 W. 2 februari 1983 (B.S., 11 oktober 1983).
Enig lid, 1° en 2° gewijzigd bij art. 124, a) en b) Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017).

Artikel 977
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij enig art. W. 16 december 1922 (B.S., 22 december 1922).

Artikel 978 ? 979 (oud art. 978 - 979)
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 22 W. 2 februari 1983 (B.S., 11 oktober 1983).

Artikel 980
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij enig art. W. 3 juli 1974 (B.S., 18 juli 1974).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij enig art. W. 16 december 1922 (B.S., 22 december 1922).
Afdeling II
Wetshistoriek
Afdeling II (art. 981 - art. 1001) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 981
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 982
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 23 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 983
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 984
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 985
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 83 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 986
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 987
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 988
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 989
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 4 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 990
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 991
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 7 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950) en bij art. 84 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 992
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 7 en 24 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950) en bij art. 85 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Gewijzigd bij art. 5 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 993
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 86 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Gewijzigd bij art. 5 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 994
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 995
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 996
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 997
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 998
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 999
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 139, 7° W. 16 juli 2004 (B.S., 27 juli 2004), met ingang van 1 oktober 2004 (art. 140).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 2 W. 29 juli 1971 (B.S., 29 december 1971).

Artikel 1000
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 1001
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Afdeling III
Wetshistoriek
Afdeling III (art. 1002) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 1002
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Afdeling IV
Wetshistoriek
Afdeling IV (art. 1003 - art. 1009) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 1003
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1004
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1005
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1006
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1007
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 22 W. 2 februari 1983 (B.S., 11 oktober 1983).

Artikel 1008
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 21 W. 2 februari 1983 (B.S., 11 oktober 1983), gewijzigd bij art. 87 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274) en bij art. 125, 1° en 2° Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017).

Artikel 1009
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Afdeling V
Wetshistoriek
Afdeling V (art. 1010 - art. 1013) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 1010
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1011
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1012
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1013
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Afdeling VI
Wetshistoriek
Afdeling VI (art. 1014 - art. 1024) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 1014
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1015
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1016
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 28, 18° W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 1017
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1018
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1019
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1020
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1021
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1022
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1023
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1024
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Afdeling VII
Wetshistoriek
Afdeling VII (art. 1025 - art. 1034) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 1025
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1026
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1027
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1028
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1029
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 7, § 1 W. 30 april 1958 (B.S., 10 mei 1958).

Artikel 1030
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1031
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 129 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Gewijzigd bij art. 36, 11° W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 1032
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1033
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1034
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Afdeling VIII
Wetshistoriek
Afdeling VIII (art. 1035 - art. 1047) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 1035
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1036
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1037
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1038
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1039
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1040
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1041
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1042
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1043
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1044
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1045
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1046
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Lid 2 ingevoegd bij art. 34 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).

Artikel 1047
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 35 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).

Hoofdstuk VI

Wetshistoriek
Hoofdstuk VI (art. 1048 - art. 1074) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 1048
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1049
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1050
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1051
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1052
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1053
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1054
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1055
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 36 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 1056
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 37 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 1057
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 38 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90) en bij art. 130 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 1058
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1059
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1060
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1061
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1062
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1063
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1064
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1065
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1066
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1067
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1068
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1069
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 8 Wet 11 juli 2018 (BS 20 juli 2018 (ed. 2)).

Artikel 1070
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 131 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 1071
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1072
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1073
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1074
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 39 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Hoofdstuk VII

Wetshistoriek
Hoofdstuk VII (art. 1075 - art. 1080) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 1075
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1076
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 61 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 1077
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1078
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1079
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 62 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 1080
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Hoofdstuk VIII

Wetshistoriek
Hoofdstuk VIII (art. 1081 - art. 1090) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 1081
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1082
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1083
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1084
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1085
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1086
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1087
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1088
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1089
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1090
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Hoofdstuk IX

Wetshistoriek
Hoofdstuk IX (art. 1091 - art. 1100) opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 1091
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1092
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1093
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 37 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).

Artikel 1094
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 28 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981).

Artikel 1095
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 34 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55) en gewijzigd bij art. 88 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 1096
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 7, § 1 W. 30 april 1958 (B.S., 15 mei 1958) en bij art. 29 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981).

Artikel 1097
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 30 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981).

Artikel 1098
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 31 W. 14 mei 1981 (B.S., 27 mei 1981).

Artikel 1099
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1100
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Titel IIbis

Wetshistoriek
Titel IIbis (art. 1100/1 - art. 1100/7) ingevoegd bij art. 63 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Hoofdstuk I

Wetshistoriek
Hoofdstuk I (art. 1100/1 - art. 1100/2) ingevoegd bij art. 63 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 1100/1
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 63 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
§ 3 vervangen en § 4 ingevoegd bij art. 70, 1° Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Artikel 1100/2
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 63 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
§ 2 gewijzigd bij art. 42 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Hoofdstuk II

Wetshistoriek
Hoofdstuk II (art. 1100/3) ingevoegd bij art. 63 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 1100/3
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 63 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Lid 3 ingevoegd bij art. 70, 2° Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Hoofdstuk III

Wetshistoriek
Hoofdstuk III (art. 1100/4) ingevoegd bij art. 63 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 1100/4
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 63 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
§ 4 ingevoegd bij art. 70, 3° Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Hoofdstuk IV

Wetshistoriek
Hoofdstuk IV (art. 1100/5) ingevoegd bij art. 63 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 1100/5
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 63 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
§ 3 gewijzigd bij art. 70, 4° Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Hoofdstuk V

Wetshistoriek
Hoofdstuk V (art. 1100/6) ingevoegd bij art. 63 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 1100/6
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 63 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Hoofdstuk VI

Wetshistoriek
Hoofdstuk VI (art. 1100/7) ingevoegd bij art. 63 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Artikel 1100/7
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 63 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73) en opgeheven bij art. 58, 3° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
§ 7 gewijzigd bij art. 70, 5° Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Titel III Contracten of verbintenissen uit overeenkomst in het algemeen

Eerste hoofdstuk

Wetshistoriek
Eerste hoofdstuk (art. 1101 - art. 1107) opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1101
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1102
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1103
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1104
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1105
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1106
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1107
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Hoofdstuk II Voorwaarden die tot de geldigheid van de overeenkomsten vereist zijn

Artikel 1108
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Eerste afdeling
Wetshistoriek
Eerste afdeling (art. 1109 - art. 1122) opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1109
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1110
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1111
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1112
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1113
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1114
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1115
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1116
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1117
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1118
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1119
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1120
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1121
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1122
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Afdeling II Bekwaamheid van de contracterende partijen
Artikel 1123
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 2° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1124
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 3° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 7, § 5 W. 30 april 1958 (B.S., 10 mei 1958) en gewijzigd bij art. 132 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 1125
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 3° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 7, § 6 W. 30 april 1958 (B.S., 10 mei 1958) en gewijzigd bij art. 133, 1° en 2° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Afdeling III Voorwerp en inhoud van de contracten
Artikel 1126
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 4° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1127
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 4° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1128
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 4° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1129
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 4° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1130
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 5° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Voorgeschiedenis
Lid 2 opgeheven bij art. 64 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).
Gewijzigd bij art. 4 W. 22 april 2003 (B.S., 22 mei 2003 (tweede uitg.)).
Afdeling IV Oorzaak
Artikel 1131
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 6° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1132
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 6° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1133
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 6° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Hoofdstuk III Gevolgen van de verbintenissen

Eerste afdeling Algemene bepalingen
Artikel 1134
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 6° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1135
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 6° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Afdeling II Verbintenis om iets te geven
Artikel 1136
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 6° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1137
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 6° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1138
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 7° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 9 Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 1139
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 8° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1140
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 8° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1141
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 8° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Afdeling III
Wetshistoriek
Afdeling III (art. 1142 - art. 1145) opgeheven bij art. 62, 8° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1142
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 8° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1143
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 8° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1144
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 8° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1145
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 8° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Afdeling IV Schadevergoeding wegens niet-nakoming van de verbintenis
Artikel 1146
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 8° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1147
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 8° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1148
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 8° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1149
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 8° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1150
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 8° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1151
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 8° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1152
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 5 W. 23 november 1998 (B.S., 13 januari 1999).

Artikel 1153
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 9° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 6 W. 1 mei 1913 (B.S., 2-3 mei 1913) en gewijzigd bij art. 2 W. 23 november 1998 (B.S., 13 januari 1999).

Artikel 1154
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 10° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 7 W. 1 mei 1913 (B.S., 2-3 mei 1913).

Artikel 1155
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 10° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 7 W. 1 mei 1913 (B.S., 2-3 mei 1913).
Afdeling V
Wetshistoriek
Afdeling V (art. 1156 - art. 1164) opgeheven bij art. 62, 11° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1156
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 11° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1157
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 11° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1158
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 11° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1159
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 11° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1160
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 11° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1161
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 11° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1162
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 11° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1163
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 11° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1164
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 11° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Afdeling VI Gevolgen van de overeenkomsten ten aanzien van derden
Artikel 1165
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 11° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1166
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 11° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1167
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 12° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 4 (art. 10) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Hoofdstuk IV Verschillende soorten van verbintenissen

Eerste afdeling
Wetshistoriek
Eerste afdeling (art. 1168 - art. 1184) opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
§ 1
Wetshistoriek
§ 1 (art. 1168 - art. 1180) opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1168
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1169
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1170
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1171
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1172
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1173
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1174
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1175
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1176
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1177
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1178
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1179
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1180
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
§ 2
Wetshistoriek
§ 2 (art. 1181 - art. 1182) opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1181
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1182
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
§ 3
Wetshistoriek
§ 3 (art. 1183 - art. 1184) opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1183
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1184
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Afdeling II
Wetshistoriek
Afdeling II (art. 1185 - art. 1188) opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1185
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1186
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1187
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1188
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Afdeling III
Wetshistoriek
Afdeling III (art. 1189 - art. 1196) opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1189
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1190
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1191
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1192
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1193
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1194
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1195
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1196
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Afdeling IV
Wetshistoriek
Afdeling IV (art. 1197 - art. 1216) opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
§ 1
Wetshistoriek
§ 1 (art. 1197 - art. 1199) opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1197
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1198
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1199
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
§ 2
Wetshistoriek
§ 2 (art. 1200 - art. 1216) opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1200
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1201
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1202
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1203
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1204
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1205
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1206
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1207
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1208
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1209
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1210
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1211
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1212
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1213
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1214
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1215
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1216
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Afdeling V
Wetshistoriek
Afdeling V (art. 1217 - art. 1225) opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1217
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1218
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1219
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
§ 1
Wetshistoriek
§ 1 (art. 1220 - art. 1221) opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1220
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1221
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
§ 2
Wetshistoriek
§ 2 (art. 1222 - art. 1225) opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1222
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1223
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1224
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1225
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 13° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Afdeling VI Verbintenissen onder strafbeding
Artikel 1226
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 14° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 3 W. 23 november 1998 (B.S., 13 januari 1999).

Artikel 1227
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 15° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1228
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 15° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1229
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 15° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1230
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 15° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1231
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 16° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 4 W. 23 november 1998 (B.S., 13 januari 1999).

Artikel 1232
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 17° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1233
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 17° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Hoofdstuk V Tenietgaan van de verbintenissen

Artikel 1234
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 17° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Eerste afdeling Betaling
§ 1 Betaling in het algemeen
Artikel 1235
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 17° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1236
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 17° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1237
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 17° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1238
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 17° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1239
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 17° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1240
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 17° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1240bis
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 13 Wet 6 mei 2009 (BS 19 mei 2009) en opgeheven bij art. 58, 4° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
§ 1 gewijzigd bij art. 9, 2° Wet 11 juli 2018 (BS 20 juli 2018 (ed. 2)) en bij art. 56, 1° Wet 11 februari 2019 (BS 22 maart 2019).
§ 3 gewijzigd bij art. 10 Wet 11 juli 2018 (BS 20 juli 2018 (ed. 2)) en bij art. 56, 2° Wet 11 februari 2019 (BS 22 maart 2019).
§ 4 gewijzigd bij art. 56, 3° Wet 11 februari 2019 (BS 22 maart 2019).
§ 5 gewijzigd bij art. 81, 3° Wet 13 december 2012 (BS 20 december 2012 (ed. 4)) en bij art. 11 Wet 11 juli 2018 (BS 20 juli 2018 (ed. 2)).
§ 1 gewijzigd bij art. 81, 1° Wet 13 december 2012 (BS 20 december 2012 (ed. 4)) en bij art. 9, 1° Wet 11 juli 2018 (BS 20 juli 2018 (ed. 2)).
§ 4 gewijzigd bij art. 162 Wet 29 maart 2012 (BS 6 april 2012 (ed. 3)), met ingang van 1 juli 2012 (art. 1 KB 27 juni 2012 (BS 29 juni 2012 (ed. 4))) en bij art. 81, 2° Wet 13 december 2012 (BS 20 december 2012 (ed. 4)).

Artikel 1240ter
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 Wet 28 juni 2009 (BS 21 augustus 2009 (ed. 2)) en opgeheven bij art. 58, 5° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1241
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 18° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1242
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 18° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1243
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 18° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1244
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 19° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 3 (art. 102) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 oktober 1969 (art. 4 K.B. 8 juni 1969 (B.S., 11 juni 1969)).

Artikel 1245
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1246
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1247
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1248
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
§ 2
Wetshistoriek
§ 2 (art. 1249 - art. 1252) opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1249
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1250
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1251
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1252
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
§ 3
Wetshistoriek
§ 3 (art. 1253 - art. 1256) opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1253
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1254
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1255
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1256
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
§ 4
Wetshistoriek
§ 4 (art. 1257 - art. 1264) opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1257
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1258
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1259
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1260
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1261
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1262
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1263
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1264
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
§ 5
Wetshistoriek
§ 5 (art. 1265 - art. 1270) opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1265
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1266
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1267
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1268
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1269
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1270
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Afdeling II
Wetshistoriek
Afdeling II (art. 1271 - art. 1281) opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1271
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1272
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1273
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1274
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1275
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1276
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1277
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1278
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1279
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1280
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1281
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Afdeling III
Wetshistoriek
Afdeling III (art. 1282 - art. 1288) opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1282
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1283
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1284
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1285
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1286
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1287
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1288
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Afdeling IV Schuldvergelijking
Artikel 1289
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1290
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1291
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1292
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1293
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1294
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 20° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1295
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 21° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 6 W. 6 juli 1994 (B.S., 15 juli 1994).

Artikel 1296
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 22° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1297
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 22° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1298
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 22° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1299
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 22° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Afdeling V
Wetshistoriek
Afdeling V (art. 1300 - art. 1301) opgeheven bij art. 62, 22° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1300
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 22° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1301
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 22° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Afdeling VI
Wetshistoriek
Afdeling VI (art. 1302 - art. 1303) opgeheven bij art. 62, 22° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1302
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 22° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1303
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 22° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Afdeling VII Vordering tot nietigverklaring of tot vernietiging van de overeenkomsten
Artikel 1304
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 23° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 4 (art. 11) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976) en bij art. 134 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 1305
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 24° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1306
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 24° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1307
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 24° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1308
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 35 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55).

Artikel 1309
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 25° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 36 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55) en gewijzigd bij art. 89 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 1310
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 26° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1311
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 26° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1312
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 27° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 7, § 7 W. 30 april 1958 (B.S., 10 mei 1958) en gewijzigd bij art. 135 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Artikel 1313
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 28° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1314
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 29° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 136 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).

Hoofdstuk VI

Wetshistoriek
Hoofdstuk VI (art. 1315 - art. 1369) opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75), met uitzondering van de artikelen 1321, 1338, 1339 en 1340.
Artikel 1315
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1316
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Eerste afdeling
Wetshistoriek
Eerste afdeling (art. 1317 - art. 1340) opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75), met uitzondering van de artikelen 1321, 1338, 1339 en 1340.
§ 1
Wetshistoriek
§ 1 (art. 1317 - art. 1321) opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75), met uitzondering van artikel 1321.
Artikel 1317
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 28 W. 11 maart 2003 (B.S., 17 maart 2003 (tweede uitg.)), bij art. 129, 1° en 2° Wet 4 mei 2016 (BS 13 mei 2016 (ed. 1)), met ingang van 31 december 2016 (art. 261) en bij art. 315, 1° en 2° Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017).

Artikel 1318
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1319
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 3 (art. 103) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 4 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)).

Artikel 1320
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1321
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 30° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
§ 2
Wetshistoriek
§ 2 (art. 1322 - art. 1332) opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Artikel 1322
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 2 W. 20 oktober 2000 (B.S., 22 december 2000).

Artikel 1323
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1324
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1325
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1326
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1327
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1328
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1329
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1330
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1331
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1332
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
§ 3
Wetshistoriek
§ 3 (art. 1333) opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Artikel 1333
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
§ 4
Wetshistoriek
§ 4 (art. 1334 - art. 1336) opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Artikel 1334
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Voorgeschiedenis
Lid 2 ingevoegd bij art. 34 Wet 21 juli 2016 (BS 28 september 2016), met ingang van 28 september 2016 (art. 1 KB 14 september 2016 (BS 28 september 2016, err., BS 6 oktober 2016)).

Artikel 1335
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1336
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
§ 5
Wetshistoriek
§ 5 (art. 1337 - art. 1340) opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75), met uitzondering van de artikelen 1338, 1339 en 1340.
Artikel 1337
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1338
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 31° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1339
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 6° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1340
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 6° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Afdeling II
Wetshistoriek
Afdeling II (art. 1341 - art. 1348) opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Artikel 1341
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 1 W. 10 december 1990 (B.S., 22 december 1990) en bij art. 1 K.B. 20 juli 2000 (B.S., 30 augustus 2000 (eerste uitg.)), met ingang van 1 januari 2002 (art. 17).
Gewijzigd bij art. 1 W. 20 maart 1948 (B.S., 26 maart 1948).

Artikel 1342
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000 (B.S., 30 augustus 2000 (eerste uitg.)), met ingang van 1 januari 2002 (art. 17).
Gewijzigd bij art. 1 W. 20 maart 1948 (B.S., 26 maart 1948) en bij art. 2 W. 10 december 1990 (B.S., 22 december 1990).

Artikel 1343
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000 (B.S., 30 augustus 2000 (eerste uitg.)), met ingang van 1 januari 2002 (art. 17).
Gewijzigd bij art. 1 W. 20 maart 1948 (B.S., 26 maart 1948) en bij art. 2 W. 10 december 1990 (B.S., 22 december 1990).

Artikel 1344
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000 (B.S., 30 augustus 2000 (eerste uitg.)), met ingang van 1 januari 2002 (art. 17).
Gewijzigd bij art. 1 W. 20 maart 1948 (B.S., 26 maart 1948) en bij art. 2 W. 10 december 1990 (B.S., 22 december 1990).

Artikel 1345
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000 (B.S., 30 augustus 2000 (eerste uitg.)), met ingang van 1 januari 2002 (art. 17).
Gewijzigd bij art. 1 W. 20 maart 1948 (B.S., 26 maart 1948) en bij art. 2 W. 10 december 1990 (B.S., 22 december 1990).

Artikel 1346
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1347
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1348
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Afdeling II/1
Wetshistoriek
Afdeling II/1 (art. 1348bis) opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Voorgeschiedenis
Opschrift afdeling II/1 ingevoegd bij art. 2 Wet 15 april 2018 (BS 27 april 2018 (ed. 2)), met ingang van 1 november 2018 (art. 260, leden 1 en 2).
Artikel 1348bis
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Voorgeschiedenis
Ingevoegd bij art. 3 Wet 15 april 2018 (BS 27 april 2018 (ed. 2)), met ingang van 1 november 2018 (art. 260, leden 1 en 2).
Afdeling III
Wetshistoriek
Afdeling III (art. 1349 - art. 1353) opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Artikel 1349
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
§ 1
Wetshistoriek
§ 1 (art. 1350 - art. 1352) opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Artikel 1350
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1351
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij art. 2 (art. 22) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 4 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)).

Artikel 1352
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
§ 2
Wetshistoriek
§ 2 (art. 1353) opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Artikel 1353
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Afdeling IV
Wetshistoriek
Afdeling IV (art. 1354 - art. 1356) opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Artikel 1354
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1355
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1356
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Afdeling V
Wetshistoriek
Afdeling V (art. 1357 - art. 1369) opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Artikel 1357
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
§ 1
Wetshistoriek
§ 1 (art. 1358 - art. 1365) opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Artikel 1358
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1359
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1360
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1361
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1362
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1363
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1364
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1365
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
§ 2
Wetshistoriek
§ 2 (art. 1366 - art. 1369) opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).
Artikel 1366
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1367
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1368
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 1369
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 73 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Titel IV Verbintenissen buiten overeenkomst

Artikel 1370

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 32° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 40 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Eerste hoofdstuk

Wetshistoriek
Eerste hoofdstuk (art. 1371 - art. 1381) opgeheven bij art. 62, 33° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Artikel 1371
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 33° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1372
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 33° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1373
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 33° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1374
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 33° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1375
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 33° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1376
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 33° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1377
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 33° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1378
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 33° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1379
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 33° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1380
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 33° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1381
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 33° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Hoofdstuk II

Wetshistoriek
Hoofdstuk II (art. 1382 - art. 1386) opgeheven bij art. 42 Wet 7 februari 2024 (BS 1 juli 2024), met ingang van 1 januari 2025 (art. 45).
Artikel 1382
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 42 Wet 7 februari 2024 (BS 1 juli 2024), met ingang van 1 januari 2025 (art. 45).

Artikel 1383
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 42 Wet 7 februari 2024 (BS 1 juli 2024), met ingang van 1 januari 2025 (art. 45).

Artikel 1384
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 42 Wet 7 februari 2024 (BS 1 juli 2024), met ingang van 1 januari 2025 (art. 45).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij enig art. W. 6 juli 1977 (B.S., 2 augustus 1977).

Artikel 1385
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 42 Wet 7 februari 2024 (BS 1 juli 2024), met ingang van 1 januari 2025 (art. 45).

Artikel 1386
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 42 Wet 7 februari 2024 (BS 1 juli 2024), met ingang van 1 januari 2025 (art. 45).

Titel IVbis

Wetshistoriek
Titel IVbis (art. 1386bis) opgeheven bij art. 42 Wet 7 februari 2024 (BS 1 juli 2024), met ingang van 1 januari 2025 (art. 45).
Voorgeschiedenis
Titel IVbis (art. 1386bis) ingevoegd bij art. 1 W. 16 april 1935 (B.S., 18 april 1935).

Artikel 1386bis

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 42 Wet 7 februari 2024 (BS 1 juli 2024), met ingang van 1 januari 2025 (art. 45).
Voorgeschiedenis
Ingevoegd bij art. 1 W. 16 april 1935 (B.S., 18 april 1935) en gewijzigd bij art. 86 Wet 5 mei 2014 (BS 9 juli 2014), met ingang van 1 oktober 2016 (art. 136, zelf gewijzigd bij art. 250 Wet 4 mei 2016 (BS 13 mei 2016 (ed. 1))).

Titel V

Wetshistoriek
Titel V (art. 1387 - art. 1474/1) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Titel V (oorspronkelijke art. 1387 – 1581) vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Hoofdstuk I

Wetshistoriek
Hoofdstuk I (art. 1387 - art. 1397/1) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1387
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1388
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Gewijzigd bij art. 5 W. 22 april 2003 (B.S., 22 mei 2003 (tweede uitg.)), bij art. 7, 1° en 2° Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80) en bij art. 10 Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 1389
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Gewijzigd bij art. 132 W. 16 juli 2004 (B.S., 27 juli 2004), met ingang van 1 oktober 2004 (art. 140).

Artikel 1389/1
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 8 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80) en opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1389/2
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 9 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80) en opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1389/3
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 10 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80) en opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1390
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1391
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Gewijzigd bij art. 2 Wet 14 januari 2013 (BS 1 maart 2013), met ingang van 1 september 2015 (art. 85).

Artikel 1392
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Gewijzigd bij art. 78 Wet 21 december 2013 (BS 31 december 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2015 (art. 85, lid 3 Wet 14 januari 2013 (BS 1 maart 2013) juncto art. 87, 13°).

Artikel 1393
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Gewijzigd bij art. 79 Wet 21 december 2013 (BS 31 december 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2015 (art. 85, lid 3 Wet 14 januari 2013 (BS 1 maart 2013) juncto art. 87, 13°).

Artikel 1394
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 18 juli 2008 (B.S., 14 augustus 2008 (derde uitg.)), met ingang van 1 november 2008 (art. 11).
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976, err., B.S., 6 oktober 1977).
Gewijzigd bij art. 2 W. 9 juli 1998 (B.S., 7 augustus 1998) en bij art. 6, 1° en 2° W. 22 april 2003 (B.S., 22 mei 2003 (tweede uitg.)).

Artikel 1395
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Art. vervangen bij art. 3 Wet 14 januari 2013 (BS 1 maart 2013), met ingang van 1 september 2015 (art. 85).
§ 1/1 ingevoegd bij art. 11 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976, err., B.S., 6 oktober 1977) en bij art. 3 W. 18 juli 2008 (B.S., 14 augustus 2008 (derde uitg.)), met ingang van 1 november 2008 (art. 11).
§ 1 gewijzigd bij art. 3, a) tot f) W. 9 juli 1998 (B.S., 7 augustus 1998).
§ 2 gewijzigd bij art. 3, a) tot f) W. 9 juli 1998 (B.S., 7 augustus 1998).
§ 3 gewijzigd bij art. 3, a) tot f) W. 9 juli 1998 (B.S., 7 augustus 1998).
§ 4 vervangen bij art. 3, a) tot f) W. 9 juli 1998 (B.S., 7 augustus 1998).
§ 5 ingevoegd bij art. 3, a) tot f) W. 9 juli 1998 (B.S., 7 augustus 1998).
§ 6 ingevoegd bij art. 133 W. 16 juli 2004 (B.S., 27 juli 2004), met ingang van 1 oktober 2004 (art. 140).

Artikel 1396
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4 Wet 14 januari 2013 (BS 1 maart 2013), met ingang van 1 september 2015 (art. 85).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976) en bij art. 4 W. 18 juli 2008 (B.S., 14 augustus 2008 (derde uitg.)), met ingang van 1 november 2008 (art. 11).

Artikel 1397
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Gewijzigd bij art. 37 W. 19 januari 1990 (B.S., 30 januari 1990), met ingang van 1 mei 1990 (art. 55), bij art. 5 W. 18 juli 2008 (B.S., 14 augustus 2008 (derde uitg.)), met ingang van 1 november 2008 (art. 11) en bij art. 90 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 1397/1
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 137 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), en opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 43, 1° en 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Hoofdstuk II

Wetshistoriek
Hoofdstuk II (art. 1398 - art. 1450) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Afdeling I
Wetshistoriek
Afdeling I (art. 1398 - art. 1408) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1398
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 17 W. 13 februari 2003 (B.S., 28 februari 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 juni 2003 (art. 23).
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976, err., B.S., 6 oktober 1977).
§ 1
Wetshistoriek
§ 1 (art. 1399 - art. 1401) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1399
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976, err., B.S., 6 oktober 1977).
Lid 3 gewijzigd bij art. 12 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Artikel 1400
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Enig lid:
1. vervangen bij art. 13, a) Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80);
2. opgeheven bij art. 13, b) Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80);
6. en 7. vervangen bij art. 13, c) en d) Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Artikel 1401
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
§ 1 genummerd bij art. 14, a) Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
§ 1, enig lid:
5. ingevoegd bij enig art. W. 1 april 1987 (B.S., 22 april 1987) en vervangen bij art. 14, a) Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80);
6. en 7. ingevoegd bij art. 14, b) Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
§ 2 ingevoegd bij art. 14, c) Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
§ 2
Wetshistoriek
§ 2 (art. 1402 - art. 1404) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1402
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1403
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1404
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Gewijzigd bij art. 15 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
§ 3
Wetshistoriek
§ 3 (art. 1405) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1405
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 16 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
§ 4
Wetshistoriek
§ 4 (art. 1406 - art. 1408) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1406
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Gewijzigd bij art. 17 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Artikel 1407
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1408
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Afdeling II
Wetshistoriek
Afdeling II (art. 1409 - art. 1414) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1409
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1410
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1411
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1412
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1413
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1414
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Afdeling III
Wetshistoriek
Afdeling III (art. 1415 - art. 1424) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1415
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1416
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1417
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Gewijzigd bij art. 18 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Artikel 1418
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Enig lid, 2°, e) gewijzigd bij art. 75 W. 24 maart 2003 (B.S., 2 mei 2003), met ingang van 1 juni 2003 (art. 86), en van toepassing op de lopende kredietovereenkomsten (art. 85).

Artikel 1419
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Lid 2 opgeheven bij art. 19 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Artikel 1420
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Gewijzigd bij art. 91 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 1421
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Gewijzigd bij art. 92, 1° en 2° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 1422
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Gewijzigd bij art. 93 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 1423
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1424
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Afdeling IV
Wetshistoriek
Afdeling IV (art. 1425 - art. 1426) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1425
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1426
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
§ 1 gewijzigd bij art. 94 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
§ 2 vervangen bij art. 69 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 3 gewijzigd bij art. 15 Wet 30 december 2009 (BS 15 januari 2010 (ed. 2)).
§ 4 gewijzigd bij art. 138 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), en gewijzigd bij art. 44 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Afdeling V
Wetshistoriek
Afdeling V (art. 1427 - art. 1450) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
§ 1
Wetshistoriek
§ 1 (art. 1427 - art. 1431) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1427
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1428
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Gewijzigd bij art. 41 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90), bij art. 15 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44), bij art. 139 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en bij art. 69/1 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf ingevoegd bij art. 172 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).

Artikel 1429
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 38 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Gewijzigd bij art. 16 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44).

Artikel 1429bis
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 39 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013) en opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
§ 1 gewijzigd bij art. 20 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Artikel 1430
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
§ 1 genummerd en § 2 ingevoegd bij art. 21 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Artikel 1431
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
§ 2
Wetshistoriek
§ 2 (art. 1432 - art. 1438) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1432
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Lid 2 ingevoegd bij art. 22 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Artikel 1433
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1434
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1435
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1436
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1437
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1438
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
§ 3
Wetshistoriek
§ 3 (art. 1439 - art. 1441) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1439
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1440
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Gewijzigd bij art. 23 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Artikel 1441
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
§ 4
Wetshistoriek
§ 4 (art. 1442 - art. 1444) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1442
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Gewijzigd bij art. 95 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274) en bij art. 24 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Artikel 1443
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Gewijzigd bij art. 96 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 1444
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
§ 5
Wetshistoriek
§ 5 (art. 1445 - art. 1449) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1445
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1446
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij art. 25 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1447
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 26 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976), gewijzigd bij art. 4 W. 28 januari 2003 (B.S., 12 februari 2003 (eerste uitg.)), bij art. 17 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44) en bij art. 97 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 1448
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 27 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1449
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
§ 6
Wetshistoriek
§ 6 (art. 1450) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1450
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Hoofdstuk III

Wetshistoriek
Hoofdstuk III (art. 1451 - art. 1465) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1451
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
§ 1
Wetshistoriek
§ 1 (art. 1452 - art. 1456) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1452
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
§ 1 genummerd bij art. 28, 2° Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
§ 1, lid 2 opgeheven bij art. 28, 1° Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
§§ 2 en 3 ingevoegd bij art. 28, 2° Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Artikel 1453
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1454
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1455
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Gewijzigd bij art. 29 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Artikel 1456
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
§ 2
Wetshistoriek
§ 2 (art. 1457 - art. 1460) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1457
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1458
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1459
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 40 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Gewijzigd bij art. 18 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44).

Artikel 1460
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
§ 3
Wetshistoriek
§ 3 (art. 1461 - art. 1464) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1461
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1462
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1463
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1464
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
§ 4
Wetshistoriek
§ 4 (art. 1465) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1465
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976
Gewijzigd bij art. 3 W. 10 mei 2007 (B.S., 3 augustus 2007) en bij art. 30 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Hoofdstuk IV

Wetshistoriek
Hoofdstuk IV opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Afdeling I
Wetshistoriek
Afdeling I (art. 1466 - art. 1469/13) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1466
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Gewijzigd bij art. 31 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).

Artikel 1467
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 32 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1468
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 33 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1469
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 34 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976) en gewijzigd bij art. 98 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).

Artikel 1469/1
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 35 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80) en opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1469/2
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 36 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80) en opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1469/3
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 37 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80) en opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1469/4
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 38 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80) en opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1469/5
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 39 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80) en opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1469/6
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 40 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80) en opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1469/7
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 41 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80) en opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1469/8
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 42 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80) en opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1469/9
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 43 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80) en opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1469/10
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 44 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80) en opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1469/11
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 45 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80) en opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1469/12
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 46 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80) en opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1469/13
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 47 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80) en opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Afdeling II
Wetshistoriek
Afdeling II (art. 1470 - art. 1474) opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1470
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 septembe 1976).

Artikel 1471
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1472
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1473
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1474
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Afdeling III
[...]
Wetshistoriek
Afdeling III opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
Voorgeschiedenis
Opschrift afdeling III ingevoegd bij art. 48 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
Wetshistoriek
Oorspronkelijke art. 1478 – 1581 opgeheven bij art. 2 W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Artikel 1474/1
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 49 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80) en opgeheven bij art. 58, 7° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Titel Vbis Wettelijke samenwoning

Wetshistoriek
Titel Vbis (art. 1475 tot 1479) ingevoegd bij art. 2 W. 23 november 1998 (B.S., 12 januari 1999), met ingang van 1 januari 2000 (art. 1 K.B. 14 december 1999 (B.S., 23 december 1999 (tweede uitg.))).

Artikel 1475

§ 1

Onder “wettelijke samenwoning” wordt verstaan de toestand van samenleven van twee personen die een verklaring hebben afgelegd overeenkomstig artikel 1476.

§ 2

Om een verklaring van wettelijke samenwoning te kunnen afleggen, moeten beide partijen voldoen aan de volgende voorwaarden:
niet verbonden zijn door een huwelijk of door een andere wettelijke samenwoning;
bekwaam zijn om contracten aan te gaan overeenkomstig [de artikelen 5.40 tot 5.41].]
[De persoon die krachtens artikel 492/1, § 1, derde lid, 10°, uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om een verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter gemachtigd worden om een verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen.
De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.
[...]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 23 november 1998 (B.S., 12 januari 1999), met ingang van 1 januari 2000 (art. 1 K.B. 14 december 1999 (B.S., 23 december 1999 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
§ 2, lid 1, 2° gewijzigd bij art. 26 Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
§ 2, leden 2 tot 4 gewijzigd bij art. 140 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)) en gewijzigd bij art. 45 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 1476

§ 1

Een verklaring van wettelijke samenwoning wordt afgelegd door middel van een geschrift dat tegen ontvangstbewijs [wordt door de partijen persoonlijk overhandigd] aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeenschappelijke woonplaats.
Dat geschrift bevat de volgende gegevens:
de datum van de verklaring;
de naam, de voornamen, de plaats en de datum van geboorte en de handtekening van beide partijen;
de gemeenschappelijke woonplaats;
de vermelding van de wil van beide partijen om wettelijk samen te wonen;
de vermelding dat beide partijen vooraf kennis hebben genomen van de inhoud van de artikelen 1475 tot 1479;
[...].
De ambtenaar van de burgerlijke stand gaat na of beide partijen voldoen aan de wettelijke voorwaarden inzake de wettelijke samenwoning en maakt in voorkomend geval melding van de verklaring in het bevolkingsregister.
[De partijen leggen ieder ander authentiek stuk of bewijs voor dat, in voorkomend geval, wordt gevraagd tot staving dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarden, voor zover deze niet beschikbaar zijn in een andere authentieke bron.]
[De wettelijke samenwoning vangt aan op het ogenblik van de melding van de verklaring in het bevolkingsregister.
]

§ 2

De wettelijke samenwoning houdt op [wanneer de partijen met elkaar in het huwelijk treden, wanneer een van de partijen overlijdt] of wanneer er een einde aan wordt gemaakt overeenkomstig het bepaalde in deze paragraaf.
De wettelijke samenwoning kan worden beëindigd hetzij in onderlinge overeenstemming door de samenwonenden, hetzij eenzijdig door een van de samenwonenden door middel van een schriftelijke verklaring die tegen ontvangstbewijs wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, zoals bepaald in het volgende lid. Dit geschrift bevat de volgende gegevens:
de datum van de verklaring;
de naam, de voornamen, de plaats en de datum van geboorte van beide partijen en de handtekening van beide partijen of van de partij die de verklaring aflegt;
de woonplaats van beide partijen;
de vermelding van de wil de wettelijke samenwoning te beëindigen.
[De verklaring van de beëindiging in onderlinge overeenstemming wordt door de partijen persoonlijk of via een bijzondere en authentieke volmacht overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van:
de plaats van inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister van de partijen, of bij gebrek hieraan, van één van hen, of bij gebrek hieraan,
de laatste plaats van inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen-of wachtregister van de partijen, of bij gebrek hieraan, van één van hen.
]
[De eenzijdige verklaring van de beëindiging wordt persoonlijk of via een bijzondere en authentieke volmacht overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van:
de plaats van inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister van de partijen, of bij gebrek hieraan, van de partij die de verklaring aflegt; of bij gebrek hieraan,
de laatste plaats van inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen-of wachtregister van de partijen, of bij gebrek hieraan, van één van hen.
]
[De ambtenaar van de burgerlijke stand betekent binnen acht dagen de eenzijdige verklaring van de beëindiging bij gerechtsdeurwaardersexploot aan de andere partij. In elk geval moeten de kosten van de betekening en de kennisgeving vooraf worden betaald door hen die de verklaring afleggen.]
De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt melding van de beëindiging van de wettelijke samenwoning in het bevolkingsregister.] [De wettelijke samenwoning eindigt op het ogenblik van de melding van de verklaring in het bevolkingsregister.]
[De persoon die krachtens artikel 492/1, § 1, derde lid, 10°, uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om een verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen, kan, op zijn, verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter gemachtigd worden om de wettelijke samenwoning te beëindigen.
De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.
[...]

[§ 3

De Koning kan de voorwaarden bepalen om de verklaring van wettelijke samenwoning en de verklaring van beëindiging van wettelijke samenwoning op elektronische wijze te overhandigen.
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 23 november 1998 (B.S., 12 januari 1999), met ingang van 1 januari 2000 (art. 1 K.B. 14 december 1999 (B.S., 23 december 1999 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 5 Wet 14 januari 2013 (BS 1 maart 2013), met ingang van 1 september 2015 (art. 85) en bij art. 60, 1° tot 3° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
§ 2 gewijzigd bij art. 141 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), gewijzigd bij art. 46 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98), bij art. 3 Wet 8 februari 2023 (BS 1 maart 2023 (ed. 1)) en bij art. 60, 4° tot 7° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
§ 3 ingevoegd bij art. 60, 8° Wet 13 september 2023 (BS 2 oktober 2023 (ed. 3)), met ingang van 1 januari 2024 (art. 83).
Voorgeschiedenis
§ 1, lid 4 ingevoegd bij art. 3 W. 3 december 2005 (B.S., 23 december 2005 (eerste uitg.)), met ingang van 1 februari 2006 (art. 6).

Artikel 1476bis

Er is geen wettelijke samenwoning wanneer, ondanks de geuite wil van beide partijen om wettelijk samen te wonen, uit een geheel van omstandigheden blijkt dat de intentie van minstens een van beide partijen kennelijk enkel gericht is op het bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel dat is verbonden aan de staat van wettelijk samenwonende.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 8 Wet 2 juni 2013 (BS 23 september 2013).

Artikel 1476ter

Er is evenmin een wettelijke samenwoning wanneer deze wordt aangegaan zonder vrije toestemming van beide wettelijk samenwonenden of de toestemming van minstens een van de wettelijk samenwonenden werd gegeven onder geweld of bedreiging.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 9 Wet 2 juni 2013 (BS 23 september 2013).

Artikel 1476quater

De ambtenaar van de burgerlijke stand weigert melding te maken van de verklaring van wettelijke samenwoning indien hij vaststelt dat de verklaring betrekking heeft op een in de artikelen 1476bis en 1476ter bedoelde situatie.
Indien er een ernstig vermoeden bestaat dat de verklaring betrekking heeft op een in de artikelen 1476bis en 1476ter bedoelde situatie, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand, de melding van de verklaring van wettelijke samenwoning uitstellen, na eventueel het advies van de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de partijen voornemens zijn de verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen, te hebben ingewonnen, gedurende ten hoogste twee maanden vanaf de afgifte van het in artikel 1476, § 1 bedoelde ontvangstbewijs, teneinde bijkomend onderzoek te verrichten. De procureur des Konings kan deze termijn verlengen met hoogstens drie maanden. In dat geval, geeft hij van zijn beslissing kennis aan de ambtenaar van de burgerlijke stand die de belanghebbende partijen ervan in kennis stelt.
Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand binnen de in het tweede lid bepaalde termijn geen definitieve beslissing heeft genomen, dient hij onverwijld melding van de verklaring van wettelijke samenwoning te maken in het bevolkingsregister.
In geval van een in het eerste lid bedoelde weigering, brengt de ambtenaar van de burgerlijke stand, zijn met redenen omklede beslissing onverwijld ter kennis van de belanghebbende partijen. Terzelfdertijd wordt een afschrift hiervan, samen met een kopie van alle nuttige documenten, verzonden naar de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de beslissing tot weigering genomen werd en aan de Dienst Vreemdelingenzaken.
Tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand om van de verklaring van wettelijke samenwoning melding te maken, kan door de belanghebbende partijen binnen de maand na de kennisgeving van deze beslissing beroep worden aangetekend bij de [familierechtbank].
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 10 Wet 2 juni 2013 (BS 23 september 2013) en gewijzigd bij art. 6 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014), met ingang van 1 september 2014 (art. 41).

Artikel 1476quinquies

§ 1

In de in de artikelen 1476bis en 1476ter bedoelde gevallen, kan een vordering tot nietigverklaring worden ingesteld door de wettelijk samenwonenden zelf en door allen die daarbij belang hebben.
De procureur des Konings vordert de nietigheid van een dergelijke wettelijke samenwoning.
Elk exploot van betekening van een vonnis of arrest dat een wettelijke samenwoning nietig verklaart, wordt door de optredende gerechtsdeurwaarder onmiddellijk in afschrift meegedeeld aan de griffier van het gerecht dat de beslissing heeft uitgesproken.
Wanneer de nietigheid van de wettelijke samenwoning is uitgesproken bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest, stuurt de griffier, onverwijld een uittreksel bevattende het beschikkende gedeelte en de vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden van het vonnis of arrest aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van woonplaats van beide partijen of, indien de partijen geen woonplaats hebben in dezelfde gemeente, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van elk van hen en aan de Dienst Vreemdelingenzaken.
De griffier brengt de partijen hiervan in kennis.
De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt onverwijld melding van de nietigverklaring van de wettelijke samenwoning in het bevolkingsregister.

§ 2

De in de artikelen 1476bis en 1476ter bedoelde wettelijke samenwoning, die nietig verklaard is, heeft niettemin gevolgen ten voordele van de partij die de wettelijke samenwoning te goeder trouw is aangegaan.
Ze heeft eveneens gevolgen ten voordele van de kinderen, ook al is geen van beide partijen te goeder trouw geweest.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 Wet 2 juni 2013 (BS 23 september 2013).

Artikel 1477

§ 1

De bepalingen van dit artikel die de rechten, verplichtingen en bevoegdheden van de wettelijk samenwonenden regelen, zijn van toepassing door het enkele feit van de wettelijke samenwoning.

§ 2

De artikelen 215, 220, § 1, en 224, § 1, 1, zijn van overeenkomstige toepassing op de wettelijke samenwoning.

§ 3

De wettelijk samenwonenden dragen bij in de lasten van het samenleven naar evenredigheid van hun mogelijkheden.

§ 4

Iedere schuld die door een der wettelijk samenwonenden wordt aangegaan ten behoeve van het samenleven en van de kinderen die door hen opgevoed worden, verbindt de andere samenwonende hoofdelijk. Deze is echter niet aansprakelijk voor schulden die, gelet op de bestaansmiddelen van de samenwonenden, buitensporig zijn.]

[§ 5

De langstlevende wettelijk samenwonende is gehouden tot de verplichting gesteld in artikel 203, § 1, ten aanzien van de kinderen van de vooroverleden wettelijk samenwonende van wie hij niet de vader of de moeder is, binnen de grenzen van hetgeen hij krachtens artikel 745octies, § 1, heeft verkregen uit de nalatenschap van de vooroverledene en van de voordelen die deze hem mocht hebben verleend bij schenking, testament of in de in artikel 1478 bedoelde overeenkomst.]
[Deze verplichting vervalt ten aanzien van het kind dat onwaardig is om van de vooroverleden wettelijk samenwonende te erven. De rechter schort zijn uitspraak op tot de beslissing die tot onwaardigheid leidt in kracht van gewijsde is getreden.]

[§ 6

[...]
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 23 november 1998 (B.S., 12 januari 1999), met ingang van 1 januari 2000 (art. 1 K.B. 14 december 1999 (B.S., 23 december 1999 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
§ 5 ingevoegd bij art. 9, 1° W. 28 maart 2007 (B.S., 8 mei 2007 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 41 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).
§ 6 ingevoegd bij art. 9, 2° W. 28 maart 2007 (B.S., 8 mei 2007 (tweede uitg.)) en opgeheven bij art. 65 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73).

Artikel 1478

Elk van de wettelijk samenwonenden behoudt de goederen waarvan hij de eigendom kan bewijzen, de inkomsten uit deze goederen en de opbrengsten uit arbeid.
De goederen waarvan geen van beide wettelijk samenwonenden de eigendom kan bewijzen en de inkomsten daarvan worden geacht in onverdeeldheid te zijn.
Indien de overlevende wettelijk samenwonende een erfgenaam is van de vooroverledene, wordt de in het vorige lid bedoelde onverdeeldheid ten aanzien van de erfgenamen met voorbehouden erfdeel als een schenking beschouwd, behoudens tegenbewijs.
Voorts regelen de samenwonenden hun wettelijke samenwoning naar goeddunken door middel van een overeenkomst, voor zover deze geen beding bevat dat strijdig is met artikel 1477, met de openbare orde of de goede zeden, noch met de regels betreffende het ouderlijk gezag en de voogdij, noch met de regels die de wettelijke orde van de erfopvolging bepalen. Die overeenkomst wordt in authentieke vorm verleden voor de notaris [...].]
[De beschermde persoon die krachtens artikel 492/1, § 2, derde lid, 14/1°, onbekwaam werd verklaard om een overeenkomst zoals bedoeld in het vorige lid af te sluiten en te wijzigen, kan dergelijke overeenkomst afsluiten en wijzigen na hiertoe, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter, te zijn gemachtigd op basis van het door de notaris opgestelde ontwerp.
De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.
In bijzondere gevallen kan de vrederechter de bewindvoerder machtigen alleen op te treden of hem toestaan de beschermde persoon bij te staan. De bij artikel 1250 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde rechtspleging is van toepassing. Bij het verzoekschrift wordt een kopie gevoegd van de notariële ontwerpakte.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 23 november 1998 (B.S., 12 januari 1999), met ingang van 1 januari 2000 (art. 1 K.B. 14 december 1999 (B.S., 23 december 1999 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 200 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221) en bij art. 6 Wet 14 januari 2013 (BS 1 maart 2013), met ingang van 1 september 2015 (art. 85).

Artikel 1479

Indien de verstandhouding tussen de wettelijk samenwonenden ernstig verstoord is, beveelt de familierechtbank, op verzoek van één van de partijen, de dringende maatregelen die analoog zijn met die waarin de artikelen 1253ter/5 en 1253ter/6 van het Gerechtelijk Wetboek voorzien.
De rechtbank bepaalt de geldigheidsduur van de maatregelen die zij oplegt. Hoe dan ook vervallen die maatregelen op de dag dat de wettelijke samenwoning, zoals bedoeld in artikel 1476, § 2, zesde lid, wordt beëindigd, behalve wanneer deze maatregelen de gemeenschappelijke kinderen van de wettelijk samenwonenden betreffen.
Na de beëindiging van het wettelijk samenwonen en voor zover de vordering binnen drie maanden na die beëindiging is ingesteld, gelast de rechtbank de dringende en voorlopige maatregelen die ingevolge de beëindiging gerechtvaardigd zijn. Zij bepaalt de geldigheidsduur van de maatregelen die zij oplegt. [...]
De rechtbank beschikt overeenkomstig de artikelen 1253ter tot 1253octies van het Gerechtelijk Wetboek.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 23 november 1998 (B.S., 12 januari 1999), met ingang van 1 januari 2000 (art. 1 K.B. 14 december 1999 (B.S., 23 december 1999 (tweede uitg.))).
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 99 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274) en gewijzigd bij art. 38 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 5 W. 28 januari 2003 (B.S., 12 februari 2003 (eerste uitg.)).

Titel VI Koop

Eerste hoofdstuk Aard en vorm van de koop

Artikel 1582
Koop is een overeenkomst waarbij de ene partij zich verbindt om een zaak te leveren, en de andere om daarvoor een prijs te betalen.
Hij kan bij authentieke of bij onderhandse akte worden aangegaan.

Artikel 1583
Hij is tussen partijen voltrokken, en de koper verkrijgt van rechtswege de eigendom ten aanzien van de verkoper, zodra er overeenkomst is omtrent de zaak en de prijs, hoewel de zaak nog niet geleverd en de prijs nog niet betaald is.

Artikel 1584
Koop kan worden aangegaan hetzij eenvoudig, hetzij onder een opschortende of onder een ontbindende voorwaarde.
Hij kan ook twee of meer alternatieve zaken tot voorwerp hebben.
In al die gevallen worden de gevolgen van de koop geregeld naar de algemene beginselen van de overeenkomsten.

Artikel 1585
Wanneer koopwaren niet bij de hoop, maar bij het gewicht, het getal of de maat verkocht zijn, is de koop nog niet voltrokken, in die zin dat het risico van de verkochte zaken voor de verkoper blijft totdat zij zijn gewogen, geteld of gemeten; maar de koper kan ofwel de levering ervan eisen, ofwel, in geval van niet-uitvoering van de verbintenis, schadevergoeding, indien daartoe grond bestaat.

Artikel 1586
Wanneer echter de koopwaren bij de hoop verkocht zijn, is de koop voltrokken, hoewel de koopwaren nog niet zijn gewogen, geteld of gemeten.

Artikel 1587
Ten aanzien van wijn, olie en andere zaken die men gewoon is te proeven alvorens ze te kopen, is er geen koop zolang de koper die niet heeft geproefd en aanvaard.

Artikel 1588
Koop op proef wordt altijd vermoed te zijn aangegaan onder een opschortende voorwaarde.

Artikel 1589
Verkoopbelofte geldt als koop, wanneer er wederzijdse toestemming van de partijen is omtrent de zaak en omtrent de prijs.

Artikel 1590
Indien bij de verkoopbelofte handgeld is gegeven, is ieder van de contractanten vrij van de verkoopbelofte af te zien:
Hij die het handgeld heeft gegeven, door het te laten behouden,
En hij die het handgeld heeft ontvangen, door het dubbel terug te geven.

Artikel 1591
De koopprijs moet bepaald zijn en door de partijen worden vastgesteld.

Artikel 1592
De bepaling van de koopprijs kan echter aan een derde worden overgelaten; indien de derde de waardering niet wil of niet kan doen, is er geen koop.

Artikel 1593
De kosten van de akten en andere bijkomende kosten van de koop komen ten laste van de koper.

Hoofdstuk II Wie kopen of verkopen kan

Artikel 1594
Al degenen aan wie de wet het niet verbiedt, kunnen kopen of verkopen.

Artikel 1595
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 50 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018), met ingang van 1 september 2018 (art. 80).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 79 Wet 22 juli 2018 (BS 27 juli 2018).
Voorgeschiedenis
Lid 1:
inleidende bepaling gewijzigd bij art. 4 (art. 13, § 1) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976);
4° vervangen bij art. 4 (art. 13, § 1) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976) en gewijzigd bij art. 100 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274)
Lid 2 gewijzigd bij art. 4 (art. 13, § 1) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1596
Bij een openbare verkoping mogen, op straffe van nietigheid, noch door henzelf noch door tussenpersonen, kopers worden:
Voogden, wat betreft de goederen van hen over wie zij de voogdij hebben;
Lasthebbers, wat betreft de goederen met de verkoop waarvan zij belast zijn;
Bestuurders, wat betreft de goederen van de gemeenten of van de openbare instellingen, die aan hun zorg zijn toevertrouwd;
Openbare ambtenaren, wat betreft de goederen van de Staat, waarvan de verkoop door hun tussenkomst geschiedt.

Artikel 1597
Rechters, rechters-plaatsvervangers, ambtenaren van het openbaar ministerie, [referendarissen, parketjuristen,] griffiers, [gerechtsdeurwaarders], [...] advocaten en notarissen mogen de processen, de betwiste rechten en rechtsvorderingen, die behoren tot de bevoegdheid van de rechtbank binnen wier rechtsgebied zij hun ambt uitoefenen, niet overnemen, op straffe van nietigheid, betaling van kosten en schadevergoeding.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 48, § 4 W. 5 juli 1963 (B.S., 17 juli 1963) en bij art. 2, A. en B. W. 17 juni 2008 (B.S., 13 augustus 2008).

Hoofdstuk III Zaken die verkocht kunnen worden

Artikel 1598
Alles wat in de handel is, kan verkocht worden wanneer geen bijzondere wetsbepalingen de vervreemding ervan verbieden.

Artikel 1599
De verkoop van eens anders zaak is nietig; hij kan grond tot schadevergoeding opleveren, wanneer de koper niet geweten heeft dat de zaak aan een ander toebehoorde.

Artikel 1600
De nalatenschap van een nog levend persoon kan niet verkocht worden, zelfs niet met zijn toestemming.

Artikel 1601
Wanneer de verkochte zaak op het ogenblik van de koop geheel was teniet gegaan, is de koop nietig.
Is slechts een gedeelte van de zaak teniet gegaan, dan heeft de koper de keus om van de koop af te zien, of het behouden gebleven gedeelte te eisen, mits hij de prijs bij vergelijkende waardering doet bepalen.

Hoofdstuk IV Verplichtingen van de verkoper

Afdeling I Algemene bepalingen
Artikel 1602
De verkoper is verplicht duidelijk te verklaren waartoe hij zich verbindt.
Ieder duister of dubbelzinnig beding wordt tegen de verkoper uitgelegd.

Artikel 1603
Hij heeft twee hoofdverplichtingen, de door hem verkochte zaak te leveren, en die te vrijwaren.
Afdeling II Levering
Artikel 1604
[De verkoper moet aan de koper een zaak leveren die met de overeenkomst in overeenstemming is.]
Levering is de overdracht van de verkochte zaak in de macht en het bezit van de koper.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 1 september 2004 (B.S., 21 september 2004), met ingang van 1 januari 2005 (art. 10).

Artikel 1605
De verplichting om onroerende goederen te leveren is door de verkoper vervuld, wanneer hij de sleutels heeft afgegeven, indien het een gebouw betreft, of wanneer hij de titels van eigendom heeft afgegeven.

Artikel 1606
De levering van roerende goederen geschiedt:
Of door de werkelijke overgave,
Of door afgifte van de sleutels van de gebouwen waarin zij zich bevinden,
Of zelfs door de enkele toestemming van de partijen, indien de overgave niet kan geschieden op het ogenblik van de koop, of indien de koper de goederen reeds in een andere hoedanigheid in zijn macht had.

Artikel 1607
De overgave van onlichamelijke rechten geschiedt ofwel door de afgifte van de titels, ofwel door het gebruik dat de koper, met toestemming van de verkoper, daarvan maakt.

Artikel 1608
De kosten van de levering komen ten laste van de verkoper, en die van de afhaling komen ten laste van de koper, indien het tegendeel niet bedongen is.

Artikel 1609
De levering moet geschieden op de plaats waar het verkochte goed zich ten tijde van de koop bevond, indien daaromtrent niet anders is overeengekomen.

Artikel 1610
Wanneer de verkoper in gebreke blijft de levering te doen binnen de tussen partijen bedongen tijd, heeft de koper de keus om ontbinding van de koop ofwel inbezitstelling te vorderen, indien de vertraging alleen aan de verkoper te wijten is.

Artikel 1611
In elk geval moet de verkoper tot schadevergoeding veroordeeld worden, indien de koper schade lijdt doordat de levering niet op het bedongen tijdstip heeft plaatsgehad.

Artikel 1612
De verkoper is niet verplicht de zaak te leveren, indien de koper de prijs niet betaalt en de verkoper hem geen termijn voor de betaling heeft toegestaan.

Artikel 1613
Evenmin is hij tot levering verplicht, zelfs wanneer hij een termijn voor de betaling heeft toegestaan, indien de koper, sinds de koop, failliet gegaan is of in staat van onvermogen is geraakt, zodat de verkoper in het dreigend gevaar verkeert de prijs te verliezen; tenzij de koper borg stelt voor de betaling op het bepaalde tijdstip.

Artikel 1614
De zaak moet geleverd worden in de staat waarin zij zich op het ogenblik van de koop bevindt;
Van die dag af behoren alle vruchten aan de koper.

Artikel 1615
De verplichting om een zaak te leveren strekt zich uit tot haar toebehoren en tot alles wat voor haar blijvend gebruik bestemd is.

Artikel 1616
De verkoper is verplicht het verkochte te leveren in de omvang die bij de overeenkomst bedongen is, echter met inachtneming van de navolgende bepalingen.

Artikel 1617
Indien de verkoop van een onroerend goed geschied is met vermelding van de omvang, tegen een bepaalde prijs per maat, is de verkoper verplicht aan de koper, indien deze het eist, de bij de overeenkomst bepaalde grootte te leveren;
En indien hem dit onmogelijk is, of indien de koper het niet eist, moet de verkoper met een evenredige vermindering van de prijs genoegen nemen.

Artikel 1618
Indien daarentegen, in het geval van het vorige artikel, de omvang groter bevonden wordt dan in het contract is uitgedrukt, heeft de koper de keus om de prijs aan te vullen of van het contract af te zien, indien de overmaat een twintigste gedeelte bedraagt van de opgegeven omvang.

Artikel 1619
In alle andere gevallen,
Hetzij de koop een zekere en bepaalde zaak betreft,
Hetzij de koop afzonderlijke en afgescheiden erven tot voorwerp heeft,
Hetzij de koop begint met de opgave der maat, of met de aanduiding van de verkochte zaak gevolgd van de opgave der maat,
Levert de uitdrukking van die maat geen grond op tot enige aanvulling van de prijs ten voordele van de verkoper wegens overmaat, of tot enige vermindering van de prijs ten voordele van de koper wegens ondermaat, dan voor zover het verschil tussen de werkelijke maat en die welke in de overeenkomst is uitgedrukt, een twintigste meer of minder bedraagt, berekend naar de waarde van het geheel der verkochte zaken, behalve indien het tegendeel bedongen is.

Artikel 1620
Ingeval er, volgens het vorige artikel, grond bestaat tot vermeerdering van de prijs wegens overmaat, heeft de koper de keus om van het contract af te zien, of de prijs aan te vullen, en zulks met de interest, indien hij het onroerend goed behouden heeft.

Artikel 1621
In alle gevallen waarin de koper het recht heeft om van het contract af te zien, is de verkoper verplicht hem, benevens de prijs, zo hij die ontvangen heeft, ook de kosten van dat contract terug te geven.

Artikel 1622
De rechtsvordering van de verkoper tot aanvulling van de prijs, en die van de koper tot vermindering van de prijs of tot ontbinding van het contract, moeten, op straffe van verval, ingesteld worden binnen een jaar te rekenen van de dag waarop het contract is aangegaan.

Artikel 1623
Indien twee erven zijn verkocht bij een en hetzelfde contract, en voor een enkele prijs, met opgave van de maat van ieder erf, en indien bevonden wordt dat het ene minder en het andere meer omvang heeft, worden de verschillen tegen elkaar tot het passende beloop verrekend; en de vordering, hetzij tot aanvulling, hetzij tot vermindering van de koopprijs, heeft slechts plaats overeenkomstig de hierboven vastgestelde regels.

Artikel 1624
De vraag wie van beiden, de verkoper of de koper, het verlies of de beschadiging van de verkochte zaak, vóór de levering ontstaan, moet dragen, wordt beslist overeenkomstig de regels vastgesteld in de titel “Contracten of verbintenissen uit overeenkomst in het algemeen”.
Afdeling III Vrijwaring
Artikel 1625
De vrijwaring, waartoe de verkoper jegens de koper gehouden is, heeft een dubbel voorwerp: zij betreft ten eerste het ongestoord bezit van de verkochte zaak en, ten tweede, de verborgen gebreken van die zaak of de koopvernietigende gebreken.
§ 1 Vrijwaring voor uitwinning
Artikel 1626
Zelfs wanneer bij de koop geen beding omtrent de vrijwaring is gemaakt, is de verkoper van rechtswege verplicht de koper te vrijwaren voor de uitwinning die hij ondergaat op het geheel of op een gedeelte van de verkochte zaak, of voor de lasten die iemand beweert op die zaak te hebben, en die bij de koop niet zijn opgegeven.

Artikel 1627
Partijen kunnen, door bijzondere overeenkomsten, deze wettelijke verplichting uitbreiden of beperken; zij kunnen zelfs overeenkomen dat de verkoper tot geen vrijwaring zal zijn gehouden.

Artikel 1628
Zelfs wanneer bedongen is dat de verkoper tot geen vrijwaring zal zijn gehouden, blijft hij toch gehouden tot die welke volgt uit zijn eigen daad; elke hiermee strijdige overeenkomst is nietig.

Artikel 1629
In hetzelfde geval van een beding van niet-vrijwaring is, bij uitwinning, de verkoper verplicht de prijs terug te geven, tenzij de koper het gevaar van uitwinning heeft gekend ten tijde van de koop, of op eigen risico heeft gekocht.

Artikel 1630
Wanneer vrijwaring beloofd is, of wanneer dienaangaande niets is bedongen, heeft de koper, in geval van uitwinning, het recht om van de verkoper te vorderen:
Teruggave van de prijs;
Teruggave van de vruchten, wanneer hij verplicht is die aan de uitwinnende eigenaar uit te keren;
De kosten van de vordering tot vrijwaring door de koper ingesteld, en de kosten door de oorspronkelijke eiser gemaakt;
Eindelijk, schadevergoeding, alsook de wettig gemaakte kosten van het contract.

Artikel 1631
Wanneer de verkochte zaak ten tijde van de uitwinning blijkt in waarde verminderd of aanmerkelijk beschadigd te zijn, hetzij door de nalatigheid van de koper, hetzij door overmacht, is de verkoper niettemin verplicht de gehele prijs terug te geven.

Artikel 1632
Indien echter de koper uit de door hem aangerichte beschadiging voordeel heeft getrokken, heeft de verkoper het recht om van de prijs een bedrag, gelijk aan dat voordeel, af te houden.

Artikel 1633
Indien de verkochte zaak ten tijde van de uitwinning blijkt in waarde te zijn vermeerderd, zelfs buiten toedoen van de koper, is de verkoper verplicht aan de koper te betalen hetgeen de zaak boven de koopprijs waard is.

Artikel 1634
De verkoper is verplicht aan de koper alle herstellingen en nuttige verbeteringen die deze aan het goed heeft aangebracht, te vergoeden, of door de uitwinner te doen vergoeden.

Artikel 1635
Indien de verkoper te kwader trouw eens anders erf verkocht heeft, is hij verplicht aan de koper alle uitgaven te vergoeden, die deze aan het erf besteed heeft, zelfs uit weelde of tot verfraaiing.

Artikel 1636
Indien slechts een gedeelte van de zaak tegen de koper wordt uitgewonnen, en dat gedeelte, in verhouding tot het geheel, zo belangrijk is dat de koper zonder het uitgewonnen gedeelte niet zou hebben gekocht, kan hij de koop doen ontbinden.

Artikel 1637
Indien, bij uitwinning van een gedeelte van het verkochte erf, de koop niet wordt ontbonden, wordt het uitgewonnen gedeelte aan de koper vergoed volgens de geschatte waarde ten tijde van de uitwinning, en niet naar evenredigheid van de gehele koopprijs, onverschillig of de verkochte zaak in waarde vermeerderd of verminderd is.

Artikel 1638
Indien het verkochte erf blijkt bezwaard te zijn met niet zichtbare erfdienstbaarheden, zonder dat zulks was opgegeven, en die zo gewichtig zijn dat er reden is om te vermoeden dat de koper niet zou hebben gekocht ingeval hij die gekend had, kan hij de ontbinding van het contract vorderen, tenzij hij verkiest met schadevergoeding genoegen te nemen.

Artikel 1639
De overige vraagstukken betreffende de vergoeding van de schade die voor de koper ontstaat uit de niet-uitvoering van de koop, worden opgelost volgens de algemene regels bepaald in de titel Contracten of verbintenissen uit overeenkomst in het algemeen.

Artikel 1640
De vrijwaring voor uitwinning houdt op wanneer de koper, zonder de verkoper op te roepen, zich heeft laten veroordelen bij een vonnis dat in laatste aanleg is gewezen of waartegen geen hoger beroep meer ontvankelijk is, indien de verkoper bewijst dat er voldoende middelen aanwezig waren om de eis te doen afwijzen.
§ 2 Vrijwaring voor gebreken van de verkochte zaak
Artikel 1641
De verkoper is gehouden tot vrijwaring voor de verborgen gebreken van de verkochte zaak, die deze ongeschikt maken tot het gebruik waartoe men ze bestemt, of die dit gebruik zodanig verminderen dat de koper, indien hij de gebreken gekend had, de zaak niet of slechts voor een mindere prijs zou hebben gekocht.

Artikel 1642
De verkoper moet niet instaan voor de gebreken die zichtbaar zijn en die de koper zelf heeft kunnen waarnemen.

Artikel 1643
Hij moet instaan voor de verborgen gebreken, zelfs wanneer hij die niet gekend heeft, tenzij hij in dat geval bedongen heeft dat hij tot geen vrijwaring zal zijn gehouden.

Artikel 1644
In het geval van de artikelen 1641 en 1643, heeft de koper de keus om ofwel de zaak terug te geven en zich de prijs te doen terugbetalen, ofwel de zaak te behouden en zich een gedeelte van de prijs te doen terugbetalen, welk gedeelte door deskundigen zal worden bepaald.

Artikel 1645
Indien de verkoper de gebreken van de zaak gekend heeft, is hij niet alleen gehouden tot teruggave van de prijs die hij ervoor ontvangen heeft, maar bovendien tot vergoeding van alle schade aan de koper.

Artikel 1646
Indien de verkoper de gebreken van de zaak niet gekend heeft, is hij slechts gehouden tot teruggave van de prijs, en tot vergoeding aan de koper van de door de koop veroorzaakte kosten.

Artikel 1647
Indien de zaak welke gebreken had, is teniet gegaan ten gevolge van haar slechte hoedanigheid, is het verlies voor rekening van de verkoper, die jegens de koper gehouden is tot teruggave van de prijs, en tot de overige schadevergoedingen in de twee vorige artikelen bepaald.
Maar het verlies door toeval veroorzaakt is voor rekening van de koper.

Artikel 1648
De rechtsvordering op grond van koopvernietigende gebreken moet door de koper worden ingesteld binnen een korte tijd, al naar de aard van de koopvernietigende gebreken en de gebruiken van de plaats waar de koop gesloten is.

Artikel 1649
Deze vordering kan niet worden ingesteld wat betreft verkopingen die op rechterlijk gezag geschieden.
Afdeling IV Bepalingen met betrekking tot de verkopen aan consumenten
Wetshistoriek
Afdeling IV (art. 1649bis tot 1649octies) ingevoegd bij art. 3 W. 1 september 2004 (B.S., 21 september 2004), met ingang van 1 januari 2005 (art. 10).
Artikel 1649bis

§ 1er

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
“consument”: iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit;
“verkoper”: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon, ongeacht of deze privaat of publiek is, die handelt, mede via een andere persoon die namens hem of voor zijn rekening optreedt, in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit;
“producent”: een fabrikant van een consumptiegoed, een invoerder van een consumptiegoed naar de Unie, of elke andere persoon die zich als producent voordoet door zijn naam, handelsmerk of enig ander onderscheidend teken op het consumptiegoed aan te brengen;
“consumptiegoed”:
a)
elke roerende lichamelijke zaak; water, gas en elektriciteit zijn consumptiegoederen in de zin van deze afdeling wanneer zij gereed zijn gemaakt voor verkoop in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid;
b)
elk goed met digitale elementen, zijnde elke roerende lichamelijke zaak waarin digitale inhoud of digitale diensten zijn verwerkt of die daarmee onderling verbonden is, op zodanige wijze dat het ontbreken van die digitale inhoud of die digitale dienst ertoe zou leiden dat het consumptiegoed zijn functies niet kan vervullen;
c)
[elk dier;]
“digitale inhoud”: gegevens die in digitale vorm worden geproduceerd en geleverd;
“digitale dienst”:
a)
een dienst die de consument in staat stelt gegevens in digitale vorm te creëren, te verwerken of op te slaan, of toegang tot die gegevens te krijgen, of
b)
een dienst die voorziet in de mogelijkheid tot het delen van gegevens in digitale vorm die door de consument of door andere gebruikers van die dienst worden geüpload of gecreëerd of die elke andere interactie met deze gegevens mogelijk maakt;
“compatibiliteit”: het vermogen van de consumptiegoederen om te draaien op hardware of software die doorgaans voor consumptiegoederen van hetzelfde type worden gebruikt, zonder dat die goederen, hardware of software moeten worden omgezet;
“functionaliteit”: het vermogen van de consumptiegoederen om hun functies te vervullen met betrekking tot het doel ervan;
“interoperabiliteit”: het vermogen van de consumptiegoederen om te functioneren met hardware of software die verschilt van die welke waarmee consumptiegoederen van hetzelfde type gewoonlijk worden gebruikt;
10°
“duurzame gegevensdrager”: ieder hulpmiddel dat de consument of de verkoper in staat stelt om persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die past bij het doel waarvoor de informatie is bestemd, en die een ongewijzigde weergave van de opgeslagen informatie mogelijk maakt;
11°
“commerciële garantie”: iedere verbintenis van de verkoper of een producent, ook de “garant” genoemd, om boven hetgeen hij wettelijk verplicht is uit hoofde van het recht op conformiteit, aan de consument de betaalde prijs terug te betalen of het consumptiegoed op enigerlei wijze te vervangen, herstellen of onderhouden, wanneer dit niet voldoet aan de specificaties of aan enige andere vereisten die geen verband houden met de conformiteit, die vermeld zijn in de garantieverklaring of in de desbetreffende reclameboodschappen ten tijde van of vóór de sluiting van de overeenkomst;
12°
“duurzaamheid”: de geschiktheid van het consumptiegoed om zijn vereiste functies en prestaties bij normaal gebruik te behouden;
13°
“kosteloos”: vrij van de noodzakelijke kosten die zijn gemaakt om het consumptiegoed conform te maken, met name de kosten van verzending, vervoer, werkuren of materiaal[, waaronder, indien het consumptiegoed een dier is, medicatie];
14°
[“dier”: meercellig levend organisme dat in staat is om te bewegen en te reageren op zijn omgeving door middel van zintuigen en dat niet bestemd is voor humane consumptie, noch dient als aas of dierenvoer;]
15°
[“genezing”: een vorm van herstelling die de tussenkomst van een dierenarts vergt.]

§ 2

Deze afdeling is van toepassing op overeenkomsten voor de verkoop van consumptiegoederen gesloten tussen een consument en een verkoper.
Zij is eveneens van toepassing op digitale inhoud of digitale diensten die zijn verwerkt in of onderling verbonden met consumptiegoederen in de zin van paragraaf 1, 4°, b), en die worden meegeleverd met de consumptiegoederen op grond van een koopovereenkomst, ongeacht of die digitale inhoud of de digitale dienst wordt geleverd door de verkoper of een derde. Bij twijfel of de levering van verwerkte of onderling verbonden digitale inhoud of een verwerkte of onderling verbonden digitale dienst deel uitmaakt van de koopovereenkomst, wordt de digitale inhoud of digitale dienst geacht onder de koopovereenkomst te vallen.
Voor de toepassing van deze afdeling worden overeenkomsten tot levering van te vervaardigen of voort te brengen consumptiegoederen eveneens als koopovereenkomsten beschouwd.
[Voor de toepassing van deze afdeling worden overeenkomsten tot levering van ten tijde van het sluiten van de overeenkomst nog niet geboren dieren eveneens als overeenkomsten voor de verkoop van dieren beschouwd.]

§ 3

Deze afdeling is niet van toepassing op:
overeenkomsten voor het leveren van digitale inhoud of digitale diensten onder voorbehoud van paragraaf 2, tweede lid;
materiële gegevensdragers die uitsluitend als drager van digitale inhoud dienen;
goederen die executoriaal of anderszins gerechtelijk worden verkocht;
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 1 september 2004 (B.S., 21 september 2004), met ingang van 1 januari 2005 (art. 10).
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 3 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
§ 1, enig lid:
4°, c) ingevoegd bij art. 2, 1° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9);
13° gewijzigd bij art. 2, 2° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9);
14° en 15° ingevoegd bij art. 2, 3° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9).
§ 2, lid 4 ingevoegd bij art. 2, 4° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9).
§ 3, enig lid, 4° opgeheven bij art. 2, 5° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen:
art. 24 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022);
art. 7 Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024).

Artikel 1649ter

§ 1

Voor de toepassing van artikel 1604, eerste lid, wordt het door de verkoper aan de consument geleverde consumptiegoed geacht slechts in overeenstemming met de koopovereenkomst te zijn indien het voldoet aan de in de [paragrafen 2 tot 9] gestelde eisen.

§ 2

Voor conformiteit met de koopovereenkomst, moet het consumptiegoed voldoen aan de subjectieve conformiteitsvereisten die in de koopovereenkomst zijn vastgesteld, met andere woorden, moet het met name, voor zover van toepassing:
wat betreft de beschrijving, het type, de hoeveelheid en kwaliteit, functionaliteit, compatibiliteit, interoperabiliteit en andere kenmerken, [waaronder, indien het consumptiegoed een dier is, de leeftijd, het geslacht, het ras en de herkomst van het dier,] voldoen aan de koopovereenkomst;
geschikt zijn voor elk bijzonder door de consument gewenst gebruik dat de consument aan de verkoper uiterlijk bij de sluiting van de koopovereenkomst heeft meegedeeld en dat de verkoper heeft aanvaard;
worden geleverd samen met alle toebehoren en instructies, met inbegrip van installatie-instructies, als bepaald in de koopovereenkomst, en
van updates worden voorzien als bepaald in de koopovereenkomst.

§ 3

Naast het voldoen aan subjectieve conformiteitsvereisten die overeenkomstig paragraaf 2 in de koopovereenkomst zijn vastgesteld, moet het consumptiegoed voldoen aan de volgende objectieve conformiteitsvereisten:
geschikt zijn voor de doeleinden waarvoor consumptiegoederen van hetzelfde type gewoonlijk zouden worden gebruikt, [of, indien het consumptiegoed een dier is, geschikt zijn voor de doeleinden waarvoor dieren van dezelfde soort gewoonlijk zouden dienen,] rekening houdend, in voorkomend geval, met bestaand Unie- en nationaal recht, bestaande technische normen, of, bij ontstentenis van zulke technische normen, toepasselijke sectorspecifieke gedragscodes;
in voorkomend geval, beschikken over de kwaliteit van en beantwoorden aan de beschrijving van een monster of model, dat de verkoper aan de consument vóór de sluiting van de overeenkomst ter beschikking heeft gesteld;
in voorkomend geval, samen met de toebehoren, waaronder verpakking, installatie-instructies of andere instructies, [waaronder, indien het consumptiegoed een dier is, instructies met betrekking tot eventuele verdere vaccinaties, de leefruimte, voeding en verzorging van het dier,] die de consument redelijkerwijs mag verwachten, worden geleverd, en
de hoeveelheid hebben en de kwaliteiten en andere kenmerken bezitten, onder meer met betrekking tot duurzaamheid, functionaliteit, compatibiliteit en beveiliging die voor hetzelfde type consumptiegoederen normaal zijn en die de consument redelijkerwijs mag verwachten, gelet op de aard van de consumptiegoederen en rekening houdend met publieke mededelingen die zijn gedaan door of namens de verkoper of andere personen in eerdere schakels van de overeenkomstenketen, waaronder de producent, in het bijzonder in reclameboodschappen of op de etikettering[, of, indien het consumptiegoed een dier is, de kwaliteiten en andere kenmerken bezitten, waaronder de afwezigheid van infectieziektes en aangeboren afwijkingen en, in voorkomend geval, de aanwezigheid van de door of krachtens de wet vereiste vaccinaties, die voor diezelfde soort dieren normaal zijn en die de consument redelijkerwijs mag verwachten gelet op de leeftijd, het geslacht, het ras en de herkomst van het dier].

§ 4

De verkoper is niet gebonden door de in paragraaf 3, 4°, bedoelde publieke mededelingen indien hij aantoont dat:
de bedoelde mededeling hem niet bekend was en hem redelijkerwijs niet bekend kon zijn;
de publieke mededeling ten tijde van de sluiting van de koopovereenkomst op dezelfde of vergelijkbare wijze was gerectificeerd als waarop ze was afgelegd, of
de beslissing tot aankoop van het consumptiegoed niet door de publieke mededeling beïnvloed kon zijn.

§ 5

In het geval van een goed met digitale elementen, zorgt de verkoper ervoor dat de updates, waaronder beveiligingsupdates, die nodig zijn om de conformiteit van het goed te behouden, aan de consument worden gemeld en geleverd, gedurende de periode:
die de consument redelijkerwijs kan verwachten, gezien de aard en het doel van de goederen en de digitale elementen, en rekening houdend met de omstandigheden en de aard van de overeenkomst, wanneer de koopovereenkomst voorziet in één enkele levering van de digitale inhoud of digitale dienst, of
die in artikel 1649quater, § 1, tweede lid, is bepaald, indien de koopovereenkomst voorziet in een continue levering van de digitale inhoud of de digitale dienst gedurende een periode.

§ 6

Wanneer de consument verzuimt de overeenkomstig paragraaf 5 verstrekte updates binnen een redelijke termijn te installeren, is de verkoper niet aansprakelijk voor een conformiteitsgebrek als dat uitsluitend het gevolg is van de afwezigheid van de betrokken update, mits:
de verkoper de consument in kennis heeft gesteld van de beschikbaarheid van de update en de gevolgen indien de consument die niet installeert, en
het niet of verkeerd installeren door de consument van de update niet te wijten was aan tekortkomingen in de aan de consument verstrekte installatie-instructies.

§ 7

Er is geen sprake van een conformiteitsgebrek in de zin van de paragrafen 3 of 5 wanneer de consument ten tijde van de sluiting van de koopovereenkomst er uitdrukkelijk van in kennis werd gesteld dat een specifiek kenmerk van het consumptiegoed afweek van de in die paragrafen gestelde objectieve conformiteitsvereisten, en de consument die afwijking bij de sluiting van de koopovereenkomst uitdrukkelijk en afzonderlijk heeft aanvaard.

§ 8

Elk gebrek dat het gevolg is van een verkeerde installatie van het consumptiegoed, wordt beschouwd als een conformiteitsgebrek, wanneer:
de installatie van het goed deel uitmaakt van de koopovereenkomst en is uitgevoerd door de verkoper of onder diens verantwoordelijkheid, of
de installatie, die bestemd was om te worden uitgevoerd door de consument, door hem werd gedaan en de verkeerde installatie te wijten was aan tekortkomingen in de installatie-instructies die werden verstrekt door de verkoper, of, in geval van een goed met digitale elementen, door de verkoper of de leverancier van de digitale inhoud of digitale dienst.

[§ 9

Indien het consumptiegoed een dier is, wordt elk gebrek dat het gevolg is van verkeerde instructies, verstrekt door de verkoper, met betrekking tot eventuele verdere vaccinaties, de leefruimte, voeding en verzorging van het dier, beschouwd als een conformiteitsgebrek.
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 1 september 2004 (B.S., 21 september 2004), met ingang van 1 januari 2005 (art. 10).
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 4 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
§ 1 gewijzigd bij art. 3, 1° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9).
§ 2, enig lid, 1° gewijzigd bij art. 3, 2° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9).
§ 3, enig lid:
1° gewijzigd bij art. 3, 3° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9);
3° gewijzigd bij art. 3, 4° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9);
4° gewijzigd bij art. 3, 5° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9).
§ 9 ingevoegd bij art. 3, 6° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen:
art. 24 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022);
art. 7 Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024).

Artikel 1649quater

§ 1

[De verkoper is jegens de consument aansprakelijk voor elk conformiteitsgebrek dat bestaat bij de levering van de consumptiegoederen en dat zich manifesteert binnen een termijn van twee jaar te rekenen vanaf voornoemde levering.] [Deze termijn bedraagt evenwel één jaar indien het consumptiegoed een dier is, tenzij de verkoper in voorkomend geval de door of krachtens de wet vereiste erkennings-, vergunnings-, quarantaine-, of kwekerijvoorwaarden niet heeft gerespecteerd.]
[In het geval van een goed met digitale elementen, wanneer de koopovereenkomst voorziet in continue levering van de digitale inhoud of de digitale dienst gedurende een periode, is de verkoper ook aansprakelijk voor elk conformiteitsgebrek van de digitale inhoud of de digitale dienst dat zich voordoet of aan het licht komt binnen twee jaar na het tijdstip waarop het goed met digitale elementen werd geleverd. Indien de overeenkomst voorziet in continue levering gedurende meer dan twee jaar, is de verkoper aansprakelijk voor elk conformiteitsgebrek van de digitale inhoud of digitale dienst dat zich voordoet of kenbaar wordt in de periode gedurende welke de digitale inhoud of digitale dienst volgens de koopovereenkomst moet worden geleverd.]
[De termijnen bedoeld in het eerste en tweede lid worden opgeschort] tijdens de periode vereist voor de herstelling of de vervanging van het goed of in geval van onderhandelingen tussen de verkoper en de consument met het oog op een minnelijke schikking.
[In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen de verkoper en de consument voor de tweedehandsgoederen een kortere termijn overeenkomen zonder dat die termijn korter dan één jaar mag zijn.
De verkoper informeert de consument op duidelijke en ondubbelzinnige wijze over deze kortere termijn. Wanneer dit niet het geval is, is naargelang van het geval de in het eerste of tweede lid bedoelde termijn van toepassing. De bewijslast van deze verplichting rust op de verkoper.]

§ 2 [

De consument moet de verkoper op de hoogte brengen van het conformiteitsgebrek binnen de twee maanden vanaf de dag waarop de consument het gebrek heeft vastgesteld. De verkoper en de consument kunnen een langere termijn overeenkomen.
[In afwijking van het eerste lid moet de consument, indien het consumptiegoed een dier is, de verkoper onverwijld in kennis stellen van het conformiteitsgebrek zodra dit gebrek zich op een voldoende duidelijke wijze heeft gemanifesteerd.]
]

§ 3

De rechtsvordering van de consument verjaart na verloop van één jaar vanaf de dag waarop hij het [conformiteitsgebrek] heeft vastgesteld [...].

§ 4

Manifesteert zich een [conformiteitsgebrek] binnen een termijn van [twee jaar] vanaf de levering van [het consumptiegoed], dan geldt tot bewijs van het tegendeel het vermoeden dat dit gebrek bestond op het tijdstip van levering, tenzij dit vermoeden onverenigbaar is met de aard van [het consumptiegoed] of met de aard van het [conformiteitsgebrek], door onder andere rekening te houden met het feit of [het consumptiegoed] nieuw dan wel tweedehands is.
[In afwijking van het eerste lid bedraagt deze termijn één jaar indien het consumptiegoed een dier is.]

[§ 4/1

In het geval van een goed met digitale elementen, indien de koopovereenkomst voorziet in de continue levering van de digitale inhoud of de digitale dienst gedurende een periode, ligt de bewijslast met betrekking tot de vraag of de digitale inhoud of digitale dienst conform was tijdens de in paragraaf 1, tweede lid, bedoelde periode, bij de verkoper wegens een conformiteitsgebrek dat aan het licht komt binnen die periode.
]

§ 5

De bepalingen in dit hoofdstuk met betrekking tot de vrijwaring voor de verborgen gebreken van de verkochte zaak zijn van toepassing [na het verstrijken van de termijnen bedoeld in paragraaf 1].]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 1 september 2004 (B.S., 21 september 2004), met ingang van 1 januari 2005 (art. 10).
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 5, 1° tot 4° Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26) en bij art. 4, 1° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9).
§ 2 vervangen bij art. 5, 5° Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26) en gewijzigd bij art. 4, 2° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9).
§ 3 gewijzigd bij art. 5, 6° Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
§ 4 gewijzigd bij art. 5, 7° Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26) en bij art. 4, 3° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9).
§ 4/1 ingevoegd bij art. 5, 8° Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
§ 5 gewijzigd bij art. 5, 9° Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen:
art. 24 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022);
art. 7 Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024).

Artikel 1649quinquies

§ 1

Naast desgevallend schadevergoeding, heeft de consument het recht van de verkoper die met toepassing van artikel 1649quater aansprakelijk is voor een [conformiteitsgebrek] te eisen, hetzij de herstelling of de vervanging van het goed onder de voorwaarden bedoeld in [paragrafen 2, 3 en 3/1], hetzij een [evenredige] vermindering van de prijs of de ontbinding van de overeenkomst, overeenkomstig de voorwaarden bepaald in [paragrafen 5 tot 7].
Desgevallend wordt er evenwel rekening gehouden met de verergering van de schade voortvloeiend uit het gebruik van het goed door de consument na het ogenblik waarop hij het [conformiteitsgebrek] heeft vastgesteld of zou hebben moeten vaststellen.
[Onverminderd het tweede lid is de verkoper, indien het consumptiegoed een dier is, niet verantwoordelijk voor de verergering van de schade die het gevolg is van het feit dat de consument:
heeft nagelaten de verkoper onverwijld nadat het gebrek zich op een voldoende duidelijke wijze heeft gemanifesteerd in kennis te stellen van het conformiteitsgebrek of;
heeft nagelaten het dier zo snel als mogelijk ter beschikking te stellen van de verkoper dan wel een dierenarts naar keuze te consulteren wanneer voor de gezondheid van het dier een onmiddellijke tussenkomst van een dierenarts duidelijk noodzakelijk was.
]

§ 2 [

In eerste instantie heeft de consument het recht om van de verkoper de kosteloze herstelling van het consumptiegoed of de kosteloze vervanging ervan te eisen, tenzij de gekozen remedie onmogelijk is of in vergelijking met de andere remedies voor de verkoper onevenredige kosten met zich mee zou brengen, rekening houdend met alle omstandigheden, zoals met name:
de waarde die het consumptiegoed zonder het conformiteitsgebrek zou hebben;
de omvang van het conformiteitsgebrek, en
de mogelijkheid om te kiezen voor de andere remedie zonder ernstige overlast voor de consument [of het dier indien het consumptiegoed een dier is].
[Onverminderd het eerste lid, kan de verkoper de herstelling als remedie weigeren indien dit manifest in strijd is met de gezondheid van het dier.]
]

§ 3 [

Elke herstelling of vervanging wordt verricht:
kosteloos,
binnen een redelijke termijn na het tijdstip waarop de verkoper door de consument in kennis is gesteld van het conformiteitsgebrek, en
zonder ernstige overlast voor de consument, rekening houdend met de aard van het consumptiegoed en het doel waarvoor de consument het goed heeft gekocht.
Bij een herstelling of vervanging stelt de consument het consumptiegoed ter beschikking van de verkoper. De verkoper neemt het te vervangen goed op zijn kosten terug.
Wanneer een herstelling de verwijdering vergt van het goed dat op een wijze die in overeenstemming is met zijn aard en doel was geïnstalleerd voordat het conformiteitsgebrek duidelijk werd, of wanneer dit goed moet worden vervangen, omvat de verplichting tot herstelling of vervanging van het goed de verwijdering van het niet-conforme goed en de installatie van het vervangende goed of het herstelde goed, of het betalen van de kosten van die verwijdering of installatie.
De consument is niet gehouden om te betalen voor het normaal gebruik van het vervangen goed tijdens de periode die aan de vervanging voorafgaat.
]

[§ 3/1

In afwijking van paragraaf 3 wordt de herstelling of vervanging geregeld door deze paragraaf indien het consumptiegoed een dier is.
Elke herstelling of vervanging wordt verricht:
kosteloos, met dien verstande dat de kosten die door de verkoper in voorkomend geval moeten worden gedragen met het oog op de genezing van het dier niet meer kunnen bedragen dan:
driehonderd procent op de schijf van de aankoopprijs van het dier tussen 0,01 euro en 500 euro;
tweehonderd procent op de schijf van de aankoopprijs van het dier tussen 500,01 euro en 1500 euro;
honderd procent op de schijf van de aankoopprijs van het dier die meer bedraagt dan 1500,01 euro;
binnen een redelijke termijn na het tijdstip waarop de verkoper door de consument in kennis is gesteld van het conformiteitsgebrek, met dien verstande dat de verkoper in voorkomend geval zo snel als mogelijk de nodige maatregelen dient te nemen met het oog op de genezing van het dier; en
zonder ernstige overlast voor de consument of het dier.
De verkoper wijst de consument zowel in de overeenkomst als bij de uitoefening van het recht op herstelling van het dier op het bestaan van de in het tweede lid, 1°, bedoelde beperking.
De in het tweede lid, 1°, bedoelde beperking is niet van toepassing indien de verkoper te kwader trouw was of in voorkomend geval de door of krachtens de wet vereiste erkennings-, vergunnings-, quarantaine-of kwekerijvoorwaarden niet heeft gerespecteerd.
Tenzij het dier is overleden als gevolg van een conformiteitsgebrek, stelt de consument het dier bij een herstelling of vervanging onverwijld ter beschikking van de verkoper. De verkoper neemt het te vervangen dier op zijn kosten terug.
In afwijking van het vijfde lid kan de consument, met het oog op de genezing van het dier, een dierenarts naar keuze consulteren indien diens onmiddellijke tussenkomst voor de gezondheid van het dier redelijkerwijze noodzakelijk is. In voorkomend geval heeft de consument recht op een schadevergoeding ten belope van de kosten die de verkoper redelijkerwijze zelf had moeten dragen met het oog op de genezing van het dier indien het dier hem ter beschikking zou zijn gesteld. Het komt aan de verkoper toe om, in voorkomend geval, de onredelijke aard van de ingeroepen kosten aan te tonen. De beperking en de uitzondering bedoeld in het tweede lid, 1°, zijn onverkort van toepassing.
De consument die zich op het zesde lid wenst te beroepen, maakt aannemelijk dat voor de gezondheid van het dier een onmiddellijke tussenkomst van een dierenarts redelijkerwijze noodzakelijk was. Hij stelt de verkoper onverwijld op de hoogte van de tussenkomst van de dierenarts. Op vraag van de verkoper, bezorgt de consument de relevante bewijsstukken die de gemaakte kosten staven.
De consument is niet gehouden om te betalen voor het normaal gebruik of genot van het vervangen dier tijdens de periode die aan de vervanging voorafgaat.
Een vervanging ontbindt automatisch de bestaande koopovereenkomst en doet een nieuwe koopovereenkomst ontstaan, met daarbij horende aansprakelijkheidsregeling zoals vervat in deze afdeling.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, overgaan tot de aanpassing van de bedragen of percentages van de beperking bedoeld in het tweede lid, 1°.
]

[§ 4

De verkoper kan weigeren om het consumptiegoed conform te maken overeenkomstig paragraaf 2 als herstelling en vervanging onmogelijk zijn of voor de verkoper onevenredige kosten met zich zouden brengen, rekening houdend met alle omstandigheden, zoals met name de waarde die het consumptiegoed zonder het conformiteitsgebrek zou hebben of de omvang van het conformiteitsgebrek.
]

[§ 5

De consument heeft het recht van de verkoper een evenredige prijsvermindering te eisen overeenkomstig paragraaf 6 dan wel de ontbinding van de koopovereenkomst overeenkomstig paragraaf 7 in elk van de volgende gevallen:
de verkoper heeft de herstelling of vervanging niet voltooid of, indien van toepassing, niet voltooid overeenkomstig paragraaf 3, tweede en derde lid[, of, indien het consumptiegoed een dier is, overeenkomstig paragraaf 3/1, tweede lid] , of de verkoper heeft geweigerd de goederen conform te maken overeenkomstig paragraaf 4;
er blijkt een conformiteitsgebrek te zijn ondanks de poging van de verkoper om de goederen conform te maken;
het conformiteitsgebrek is zo ernstig dat een onmiddellijke prijsvermindering of ontbinding van de koopovereenkomst gerechtvaardigd is;
de verkoper heeft verklaard of uit de omstandigheden blijkt duidelijk dat de verkoper de goederen door middel van herstelling of vervanging niet binnen een redelijke termijn of zonder ernstige overlast voor de consument[, of, in voorkomend geval, zonder ernstige overlast voor het dier,] conform de overeenkomst zal maken;
[het consumptiegoed is een dier en het dier is overleden als gevolg van een conformiteitsgebrek;]
[het consumptiegoed is een dier en de kostprijs om het dier te genezen is hoger dan de beperking bedoeld in paragraaf 3/1, tweede lid, 1°.]
In afwijking van het eerste lid heeft de consument niet het recht de koopovereenkomst te ontbinden indien het conformiteitsgebrek gering is. Het is aan de verkoper om te bewijzen dat het conformiteitsgebrek gering is.
]

[§ 6

De prijsvermindering moet evenredig zijn aan het verschil tussen de waarde van het door de consument ontvangen consumptiegoed en de waarde die het consumptiegoed zou hebben gehad indien dit conform de koopovereenkomst was geweest.
]

[§ 7

Het recht om de koopovereenkomst te ontbinden wordt uitgeoefend door middel van een eenzijdige wilsverklaring aan de verkoper.
In het geval van de verkoop van meerdere consumptiegoederen kan de consument, indien het conformiteitsgebrek slechts betrekking heeft op enkele ervan en indien er een grond is voor ontbinding van de koopovereenkomst krachtens dit artikel, zijn ontbindingsrecht alleen uitoefenen voor de niet-conforme goederen en de conforme goederen die hij op hetzelfde moment heeft verworven indien van de consument niet redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij alleen de conforme goederen zal willen houden.
Wanneer de consument een koopovereenkomst in haar geheel of, overeenkomstig het tweede lid, slechts ten aanzien van een deel van de krachtens de koopovereenkomst geleverde goederen ontbindt:
zendt de consument de goederen terug naar de verkoper op kosten van de verkoper, en
betaalt de verkoper de consument de voor de goederen betaalde prijs terug bij ontvangst van de goederen of bij ontvangst van het door de consument verstrekte bewijs dat hij de goederen heeft teruggezonden.
[In afwijking van het derde lid is de consument niet gehouden om het dier terug te bezorgen aan de verkoper indien het dier is overleden als gevolg van een conformiteitsgebrek.]
Voor de toepassing van paragraaf 6 en de huidige paragraaf kan elke terugbetaling aan de consument worden verminderd teneinde rekening te houden met het conforme gebruik dat deze van het goed heeft gehad sinds de levering ervan.
]

[§ 8

Indien het consumptiegoed een dier is, betaalt de verkoper, in geval van overlijden van het dier als gevolg van een conformiteitsgebrek, de kosten terug van een onafhankelijke autopsie die de consument heeft laten uitvoeren voor zover deze noodzakelijk is voor de vaststelling van een conformiteitsgebrek en deze daadwerkelijk heeft geleid tot de vaststelling van een conformiteitsgebrek waarvoor de verkoper aansprakelijk is met toepassing van artikel 1649quater. De consument die zich op deze paragraaf wil beroepen, stelt de verkoper vooraf in kennis van zijn voornemen een autopsie te laten uitvoeren en van de identiteit van de onafhankelijke expert die hij met de autopsie wil belasten.
]

[§ 9

De Koning kan, voor de consumptiegoederen of categorieën van consumptiegoederen die Hij aanwijst, het gebruik van een gestandaardiseerd informatiedocument opleggen waarin de rechten en plichten van de consument zoals bepaald in deze afdeling worden toegelicht. Uiterlijk op het tijdstip van de levering van het consumptiegoed verstrekt de verkoper aan de consument, op een duurzame gegevensdrager, het gestandaardiseerde informatiedocument.
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 1 september 2004 (B.S., 21 september 2004), met ingang van 1 januari 2005 (art. 10).
Wetshistoriek
§ 1, leden 1 en 2 gewijzigd bij art. 6, 1° en 2° Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26) en bij art. 5, 1° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9).
§ 1, lid 3 ingevoegd bij art. 5, 2° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9).
§ 2 vervangen bij art. 6, 3° Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
§ 2, lid 1, 3° gewijzigd bij art. 5, 3° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9).
§ 2, lid 2 ingevoegd bij art. 5, 4° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9).
§ 3 vervangen bij art. 6, 3° Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
§ 3/1 ingevoegd bij art. 5, 5° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9).
§ 4 ingevoegd bij art. 6, 4° Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
§ 5 ingevoegd bij art. 6, 4° Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
§ 5, lid 1:
1° gewijzigd bij art. 5, 6° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9);
4° gewijzigd bij art. 5, 7° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9);
5° en 6° ingevoegd bij art. 5, 8° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9).
§§ 6 en 7 ingevoegd bij art. 6, 4° Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
§ 7, lid 4 ingevoegd bij art. 5, 9° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9).
§§ 8 en 9 ingevoegd bij art. 5, 10° Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024), met ingang van 1 mei 2024 (art. 9).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen:
art. 24 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022);
art. 7 en 8 Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024).

Artikel 1649sexies
Wanneer de verkoper jegens de consument aansprakelijk is uit hoofde van een conformiteitsgebrek, met inbegrip van het nalaten om updates te verstrekken voor goederen met digitale elementen overeenkomstig artikel 1649ter, § 5, dat toe te schrijven is aan een persoon in een eerdere schakel van de overeenkomstenketen die tot de verkoop geleid heeft, kan hij tegen deze persoon verhaal doen op grond van zijn contractuele aansprakelijkheid met betrekking tot het consumptiegoed zonder dat een contractueel beding dat tot gevolg heeft die aansprakelijkheid te beperken of op te heffen, hem mag tegengeworpen worden.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 1 september 2004 (B.S., 21 september 2004), met ingang van 1 januari 2005 (art. 10).
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 7 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen:
art. 24 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022);
art. 7 Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024).

Artikel 1649septies

§ 1

Een commerciële garantie is bindend voor de garant onder de voorwaarden in het commerciële garantiebewijs en in de daarmee samenhangende reclame die beschikbaar was ten tijde van of vóór de sluiting van de overeenkomst. Wanneer een producent de consument een commerciële garantie van duurzaamheid voor een bepaald consumptiegoed gedurende een bepaalde periode biedt, is de producent rechtstreeks aansprakelijk jegens de consument tijdens de volledige duur van de commerciële garantie van duurzaamheid, voor herstelling of vervanging van het consumptiegoed overeenkomstig artikel 1649quinquies, § 3, onder de in onderhavig artikel gestelde voorwaarden. Het staat de producent vrij de consument in het commerciële duurzaamheidsgarantiebewijs gunstiger voorwaarden aan te bieden.
Indien de voorwaarden in het commerciële garantiebewijs voor de consument minder gunstig zijn dan de voorwaarden in de desbetreffende reclame, is de commerciële garantie bindend onder de voorwaarden die staan in de reclame betreffende de commerciële garantie, tenzij die reclame voor de sluiting van de overeenkomst werd gecorrigeerd op dezelfde of vergelijkbare wijze waarop de reclame eerder was gemaakt.

§ 2

Het commerciële garantiebewijs wordt aan de consument verstrekt op een duurzame gegevensdrager, uiterlijk op het tijdstip van de levering van het consumptiegoed. Het commerciële garantiebewijs wordt in duidelijke en begrijpelijke taal opgesteld en in een taal die de consument begrijpt. Het garantiebewijs bevat:
een duidelijke verklaring dat de consument bij wet recht heeft op kosteloze remedies van de verkoper in geval van een conformiteitsgebrek van het consumptiegoed en dat die remedies niet worden aangetast door de commerciële garantie;
de naam en het adres van de garant;
de procedure die de consument moet volgen om de uitvoering van de commerciële garantie te verkrijgen;
de aanduiding van het onder de commerciële garantie vallende consumptiegoed, en
de commerciële garantievoorwaarden.

§ 3

Niet-naleving van paragraaf 2 heeft geen invloed op de bindende aard van de commerciële garantie voor de garant.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 1 september 2004 (B.S., 21 september 2004), met ingang van 1 januari 2005 (art. 10).
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 8 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen:
art. 24 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022);
art. 7 Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024).
Voorgeschiedenis
§ 3 gewijzigd bij art. 2 Wet 20 september 2018 (BS 10 oktober 2018).

Artikel 1649octies
Zijn nietig, contractuele bedingen of afspraken overeengekomen vooraleer het [conformiteitsgebrek] aan de verkoper door de consument ter kennis is gebracht, en waardoor, [ten nadele van laatstgenoemde, de rechten die de consument uit deze afdeling put, worden uitgesloten, ervan wordt afgeweken of de gevolgen ervan worden gewijzigd. De verkoper en de consument kunnen evenwel contractuele bedingen overeenkomen die verder gaan dan de wettelijke bescherming].
Een beding dat de wet van een Staat die geen lid is van de Europese Unie op een overeenkomst beheerst door deze afdeling toepasselijk verklaart, is nietig wat betreft de in deze afdeling geregelde aangelegenheden, wanneer bij gebreke van dat beding de wet van een lidstaat van de Europese Unie toepasselijk zou zijn en die wet de consument in genoemde aangelegenheden een hogere bescherming verleent.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 1 september 2004 (B.S., 21 september 2004), met ingang van 1 januari 2005 (art. 10).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 9 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen:
art. 24 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022);
art. 7 Wet 21 februari 2024 (BS 20 maart 2024).

Artikel 1649nonies
De inbreuken op de bepalingen van deze afdeling en van de uitvoeringsbesluiten ervan worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig boek XV van het Wetboek van economisch recht.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 10 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 24 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022).

Hoofdstuk V Verplichtingen van de koper

Artikel 1650
De hoofdverplichting van de koper bestaat in het betalen van de prijs op de dag en op de plaats bij de koop bepaald.

Artikel 1651
Indien bij het aangaan van de koop niets daaromtrent bedongen is, moet de koper betalen op de plaats en op het tijdstip voor de levering bepaald.

Artikel 1652
De koper is verplicht interest van de koopprijs te betalen tot aan de voldoening van het kapitaal, in de drie volgende gevallen:
Indien zulks bij het aangaan van de koop bedongen is;
Indien de verkochte en geleverde zaak vruchten of andere inkomsten oplevert;
Indien de koper is aangemaand om te betalen.
In dit laatste geval loopt de interest eerst te rekenen van de aanmaning.

Artikel 1653
Wanneer de koper wordt gestoord of gegronde vrees heeft te worden gestoord door een hypothecaire vordering of door een eigendomsvordering, kan hij de betaling van de prijs opschorten totdat de verkoper de stoornis heeft doen ophouden, tenzij deze verkiest borg te stellen of tenzij bedongen is dat de koper zal betalen niettegenstaande de stoornis.

Artikel 1654
Indien de koper de prijs niet betaalt, kan de verkoper de ontbinding van de koop vorderen.

Artikel 1655
De ontbinding van de verkoop van onroerende goederen wordt dadelijk uitgesproken, indien de verkoper gevaar loopt de zaak en de prijs te verliezen.
Indien dit gevaar niet bestaat, kan de rechter aan de koper een langer of korter uitstel verlenen naar gelang van de omstandigheden.
Gaat die tijd voorbij zonder dat de koper betaalt, dan wordt de ontbinding van de koop uitgesproken.

Artikel 1656
Wanneer bij een verkoop van onroerende goederen bedongen is dat, bij gebreke van betaling van de prijs binnen de overeengekomen tijd, de koop van rechtswege zal zijn ontbonden, kan de koper niettemin na verloop van de tijd alsnog betalen, zolang hij niet door een aanmaning is in gebreke gesteld; maar na die aanmaning kan de rechter hem geen uitstel verlenen.

Artikel 1657
Wat betreft de verkoop van waren en roerende goederen, heeft de ontbinding van de koop plaats van rechtswege en zonder aanmaning ten voordele van de verkoper, na verloop van de tijd die voor de afhaling is overeengekomen.

Hoofdstuk VI Nietigheid en ontbinding van de koop

Artikel 1658
Behalve op grond van de oorzaken van nietigheid of van ontbinding welke in deze titel reeds zijn opgegeven, en van die welke aan alle overeenkomsten gemeen zijn, kan de koop ook ontbonden worden door de uitoefening van het recht van wederinkoop en wegens het bedingen van een te geringe prijs.
Afdeling I Recht van wederinkoop
Artikel 1659
Het recht van wederinkoop is een beding waarbij de verkoper zich voorbehoudt de verkochte zaak terug te nemen, tegen de teruggave van de oorspronkelijke prijs en de vergoeding waarvan sprake is in artikel 1673.

Artikel 1660
Het recht van wederinkoop mag voor niet langer dan vijf jaren worden bedongen.
Het wordt tot die tijd beperkt, indien het voor langer bedongen is.

Artikel 1661
De bepaalde tijd is van strenge toepassing, en kan door de rechter niet verlengd worden.

Artikel 1662
Heeft de verkoper zijn recht van wederinkoop niet uitgeoefend binnen de voorgeschreven tijd, dan blijft de koper onherroepelijk eigenaar.

Artikel 1663
De termijn loopt tegen een ieder, zelfs tegen minderjarigen, behoudens hun verhaal op wie het aangaat, zo daartoe grond bestaat.

Artikel 1664
De verkoper onder beding van wederinkoop kan zijn recht tegen een tweede koper uitoefenen, zelfs wanneer het recht van wederinkoop in het tweede contract niet is vermeld.

Artikel 1665
De koper onder beding van wederinkoop oefent alle rechten van zijn verkoper uit; de verjaring loopt te zijnen voordele zowel tegen de ware eigenaar als tegen hen die zouden beweren rechten of hypotheken op de verkochte zaak te hebben.

Artikel 1666
Hij kan tegen de schuldeisers van zijn verkoper het voorrecht van uitwinning doen gelden.

Artikel 1667
Hij die een onverdeeld aandeel in een erf heeft verkregen onder beding van wederinkoop, kan, indien het gehele erf hem is toegewezen bij een tegen hem gevorderde veiling, de verkoper verplichten het gehele erf over te nemen, wanneer deze van het beding wil gebruik maken.

Artikel 1668
Indien verscheidene personen gezamenlijk en bij een en hetzelfde contract een erf verkocht hebben dat hun gemeenschappelijk toebehoorde, kan ieder van hen het recht van wederinkoop slechts uitoefenen voor het aandeel dat hij daarin had.

Artikel 1669
Hetzelfde geldt, wanneer iemand die alleen een erf verkocht heeft, verscheidene erfgenamen heeft achtergelaten.
Ieder van die medeërfgenamen kan van het recht van wederinkoop slechts gebruik maken voor zijn aandeel in de nalatenschap.

Artikel 1670
Nochtans kan de koper, in het geval van de twee vorige artikelen, vorderen dat alle medeverkopers of alle medeërfgenamen worden opgeroepen, ten einde zich met elkaar te verstaan omtrent de wederinkoop van het gehele erf; en, indien zij het niet eens worden, wordt de eis tegen de koper afgewezen.

Artikel 1671
Indien een erf dat aan verscheidene personen toebehoorde, niet verkocht is door allen gezamenlijk en voor het geheel, maar door ieder slechts voor het aandeel dat hij daarin had, kan ieder van hen afzonderlijk het recht van wederinkoop uitoefenen, voor het aandeel dat hem toebehoorde.
En de koper kan degene die het recht op die wijze uitoefent, niet verplichten het gehele erf over te nemen.

Artikel 1672
Indien de koper verscheidene erfgenamen heeft achtergelaten, kan het recht van wederinkoop tegen ieder van hen slechts worden uitgeoefend voor zijn aandeel, ingeval er nog onverdeeldheid is, alsook ingeval de verkochte zaak onder hen verdeeld is.
Indien echter de nalatenschap verdeeld is en de verkochte zaak aan een van de erfgenamen is toebedeeld, kan de vordering tot wederinkoop tegen deze voor het geheel worden ingesteld.

Artikel 1673
De verkoper die van het beding van wederinkoop gebruik maakt, moet niet alleen de koopprijs vergoeden, maar ook de wettig gemaakte kosten van de koop, de noodzakelijke herstellingen, alsmede de herstellingen die de waarde van het erf vermeerderd hebben, ten belope van die vermeerdering. Hij kan eerst in bezit treden nadat hij aan al die verplichtingen voldaan heeft.
Wanneer de verkoper, ten gevolge van het beding van wederinkoop, zijn erf terugbekomt, neemt hij dit terug, vrij van alle lasten en hypotheken waarmee de koper het mocht hebben bezwaard; de verhuringen die de koper zonder bedrog heeft aangegaan, moet hij gestand doen.
Afdeling II Vernietiging van de koop uit hoofde van benadeling
Artikel 1674
Indien de verkoper in de verkoopprijs van een onroerend goed voor meer dan zeven twaalfden is benadeeld, heeft hij het recht om de vernietiging van de koop te eisen, ook al had hij bij het contract uitdrukkelijk afstand gedaan van het recht om die vernietiging te vorderen, en al had hij verklaard de meerdere waarde te schenken.

Artikel 1675
Om te weten of er benadeling voor meer dan zeven twaalfden is, dient men het onroerend goed te schatten volgens zijn staat en zijn waarde op het ogenblik van de koop.

Artikel 1676
De eis is niet meer ontvankelijk na verloop van twee jaren te rekenen van de dag van de koop.
Die termijn loopt tegen [...][vermoedelijk afwezigen] en [personen beschermd krachtens artikel 492/1] en tegen minderjarigen die in de plaats komen van een meerderjarige verkoper.
Die termijn loopt eveneens en is niet geschorst gedurende de tijd bedongen voor het recht van wederinkoop.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 18 W. 13 februari 2003 (B.S., 28 februari 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 juni 2003 (art. 23), bij art. 36, 12° W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007) en bij art. 142 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling:
art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007);
art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
.

Artikel 1677
Het bewijs van de benadeling kan alleen bij vonnis worden toegelaten, en slechts ingeval de gestelde feiten waarschijnlijk genoeg en gewichtig genoeg zijn om het bestaan van de benadeling te laten vermoeden.

Artikel 1678
Dat bewijs kan niet worden geleverd dan door een verslag van drie deskundigen, die een enkel gemeenschappelijk proces-verbaal moeten opmaken en slechts een enkel advies, bij meerderheid van stemmen, mogen uitbrengen.

Artikel 1679
Indien de adviezen verschillen, geeft het proces-verbaal de redenen daarvan op, zonder dat mag worden medegedeeld welk het advies van ieder der deskundigen is geweest.

Artikel 1680
De drie deskundigen worden ambtshalve benoemd, tenzij de partijen zich omtrent de benoeming van alle drie gezamenlijk verstaan hebben.

Artikel 1681
Ingeval de vordering tot vernietiging wordt toegewezen, heeft de koper de keus om ofwel de zaak terug te geven en de prijs die hij ervoor betaald heeft, terug te nemen, ofwel het erf te behouden, mits hij hetgeen aan de juiste prijs ontbreekt, aanvult, onder aftrek van een tiende van de gehele prijs.
De derde-bezitter heeft hetzelfde recht, onverminderd zijn verhaal op zijn verkoper.

Artikel 1682
Indien de koper verkiest de zaak te behouden, met aanvulling van de prijs, zoals in het vorige artikel is bepaald, is hij verplicht interest van het aanvullend bedrag te betalen, te rekenen van de dag waarop de eis tot vernietiging gedaan is.
Indien hij verkiest de zaak terug te geven en de prijs terug te ontvangen, geeft hij de vruchten terug, te rekenen van de dag waarop de eis gedaan is.
Ook de interest van de prijs die hij betaald heeft, wordt hem vergoed hetzij eveneens van de dag waarop die eis gedaan is, hetzij, indien hij geen vruchten genoten heeft, te rekenen van de dag van de betaling.

Artikel 1683
Vernietiging uit hoofde van benadeling heeft niet plaats ten voordele van de koper.

Artikel 1684
Zij heeft niet plaats ten aanzien van verkopingen die volgens de wet niet anders dan op rechterlijk gezag kunnen geschieden.

Artikel 1685
De regels in de vorige afdeling bepaald voor de gevallen dat verscheidene personen gezamenlijk of afzonderlijk verkocht hebben, en voor het geval dat de verkoper of de koper verscheidene erfgenamen heeft achtergelaten, worden mede in acht genomen voor het instellen van de rechtsvordering tot vernietiging.

Hoofdstuk VII Veiling van onverdeelde goederen

Artikel 1686
Indien een zaak die aan verscheidene personen gemeenschappelijk toebehoort, niet gevoeglijk en zonder verlies verdeeld kan worden,
Of indien, bij een minnelijke verdeling van gemeenschappelijke goederen, zich daaronder enkele goederen bevinden die geen van de deelgenoten kan of wil nemen,
Geschiedt de verkoop bij opbod en de prijs wordt onder de medeëigenaars verdeeld.

Artikel 1687
Ieder medeëigenaar kan eisen dat ook vreemden tot de veiling van onverdeelde goederen worden opgeroepen; zij moeten worden opgeroepen, wanneer een van de medeëigenaars minderjarig is.

Artikel 1688
De wijze en de vormen volgens welke de veiling van onverdeelde goederen moet geschieden, worden in de titel Erfenissen en in het [Gerechtelijk Wetboek] bepaald.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 6 Wet 5 mei 2014 (BS 8 juli 2014).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 26 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Hoofdstuk VIII Overdracht van schuldvorderingen en andere onlichamelijke rechten

Artikel 1689
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 34° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1690
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 35° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Voorgeschiedenis
§ 1 vervangen bij art. 4 W. 6 juli 1994 (B.S., 15 juli 1994), genummerd bij art. 26, 1° W. 20 juli 2006 (B.S., 28 juli 2006 (tweede uitg.)), met ingang van 30 januari 2007 (enig art. M.B. 23 november 2006 (B.S., 30 november 2006 (tweede uitg.))) en gewijzigd bij art. 11 Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
§ 2 ingevoegd bij art. 26, § 2 W. 20 juli 2006 (B.S., 28 juli 2006 (tweede uitg.)), met ingang van 30 januari 2007 (enig art. M.B. 23 november 2006 (B.S., 30 november 2006 (tweede uitg.))).

Artikel 1691
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 36° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 5 W. 6 juli 1994 (B.S., 15 juli 1994).

Artikel 1692
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 37° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1693
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 37° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1694
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 37° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1695
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 37° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1696
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 8° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1697
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 8° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1698
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58, 8° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 1699
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 38° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1700
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 38° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 1701
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 38° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Titel VIbis Overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud en digitale diensten

Wetshistoriek
Titel VIbis (art. 1701/1 - art. 1701/19) ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 25 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022).

Hoofdstuk 1 Definities en toepassingsgebied

Wetshistoriek
Hoofdstuk 1 (art. 1701/1 - art. 1701/2) ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Artikel 1701/1
Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
“digitale inhoud”: gegevens die in digitale vorm worden geproduceerd en geleverd;
“digitale dienst”:
a)
een dienst die de consument in staat stelt gegevens in digitale vorm te creëren, te verwerken of op te slaan, of toegang tot die gegevens te krijgen; of
b)
een dienst die voorziet in de mogelijkheid van het delen van gegevens in digitale vorm die door de consument of door andere gebruikers van die dienst worden geüpload of gecreëerd of die elke andere interactie met deze gegevens mogelijk maakt;
“goed met digitale elementen”: elke roerende lichamelijke zaak waarin digitale inhoud of een digitale dienst zijn verwerkt of die daarmee onderling verbonden is, op zodanige wijze dat het ontbreken van die digitale inhoud of digitale dienst ertoe zou leiden dat het goed zijn functies niet kan vervullen;
“integratie”: het koppelen van digitale inhoud of een digitale dienst aan de onderdelen van de digitale omgeving van de consument en het verwerken daarvan in die omgeving, zodat de digitale inhoud of digitale dienst overeenkomstig de in deze titel vastgelegde conformiteitsvereisten kan worden gebruikt;
“handelaar”: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon, ongeacht of deze privaat of publiek is, die handelt, mede via een andere persoon die namens hem of voor zijn rekening optreedt, in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit;
“consument”: iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit vallen;
“prijs”: geld dat of een digitale weergave van waarde die verschuldigd is in ruil voor de levering van digitale inhoud of een digitale dienst;
“persoonsgegevens”: persoonsgegevens als gedefinieerd in artikel 4, punt 1, van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG;
“digitale omgeving”: hardware, software en iedere netwerkverbinding die door de consument wordt gebruikt om toegang te krijgen tot of gebruik te maken van digitale inhoud of een digitale dienst;
10°
“compatibiliteit”: het vermogen van de digitale inhoud of digitale dienst om te functioneren met hardware of software waarmee digitale inhoud of digitale diensten van hetzelfde type gewoonlijk worden gebruikt, zonder de noodzaak om de digitale inhoud of digitale dienst te converteren;
11°
“functionaliteit”: het vermogen van de digitale inhoud of digitale dienst om zijn functies te vervullen met betrekking tot het doel ervan;
12°
“interoperabiliteit”: het vermogen van de digitale inhoud of digitale dienst om te functioneren met hardware of software die verschilt van die waarmee digitale inhoud of digitale diensten van hetzelfde type gewoonlijk worden gebruikt;
13°
“duurzame gegevensdrager”: ieder hulpmiddel dat de consument of de handelaar in staat stelt om persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die past bij het doel waarvoor de informatie is bestemd, en die een ongewijzigde weergave van de opgeslagen informatie mogelijk maakt;
14°
“kosteloos”: vrij van de noodzakelijke kosten die zijn gemaakt om de goederen conform te maken, met name de kosten van verzending, vervoer, werkuren of materiaal.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).

Artikel 1701/2

§ 1

Deze titel is van toepassing op alle overeenkomsten waarbij de handelaar digitale inhoud of een digitale dienst aan de consument levert of zich ertoe verbindt die te leveren en de consument een prijs betaalt of zich ertoe verbindt een prijs te betalen.

§ 2

Deze titel is ook van toepassing als de handelaar digitale inhoud of een digitale dienst aan de consument levert of zich ertoe verbindt die te leveren en de consument de handelaar persoonsgegevens verstrekt of zich ertoe verbindt die te verstrekken, behalve wanneer de door de consument verstrekte persoonsgegevens uitsluitend door de handelaar worden verwerkt om de digitale inhoud of digitale dienst te leveren overeenkomstig deze titel of om de handelaar in staat te stellen te voldoen aan de wettelijke vereisten waaraan hij is onderworpen, en de handelaar die gegevens niet voor andere doeleinden verwerkt.

§ 3

Deze titel is eveneens van toepassing wanneer de digitale inhoud of digitale dienst volgens de specificaties van de consument is ontwikkeld.

§ 4

Met uitzondering van de artikelen 1701/3 en 1701/9 is deze titel eveneens van toepassing op iedere materiële gegevensdrager die uitsluitend dient als drager voor digitale inhoud.

§ 5

Deze titel is niet van toepassing op digitale inhoud of digitale diensten die verwerkt zijn in of onderling verbonden zijn met goederen in de zin van artikel 1701/1, 3°, en die worden meegeleverd met de goederen op grond van een koopovereenkomst met betrekking tot die goederen, ongeacht of die digitale inhoud of digitale dienst wordt geleverd door de verkoper of een derde. Bij twijfel of de levering van verwerkte of onderling verbonden digitale inhoud of een verwerkte of onderling verbonden digitale dienst deel uitmaakt van de koopovereenkomst, wordt de digitale inhoud of digitale dienst geacht onder de koopovereenkomst te vallen.

§ 6

Wanneer een overeenkomst tussen dezelfde handelaar en dezelfde consument in een bundel elementen omvat van de levering van digitale inhoud of een digitale dienst alsmede elementen van de levering van andere diensten of goederen, is deze titel, onverminderd paragraaf 5, alleen van toepassing op de elementen van de overeenkomst die betrekking hebben op de digitale inhoud of de digitale dienst.

§ 7

Deze titel is niet van toepassing op overeenkomsten inzake:
de verstrekking van andere diensten dan digitale diensten, ongeacht of digitale formaten of middelen worden gebruikt door de handelaar om het resultaat van de dienst te behalen of aan de consument te leveren of door te geven;
elektronische-communicatiediensten met uitzondering van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten bedoeld in artikel 2, 5/4°, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie;
gezondheidsdiensten die door gezondheidswerkers aan patiënten worden verstrekt om de gezondheidstoestand van deze laatsten te beoordelen, te behouden of te herstellen, waaronder begrepen het voorschrijven, het verstrekken en het leveren van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen;
kansspeldiensten, namelijk diensten die gepaard gaan met het aangaan van een weddenschap waarbij een geldbedrag wordt ingezet in kansspelen, waaronder die welke enige bekwaamheid vereisen zoals loterijen, casinospelen, poker en weddenschapstransacties en die worden aangeboden langs elektronische weg of met andere communicatietechnologie en op individueel verzoek van een afnemer van zulke diensten;
een financiële dienst bedoeld in artikel I.8, 18°, van het Wetboek van economisch recht;
software die door de handelaar wordt aangeboden op basis van een vrije en open licentie waarvoor de consument geen prijs betaalt en wanneer de door de consument verstrekte persoonsgegevens alleen worden verwerkt door de handelaar om de beveiliging, compatibiliteit of interoperabiliteit van die specifieke software te verbeteren;
de levering van digitale inhoud waarbij de digitale inhoud op een andere wijze dan via het overbrengen van signalen aan het grote publiek beschikbaar wordt gesteld als onderdeel van een optreden of evenement, zoals digitale filmvertoningen;
digitale inhoud die wordt geleverd door overheidsorganen van de lidstaten overeenkomstig de wet van 4 mei 2016 inzake het hergebruik van overheidsinformatie.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).

Hoofdstuk 2 Levering van de digitale inhoud of digitale dienst

Wetshistoriek
Hoofdstuk 2 (art. 1701/3) ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Artikel 1701/3

§ 1

De handelaar levert de digitale inhoud of digitale dienst aan de consument. Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, levert de handelaar de digitale inhoud of digitale dienst onverwijld na de sluiting van de overeenkomst aan de consument.

§ 2

De handelaar heeft aan de leveringsverbintenis voldaan wanneer:
de digitale inhoud of een middel dat geschikt is om toegang te verschaffen tot de digitale inhoud of die te downloaden, beschikbaar is gesteld aan of toegankelijk is gemaakt voor de consument of voor een daartoe door de consument gekozen fysieke of virtuele faciliteit;
de digitale dienst toegankelijk wordt gemaakt voor de consument of voor een daartoe door de consument gekozen fysieke of virtuele faciliteit.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).

Hoofdstuk 3 Conformiteit van de digitale inhoud of digitale dienst

Wetshistoriek
Hoofdstuk 3 (art. 1701/4 - art. 1701/7) ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Afdeling 1 Conformiteitsvereisten
Wetshistoriek
Afdeling 1 (art. 1701/4) ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Artikel 1701/4
De handelaar levert aan de consument digitale inhoud of een digitale dienst die, naargelang het geval, voldoet aan de vereisten van de artikelen 1701/5, 1701/6 en 1701/7.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Afdeling 2 Subjectieve conformiteitsvereisten
Wetshistoriek
Afdeling 2 (art. 1701/5) ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Artikel 1701/5
Voor conformiteit met de overeenkomst, moet de digitale inhoud of de digitale dienst met name, voor zover van toepassing:
wat betreft de beschrijving, hoeveelheid en kwaliteit, functionaliteit, compatibiliteit, interoperabiliteit en andere kenmerken, voldoen aan de overeenkomst;
geschikt zijn voor elk bijzonder door de consument gewenst gebruik dat de consument aan de handelaar uiterlijk bij de sluiting van de overeenkomst heeft meegedeeld en dat de handelaar heeft aanvaard;
worden geleverd samen met alle toebehoren, instructies, met inbegrip van installatie-instructies, en klantenservice, als vereist in de overeenkomst; en
van updates zijn voorzien als bepaald in de overeenkomst.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Afdeling 3 Objectieve conformiteitsvereisten
Wetshistoriek
Afdeling 3 (art. 1701/6) ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Artikel 1701/6

§ 1

Naast het voldoen aan subjectieve conformiteitsvereisten moet de digitale inhoud of de digitale dienst:
geschikt zijn voor de doeleinden waarvoor digitale inhoud of digitale diensten van hetzelfde type gewoonlijk zouden worden gebruikt, rekening houdend, in voorkomend geval, met bestaand Unie-en nationaal recht, bestaande technische normen, of, bij ontstentenis van zulke technische normen, toepasselijke sectorspecifieke gedragscodes;
beschikken over de hoeveelheid, kwaliteit en prestatiekenmerken, – onder meer met betrekking tot functionaliteit, compatibiliteit, toegankelijkheid, continuïteit en veiligheid – waarover digitale inhoud of digitale diensten van hetzelfde type gewoonlijk beschikken en die de consument gezien de aard van de digitale inhoud of digitale dienst redelijkerwijs mag verwachten, en rekening houdend met publieke mededelingen die zijn gedaan door of namens de handelaar of andere personen in eerdere schakels van de overeenkomstenketen, in het bijzonder in reclameboodschappen of op etikettering, tenzij de handelaar aantoont dat:
a)
de handelaar niet bekend was of redelijkerwijs niet bekend kon zijn met de betrokken publieke mededeling;
b)
de publieke mededeling ten tijde van de sluiting van de overeenkomst op dezelfde of vergelijkbare wijze was gerectificeerd als waarop deze was afgelegd; of
c)
de beslissing tot aankoop van de digitale inhoud of digitale dienst niet door de publieke mededeling beïnvloed kon zijn;
in voorkomend geval, samen met andere toebehoren en instructies die de consument redelijkerwijs mag verwachten, worden geleverd; en
overeenstemmen met de proefversie of de preview van de digitale inhoud of digitale dienst die door de handelaar ter beschikking werd gesteld voordat de overeenkomst werd gesloten.

§ 2

De handelaar zorgt ervoor dat de updates, waaronder beveiligingsupdates, die nodig zijn om de conformiteit van de digitale inhoud of de digitale dienst te handhaven aan de consument worden gemeld en geleverd gedurende de periode:
waarin de digitale inhoud of digitale dienst moet worden geleverd volgens de overeenkomst, wanneer de overeenkomst voorziet in continue levering gedurende een periode; of
die de consument redelijkerwijs kan verwachten, gezien de aard en het doel van de digitale inhoud of digitale dienst en rekening houdend met de omstandigheden en de aard van de overeenkomst, wanneer de overeenkomst voorziet in één levering of in een reeks afzonderlijke leveringen.

§ 3

Wanneer de consument verzuimt, binnen een redelijke termijn, de overeenkomstig paragraaf 2 door de handelaar verstrekte updates te installeren, is de handelaar niet aansprakelijk voor een conformiteitsgebrek als dat uitsluitend het gevolg is van de afwezigheid van de betrokken update, mits:
de handelaar de consument in kennis heeft gesteld van de beschikbaarheid van de update en de gevolgen indien de consument die niet installeert; en
het niet of verkeerd installeren van de update door de consument niet te wijten was aan tekortkomingen in de door de handelaar verstrekte installatie-instructies.

§ 4

Wanneer de overeenkomst voorziet in continue levering van digitale inhoud of een digitale dienst gedurende een periode, is de digitale inhoud of digitale dienst gedurende die gehele periode conform.

§ 5

Er is geen sprake van een conformiteitsgebrek in de zin van de paragrafen 1 of 2 wanneer de consument er ten tijde van de sluiting van de overeenkomst uitdrukkelijk van in kennis werd gesteld dat een specifiek kenmerk van de digitale inhoud of de digitale dienst afweek van de in die paragrafen gestelde objectieve conformiteitsvereisten, en de consument die afwijking bij de sluiting van de overeenkomst uitdrukkelijk en afzonderlijk heeft aanvaard.

§ 6

Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, wordt digitale inhoud of een digitale dienst geleverd in de meest recente versie die ten tijde van de sluiting van de overeenkomst beschikbaar was.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Afdeling 4 Verkeerde integratie van de digitale inhoud of digitale dienst
Wetshistoriek
Afdeling 4 (art. 1701/7) ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Artikel 1701/7
Elk conformiteitsgebrek dat het gevolg is van de verkeerde integratie van de digitale inhoud of digitale dienst in de digitale omgeving van de consument wordt beschouwd als een conformiteitsgebrek van de digitale inhoud of digitale dienst indien:
de digitale inhoud of digitale dienst door de handelaar of onder diens verantwoordelijkheid werd geïntegreerd; of
de digitale inhoud of digitale dienst bestemd was om door de consument te worden geïntegreerd en de verkeerde integratie te wijten was aan tekortkomingen in de door de handelaar verstrekte integratie-instructies.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).

Hoofdstuk 4 Aansprakelijkheid van de handelaar

Wetshistoriek
Hoofdstuk 4 (art. 1701/8) ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Artikel 1701/8

§ 1

De handelaar is aansprakelijk voor elk verzuim om de digitale inhoud of digitale dienst overeenkomstig artikel 1701/3 te leveren.
De bewijslast met betrekking tot de vraag of de digitale inhoud of digitale dienst overeenkomstig artikel 1701/3 werd geleverd rust op de handelaar.

§ 2

Wanneer een overeenkomst voorziet in een enkele levering of in een reeks afzonderlijke leveringen, is de handelaar aansprakelijk voor een conformiteitsgebrek uit hoofde van de artikelen 1701/5, 1701/6 en 1701/7 waarvan sprake is ten tijde van de levering en dat zich manifesteert binnen een termijn van twee jaar te rekenen vanaf voornoemde levering, onverminderd artikel 1701/6, § 2, 2°.
Voor de in het eerste lid bedoelde gevallen rust de bewijslast met betrekking tot de vraag of de geleverde digitale inhoud of digitale dienst ten tijde van de levering conform was, op de handelaar voor zover het een conformiteitsgebrek betreft dat kenbaar wordt binnen één jaar vanaf het tijdstip waarop de digitale inhoud of digitale dienst werd geleverd.
De termijn van twee jaar bedoeld in het eerste lid wordt opgeschort tijdens de periode vereist om de digitale inhoud of digitale dienst conform te laten maken of in geval van onderhandelingen tussen de handelaar en de consument met het oog op een minnelijke schikking.
De rechtsvorderingen van de consument verjaren na verloop van een jaar vanaf de dag waarop hij het conformiteitsgebrek heeft vastgesteld.

§ 3

Wanneer de overeenkomst voorziet in continue levering gedurende een periode, is de handelaar aansprakelijk voor een conformiteitsgebrek uit hoofde van de artikelen 1701/5, 1701/6 en 1701/7 dat zich voordoet of kenbaar wordt in de periode waarin de digitale inhoud of digitale dienst volgens de overeenkomst moet worden geleverd.
Voor de in het eerste lid bedoelde gevallen rust de bewijslast met betrekking tot de vraag of de digitale inhoud of digitale dienst conform was gedurende de periode waarin de digitale inhoud of digitale dienst volgens de overeenkomst moet worden geleverd, op de handelaar, voor zover het een conformiteitsgebrek betreft dat gedurende die periode duidelijk wordt.
De periode bedoeld in het eerste lid wordt opgeschort tijdens de periode vereist om de digitale inhoud of digitale dienst conform te laten maken of in geval van onderhandelingen tussen de handelaar en de consument met het oog op een minnelijke schikking.
De rechtsvorderingen van de consument verjaren na verloop van een jaar vanaf de dag waarop hij het conformiteitsgebrek heeft vastgesteld.

§ 4

Paragraaf 2, tweede lid, en paragraaf 3, tweede lid, zijn niet van toepassing wanneer de handelaar aantoont dat de digitale omgeving van de consument niet compatibel is met de technische vereisten van de digitale inhoud of digitale dienst en wanneer de handelaar de consument vóór de sluiting van de overeenkomst op duidelijke en begrijpelijke wijze op de hoogte heeft gesteld van deze vereisten.
De consument werkt samen met de handelaar voor zover dit redelijkerwijs mogelijk en noodzakelijk is om na te gaan of de oorzaak van het conformiteitsgebrek van de digitale inhoud of digitale dienst op het tijdstip zoals bepaald in paragraaf 2, eerste lid, of paragraaf 3, eerste lid, naargelang het geval, toe te schrijven is aan de digitale omgeving van de consument. De medewerkingsplicht wordt beperkt tot de technisch beschikbare middelen die voor de consument het minst ingrijpend zijn. Indien de consument verzuimt samen te werken en wanneer de handelaar de consument voor de sluiting van de overeenkomst op duidelijke en begrijpelijke wijze van deze vereiste op de hoogte heeft gesteld, draagt de consument de bewijslast met betrekking tot de vraag of het conformiteitsgebrek bestond op het tijdstip zoals bepaald in paragraaf 2, eerste lid, of paragraaf 3, eerste lid, naargelang het geval.

§ 5

In voorkomend geval, zijn de bepalingen met betrekking tot de vrijwaring voor de verborgen gebreken van de verkochte zaak van toepassing na het verstrijken van de termijnen bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, en paragraaf 3, eerste lid.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).

Hoofdstuk 5 Remedies in geval van leveringsverzuim en van conformiteitsgebrek

Wetshistoriek
Hoofdstuk 5 (art. 1701/9 - art. 1701/12) ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Afdeling 1 Remedies in geval van leveringsverzuim
Wetshistoriek
Afdeling 1 (art. 1701/9) ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Artikel 1701/9

§ 1

Wanneer de handelaar heeft verzuimd de digitale inhoud of digitale dienst overeenkomstig artikel 1701/3 te leveren, maant de consument de handelaar aan de digitale inhoud of digitale dienst alsnog te leveren. Indien de handelaar dan verzuimt de digitale inhoud of digitale dienst onverwijld of binnen een door de partijen uitdrukkelijk overeengekomen aanvullende termijn te leveren, heeft de consument het recht de overeenkomst te ontbinden.

§ 2

Paragraaf 1 is niet van toepassing en de consument heeft het recht de overeenkomst onmiddellijk te ontbinden wanneer:
de handelaar heeft verklaard of uit de omstandigheden duidelijk blijkt dat de handelaar de digitale inhoud of digitale dienst niet zal leveren;
de consument en de handelaar zijn overeengekomen of uit de omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst duidelijk blijkt dat een specifiek leveringstijdstip essentieel is voor de consument en de handelaar heeft verzuimd de digitale inhoud of digitale dienst ten laatste op dat tijdstip te leveren.

§ 3

Wanneer de consument de overeenkomst ontbindt op grond van paragraaf 1 of 2, zijn de artikelen 1701/12, § 3, tweede lid, 1701/13, 1701/14 en 1701/15 van toepassing.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Afdeling 2 Remedies in geval van conformiteitsgebrek
Wetshistoriek
Afdeling 2 (art. 1701/10 - art. 1701/12) ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Artikel 1701/10
In geval van een conformiteitsgebrek heeft de consument het recht de digitale inhoud of digitale dienst conform te laten maken, een evenredige prijsvermindering te krijgen, of de overeenkomst te ontbinden volgens de in de artikelen 1701/11 en 1701/12 bepaalde voorwaarden.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).

Artikel 1701/11

§ 1

De consument heeft het recht de digitale inhoud of digitale dienst conform te laten maken, tenzij dat onmogelijk is of voor de handelaar onevenredige kosten met zich meebrengt, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, waaronder:
de waarde die de digitale inhoud of digitale dienst zou hebben wanneer er geen conformiteitsgebrek zou zijn geweest; en
de omvang van het conformiteitsgebrek.

§ 2

Binnen een redelijke termijn na het tijdstip waarop de handelaar door de consument in kennis is gesteld van het conformiteitsgebrek, maakt de handelaar de digitale inhoud of digitale dienst, kosteloos en zonder ernstige overlast voor de consument conform, overeenkomstig paragraaf 1, rekening houdend met de aard van de digitale inhoud of digitale dienst en het doel waarvoor de consument de digitale inhoud of digitale dienst nodig had.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).

Artikel 1701/12

§ 1

De consument heeft recht op een evenredige prijsvermindering overeenkomstig paragraaf 2 wanneer de digitale inhoud of digitale dienst wordt geleverd tegen betaling van een prijs, dan wel op ontbinding van de overeenkomst overeenkomstig paragraaf 3, in elk van de volgende gevallen:
de remedie om de digitale inhoud of digitale dienst conform te maken, is onmogelijk of onevenredig overeenkomstig artikel 1701/11, § 1;
de handelaar heeft de digitale inhoud of digitale dienst niet conform gemaakt overeenkomstig artikel 1701/11, § 2;
er blijkt een conformiteitsgebrek te zijn ondanks de poging van de handelaar om de digitale inhoud of digitale dienst conform te maken;
het conformiteitsgebrek is zo ernstig dat een onmiddellijke prijsvermindering of de ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd is, of
de handelaar heeft verklaard, of uit de omstandigheden blijkt duidelijk dat de handelaar de digitale inhoud of digitale dienst niet binnen een redelijke termijn of zonder ernstige overlast voor de consument conform zal maken.

§ 2

De prijsvermindering moet evenredig zijn aan het verschil tussen de waarde van de aan de consument geleverde digitale inhoud of digitale dienst en de waarde die de digitale inhoud of digitale dienst zou hebben gehad indien deze conform was geweest.
Wanneer in de overeenkomst is bepaald dat de digitale inhoud of digitale dienst gedurende een periode tegen betaling van een prijs wordt geleverd, is de prijsvermindering van toepassing op dat deel van de periode waarin de digitale inhoud of digitale dienst niet conform was.

§ 3

Wanneer de digitale inhoud of digitale dienst wordt geleverd tegen betaling van een prijs, mag de consument de overeenkomst enkel ontbinden wanneer het conformiteitsgebrek niet gering is. Het is aan de handelaar om te bewijzen dat het conformiteitsgebrek gering is.
De consument oefent het recht om de overeenkomst te ontbinden uit door middel van een verklaring aan de handelaar waarin het besluit tot ontbinding van de overeenkomst tot uitdrukking komt.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).

Hoofdstuk 6 Verplichtingen van de handelaar bij ontbinding

Wetshistoriek
Hoofdstuk 6 (art. 1701/13) ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Artikel 1701/13

§ 1

Bij ontbinding van de overeenkomst betaalt de handelaar de consument alle uit hoofde van de overeenkomst betaalde bedragen terug.
In gevallen waarin de overeenkomst voorziet in de levering van de digitale inhoud of de digitale dienst tegen betaling van een prijs en gedurende een periode, en de digitale inhoud of digitale dienst gedurende een periode vóór de ontbinding van de overeenkomst conform was, betaalt de handelaar aan de consument evenwel slechts het evenredige deel van de betaalde prijs terug dat overeenkomt met de periode waarin de digitale inhoud of digitale dienst niet conform was, en elk deel van de prijs dat vooraf door de consument is betaald voor de contractperiode die zou zijn overgebleven indien de overeenkomst niet zou zijn ontbonden.

§ 2

Met betrekking tot de persoonsgegevens van de consument voldoet de handelaar aan de verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG.

§ 3

De handelaar ziet af van het gebruik van andere inhoud dan persoonsgegevens die was verstrekt of gecreëerd door de consument bij het gebruik van de door de handelaar geleverde digitale inhoud of digitale dienst, behalve indien die inhoud:
geen nut heeft buiten de context van de door de handelaar geleverde digitale inhoud of digitale dienst;
enkel verband houdt met de activiteit van de consument bij het gebruik van de door de handelaar geleverde digitale inhoud of digitale dienst;
door de handelaar met andere gegevens is samengevoegd en niet of alleen met bovenmatige inspanningen kan worden ontvlochten; of
door de consument en anderen gezamenlijk is gegenereerd, en andere consumenten die inhoud kunnen blijven gebruiken.

§ 4

Behalve in de in paragraaf 3, 1° tot 3°, bedoelde situaties maakt de handelaar op verzoek van de consument alle andere inhoud dan persoonsgegevens beschikbaar die was verstrekt of gecreëerd door de consument bij het gebruik van de door de handelaar geleverde digitale inhoud of digitale dienst.
De consument heeft het recht die digitale inhoud kosteloos, binnen een redelijke termijn, en in een gangbaar en machinaal leesbaar gegevensformaat op te vragen, zonder belemmeringen van de kant van de handelaar.

§ 5

De handelaar kan elk verder gebruik van de digitale inhoud of de digitale dienst door de consument beletten, met name door de digitale inhoud of digitale dienst ontoegankelijk te maken voor de consument of door het gebruikersaccount van de consument onbruikbaar te maken, onverminderd paragraaf 4.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).

Hoofdstuk 7 Verbintenissen van de consument bij ontbinding

Wetshistoriek
Hoofdstuk 7 (art. 1701/14) ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Artikel 1701/14

§ 1

Na de ontbinding van de overeenkomst ziet de consument af van het gebruik van de digitale inhoud of digitale dienst en van de terbeschikkingstelling daarvan aan derden.

§ 2

Wanneer de digitale inhoud op een materiële gegevensdrager werd geleverd, geeft de consument deze op verzoek en op kosten van de handelaar onverwijld terug. Indien de handelaar besluit te verzoeken om teruggave van de materiële gegevensdrager, moet dit verzoek worden ingediend binnen 14 dagen vanaf de dag waarop de handelaar in kennis wordt gesteld van de beslissing van de consument om de overeenkomst te ontbinden.

§ 3

De consument hoeft niet te betalen voor het gebruik van de digitale inhoud of digitale dienst in de periode voorafgaand aan de ontbinding van de overeenkomst waarin de digitale inhoud of digitale dienst niet conform was.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).

Hoofdstuk 8 Termijnen en middelen voor terugbetaling door de handelaar

Wetshistoriek
Hoofdstuk 8 (art. 1701/15) ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Artikel 1701/15

§ 1

Alle terugbetalingen die de handelaar aan de consument verschuldigd is op grond van artikel 1701/12, § 1, § 2 en § 3, eerste lid, of artikel 1701/13, § 1, als gevolg van een prijsvermindering of de ontbinding van de overeenkomst, worden onverwijld verricht, en in elk geval binnen 14 dagen vanaf de datum waarop de handelaar in kennis wordt gesteld van de beslissing van de consument om zich te beroepen op zijn recht op prijsvermindering dan wel op ontbinding van de overeenkomst.

§ 2

De handelaar gebruikt voor de terugbetaling hetzelfde betaalmiddel als waarmee de consument voor de digitale inhoud of digitale dienst heeft betaald, tenzij de consument uitdrukkelijk met het gebruik van een ander betaalmiddel instemt en op voorwaarde dat de consument als gevolg van deze terugbetaling geen extra kosten hoeft te maken.

§ 3

De handelaar brengt de consument generlei vergoeding in rekening in verband met die terugbetaling.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).

Hoofdstuk 9 Recht op verhaal

Wetshistoriek
Hoofdstuk 9 (art. 1701/16) ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Artikel 1701/16
Wanneer de handelaar jegens de consument aansprakelijk is wegens verzuim om de digitale inhoud of digitale dienst te leveren of wegens een conformiteitsgebrek dat voortvloeit uit een handelen of nalaten van een persoon in een eerdere schakel van de overeenkomstenketen, kan de handelaar verhaal nemen op de in de overeenkomstenketen aansprakelijke persoon of personen op grond van hun contractuele aansprakelijkheid zonder dat een contractueel beding dat tot gevolg heeft die aansprakelijkheid te beperken of uit te sluiten, hem mag tegengeworpen worden.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).

Hoofdstuk 10 Wijziging van de digitale inhoud of digitale dienst

Wetshistoriek
Hoofdstuk 10 (art. 1701/17) ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Artikel 1701/17

§ 1

Wanneer in de overeenkomst is bepaald dat de digitale inhoud of digitale dienst moet worden geleverd of beschikbaar moet worden gesteld aan de consument gedurende een periode, kan de handelaar de digitale inhoud of digitale dienst slechts onderwerpen aan wijzigingen die verder gaan dan wat nodig is om de conformiteit van de digitale inhoud of digitale dienst overeenkomstig de artikelen 1701/5 en 1701/6 te handhaven, als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
de overeenkomst staat dergelijke wijzigingen toe en geeft er een gegronde reden voor;
dergelijke wijzigingen worden aangebracht zonder extra kosten voor de consument;
de consument is op duidelijke en begrijpelijke wijze van de wijziging in kennis gesteld; en
de consument wordt in de in paragraaf 2 bedoelde gevallen binnen een redelijke termijn van tevoren op een duurzame gegevensdrager in kennis gesteld van de kenmerken en het tijdstip van de wijziging, en van zijn recht om de overeenkomst te ontbinden overeenkomstig paragraaf 2 of van de mogelijkheid waarover hij beschikt om de digitale inhoud of digitale dienst zonder wijziging te behouden overeenkomstig paragraaf 4.

§ 2

De consument heeft het recht de overeenkomst te ontbinden indien de wijziging negatieve gevolgen heeft voor de toegang van de consument tot of het gebruik door de consument van de digitale inhoud of digitale dienst, tenzij die negatieve gevolgen slechts gering zijn. In dat geval heeft de consument het recht de overeenkomst kosteloos en binnen dertig dagen na ontvangst van de informatie, of vanaf het tijdstip waarop de digitale inhoud of digitale dienst door de handelaar is gewijzigd, indien dat later is, te ontbinden.

§ 3

Indien de consument de overeenkomst ontbindt overeenkomstig paragraaf 2, zijn de artikelen 1701/12, § 3, tweede lid, 1701/13, 1701/14 et 1701/15 van overeenkomstige toepassing.

§ 4

De paragrafen 2 en 3 zijn niet van toepassing indien de handelaar de consument de mogelijkheid heeft geboden om zonder extra kosten de digitale inhoud of digitale dienst zonder de wijziging te behouden, en de digitale inhoud of digitale dienst conform blijft.

§ 5

Dit artikel is niet van toepassing wanneer een bundel elementen van een internettoegangsdienst omvat of een nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiedienst.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).

Hoofdstuk 11 Dwingend karakter

Wetshistoriek
Hoofdstuk 11 (art. 1701/18) ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Artikel 1701/18
Tenzij in deze titel anders is bepaald, zijn nietig, alle bedingen van een overeenkomst die, ten nadele van de consument, de toepassing uitsluiten van de bepalingen van deze titel of van deze bepalingen afwijken of de gevolgen ervan wijzigen voordat het leveringsverzuim of het conformiteitsgebrek door de consument ter kennis van de handelaar is gebracht of voordat de wijziging van de digitale inhoud of digitale dienst overeenkomstig artikel 1701/17 door de handelaar ter kennis van de consument is gebracht. De handelaar en de consument kunnen evenwel contractuele bedingen overeenkomen die verder gaan dan de wettelijke bescherming.
Een beding dat de wet van een Staat die geen lid is van de Europese Unie op een overeenkomst beheerst door deze titel toepasselijk verklaart, is nietig wat betreft de in deze titel geregelde aangelegenheden, wanneer bij gebreke van dat beding de wet van een lidstaat van de Europese Unie toepasselijk zou zijn en die wet de consument in genoemde aangelegenheden een hogere bescherming verleent.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).

Hoofdstuk 12 Sancties

Wetshistoriek
Hoofdstuk 12 (art. 1701/19) ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).
Artikel 1701/19
De inbreuken op de bepalingen van deze titel en van de uitvoeringsbesluiten ervan worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig boek XV van het Wetboek van economisch recht.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 Wet 20 maart 2022 (BS 31 maart 2022), met ingang van 1 juni 2022 (art. 26).

Titel VII Ruil

Artikel 1702

Ruil is een contract waarbij de partijen aan elkaar een zaak in de plaats van een andere zaak geven.

Artikel 1703

Ruil komt tot stand door de enkele toestemming van de partijen, op dezelfde wijze als koop.

Artikel 1704

Indien een van de ruilers de zaak die hem in ruil gegeven wordt, reeds heeft ontvangen, en nadien bewijst dat de andere contractant geen eigenaar is van die zaak, kan hij niet genoodzaakt worden tot levering van de zaak die hij beloofd heeft daarvoor te zullen ruilen, maar alleen tot teruggave van die welke hij ontvangen heeft.

Artikel 1705

De ruiler die de zaak welke hij in ruil ontvangen heeft, door uitwinning verliest, heeft de keus om ofwel schadevergoeding, ofwel de teruggave van zijn zaak te vorderen.

Artikel 1706

Vernietiging uit hoofde van benadeling vindt geen toepassing op het ruilcontract.

Artikel 1707

De overige regels die omtrent het koopcontract zijn voorgeschreven, zijn mede van toepassing op het ruilcontract.

Titel VIII Huur

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1708
Er zijn twee soorten van huur:
De huur van goederen,
En de huur van werk.

Artikel 1709
Huur van goederen is een contract waarbij de ene partij zich verbindt om de andere het genot van een zaak te doen hebben gedurende een zekere tijd, en tegen een bepaalde prijs, die de laatstgenoemde zich verbindt te betalen.

Artikel 1710
Huur van werk is een contract waarbij de ene partij zich verbindt om iets voor de andere te verrichten, tegen betaling van een tussen hen bedongen prijs.

Artikel 1711
Die twee soorten van huur worden nog verder onderverdeeld:
Onder huishuur wordt verstaan de huur van huizen en die van meubelen;
Onder pacht, de huur van landeigendommen;
Onder huur van werk, de huur van arbeid of van diensten;
Onder veepacht, de huur van dieren, waarbij de winst verdeeld wordt tussen de eigenaar en degene aan wie hij de dieren toevertrouwt.
Een bestek, een aanneming of vast akkoord betreffende het uitvoeren van een werk tegen betaling van een bepaalde prijs, is ook huur, wanneer de grondstof geleverd wordt door hem voor wie het werk wordt uitgevoerd.
Voor de laatste drie soorten gelden bijzondere regels.

Artikel 1712
De verhuring van de goederen van de Staat, van de gemeenten en van de openbare instellingen is aan bijzondere reglementen onderworpen.

Hoofdstuk II Huur van goederen

Artikel 1713
Men kan alle soorten van goederen, zo roerende als onroerende, verhuren.
Afdeling I Algemene bepalingen betreffende de huur van onroerende goederen
Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 1 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Artikel 1714
[...][Behalve tegenstrijdige wettelijke bepalingen] kan men huren bij geschrift of mondeling.
[Elke schriftelijke huurovereenkomst moet, afgezien van alle andere modaliteiten, het volgende inhouden:
voor de natuurlijke personen, hun naam, hun eerste twee voornamen, hun woonplaats en hun datum en plaats van geboorte;
voor de rechtspersonen, hun maatschappelijke naam en, in voorkomend geval, hun ondernemingsnummer bedoeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen; bij gebrek aan toekenning van het voormelde identificatienummer, wordt dit vervangen door hun maatschappelijke zetel.
Indien aan een partij bij een dergelijke akte nog geen ondernemingsnummer is toegekend, bevestigt die partij dit in de akte of in een ondertekende aanvullende verklaring onderaan de akte.
De partij die zijn verplichting tot identificatie met het in het tweede lid beoogde nummer niet nakomt, draagt alle gevolgen van het gebrek aan registratie van de huurovereenkomst.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 13, § 3 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18), bij art. 97 W. 25 april 2007 (B.S., 8 mei 2007 (derde uitg.)) en bij art. 41 Wet 21 december 2013 (BS 31 december 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 februari 2014 (art. 87, 2°).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 111 Wet 21 december 2013 (BS 31 december 2013 (ed. 2)).

Artikel 1714bis
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 88 Decr.Vl. 21 april 2023 (BS 30 mei 2023).
Voorgeschiedenis
Ingevoegd bij art. 98 W. 25 april 2007 (B.S., 8 mei 2007 (derde uitg.)).

Artikel 1715
[...] Indien een huur die zonder geschrift is aangegaan, nog op generlei wijze is ten uitvoer gebracht, en een van de partijen die ontkent, kan het bewijs door getuigen niet worden toegelaten, hoe gering de huurprijs ook is, en hoewel men aanvoert dat er handgeld is gegeven.
Alleen de eed kan worden opgedragen aan hem die de huur ontkent.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 13, § 3 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).

Artikel 1716
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 89 Decr.Vl. 21 april 2023 (BS 30 mei 2023).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij art. 13, § 1 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18) en opnieuw opgenomen bij art. 99 W. 25 april 2007 (B.S., 8 mei 2007 (derde uitg.)).

Artikel 1716bis
[...]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 W. 7 juli 1951 (B.S., 29 juli 1951) en opgeheven bij art. 2 W. 4 november 1969 (B.S., 25 november 1969).

Artikel 1717
[De huurder mag onderverhuren en zelfs zijn huur aan anderen overdragen, indien dit recht hem niet is ontzegd.
[Onverminderd artikel 11bis van de afdeling IIbis van dit hoofdstuk, kan de huurder die het gehuurde goed niet tot zijn hoofdverblijfplaats bestemt, het goed niet geheel of gedeeltelijk onderverhuren opdat het voor de onderhuurder als hoofdverblijfplaats kan dienen.
Indien de huurder echter een gemeente is, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een vereniging zonder winstoogmerk of een instelling van openbaar nut onderworpen aan de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend, ofwel een vennootschap met een sociaal oogmerk, kan hij het goed aan een of meer natuurlijke personen geheel onderverhuren, op voorwaarde dat deze personen minder gegoed zijn of zich in een behartenswaardige sociale situatie bevinden en dat zij het goed uitsluitend tot hun hoofdverblijfplaats bestemmen, en voor zover de verhuurder ingestemd heeft met de mogelijkheid om het goed te dien einde onder te verhuren.]
[De huurder] kan zijn huurovereenkomst evenmin overdragen indien het gehuurde goed moet dienen tot hoofdverblijfplaats voor de overnemer.]
Het kan hem worden ontzegd voor het geheel of voor een gedeelte.
Zodanig beding is altijd van strenge toepassing.
[...]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 4 november 1969 (B.S., 25 november 1969), bij art. 4 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18) en bij art. 2 W. 13 april 1997 (B.S., 21 mei 1997), van toepassing op de huurovereenkomsten gesloten of vernieuwd na 31 mei 1997 (art. 15).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 2 W. 7 juli 1951 (B.S., 29 juli 1951).

Artikel 1718
[Artikel 595, betreffende de verhuring door de vruchtgebruiker, is mede van toepassing op de verhuring van de goederen van minderjarigen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 (art. 14) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 1719
De verhuurder is, uit de aard van het contract, en zonder dat daartoe enig bijzonder beding nodig is, verplicht:
Het verhuurde goed aan de huurder te leveren;
Dat goed in zodanige staat te onderhouden dat het kan dienen tot het gebruik waartoe het verhuurd is;
De huurder het rustig genot daarvan te doen hebben zolang de huur duurt.

Artikel 1720
De verhuurder is verplicht het goed in alle opzichten in goede staat van onderhoud te leveren.
Hij moet daaraan gedurende de huurtijd alle herstellingen doen, die nodig mochten worden, behalve de herstellingen ten laste van de huurder.

Artikel 1721
Vrijwaring is verschuldigd aan de huurder voor alle gebreken van het verhuurde goed, die het gebruik daarvan verhinderen, ook al mocht de verhuurder die bij het aangaan van de huur niet hebben gekend.
Indien door die gebreken enig verlies voor de huurder ontstaat, is de verhuurder verplicht hem daarvoor schadeloos te stellen.

Artikel 1722
Indien het verhuurde goed gedurende de huurtijd door toeval geheel is teniet gegaan, is de huur van rechtswege ontbonden; indien het goed slechts ten dele is teniet gegaan, kan de huurder, naar gelang van de omstandigheden, ofwel vermindering van de prijs, ofwel zelfs ontbinding van de huur vorderen. In geen van beide gevallen is schadeloosstelling verschuldigd.

Artikel 1723
De verhuurder mag gedurende de huurtijd de gedaante van het verhuurde goed niet veranderen.

Artikel 1724
Indien het verhuurde goed gedurende de huurtijd dringende herstellingen nodig heeft, die niet tot na het eindigen van de huur kunnen worden uitgesteld, moet de huurder die gedogen, welke ongemakken hem daardoor ook mochten worden veroorzaakt, en al zou hij gedurende de herstellingen het genot van een gedeelte van het verhuurde goed moeten derven.
Indien echter die herstellingen langer dan veertig dagen duren, wordt de huurprijs verminderd naar evenredigheid van de tijd en van het gedeelte van het verhuurde goed waarvan hij het genot heeft moeten derven.
Indien de herstellingen van dien aard zijn dat hetgeen noodzakelijk is voor de huisvesting van de huurder en van zijn gezin, daardoor onbewoonbaar wordt, kan hij de huur doen ontbinden.

Artikel 1725
De verhuurder is niet verplicht de huurder te vrijwaren voor de stoornis die derden hem door feitelijkheden toebrengen in zijn genot, zonder dat zij overigens beweren enig recht op het verhuurde goed te hebben; onverminderd het recht van de huurder om hen in eigen naam te vervolgen.

Artikel 1726
Indien daarentegen de huurder of de pachter in zijn genot is gestoord ten gevolge van een rechtsvordering betreffende de eigendom van het erf, heeft hij recht op een evenredige vermindering van de huurprijs of de pachtprijs, mits van de stoornis en de belemmering aan de eigenaar is kennis gegeven.

Artikel 1727
Indien zij die de feitelijkheden hebben begaan, beweren enig recht op het verhuurde goed te hebben, of indien de huurder zelf in rechte gedagvaard wordt om te worden verwezen tot ontruiming van het geheel of van een gedeelte van het goed, of om de uitoefening van enige erfdienstbaarheid te gedogen, moet de huurder de verhuurder in vrijwaring oproepen, en, indien hij het eist, zal hij buiten het geding gesteld worden, mits hij de verhuurder noemt, voor wie hij bezit.

Artikel 1728
De huurder is tot twee hoofdverplichtingen gehouden:
Het gehuurde te gebruiken als een goed huisvader, en volgens de bestemming welke bij het huurcontract daaraan gegeven is, of volgens die welke, bij gebreke van overeenkomst daaromtrent, naar gelang van de omstandigheden vermoed wordt;
De huurprijs op de bepaalde termijn te voldoen.

Artikel 1728bis

§ 1

Indien een aanpassing van de huurprijs aan de kosten van levensonderhoud is bedongen, is deze slechts één maal per huurjaar toegelaten en ten vroegste op de verjaardag van de inwerkingtreding van de huurovereenkomst. Deze aanpassing geschiedt op basis van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen.
De aangepaste huurprijs mag niet hoger zijn dan het bedrag verkregen door toepassing van de hiernavolgende formule: basishuurprijs vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer.
De basishuurprijs is de huurprijs die volgt uit de overeenkomst of uit een vonnis, met uitsluiting van alle kosten en lasten, uitdrukkelijk door de huurovereenkomst ten laste van de huurder gelegd.
[Het nieuwe indexcijfer is het indexcijfer daartoe berekend en benoemd, van de maand voorafgaand aan die van de verjaardag van de inwerkingtreding van de huurovereenkomst.]
[Het aanvangsindexcijfer is het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand die voorafgaat aan de maand tijdens welke de overeenkomst is afgesloten.
Voor de overeenkomsten afgesloten vanaf 1 februari 1994, is het aanvangsindexcijfer echter het indexcijfer daartoe berekend en benoemd van de maand die voorafgaat aan de maand tijdens welke de overeenkomst is afgesloten.]

§ 2

Contractuele bepalingen welker uitvoering verder gaat dan de aanpassing waarin dit artikel voorziet, kunnen tot die aanpassing ingekort worden.

§ 3

[...]]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 1 W. 29 december 1983 (B.S., 30 december 1983), met ingang van 1 januari 1984 (art. 15).
§ 1 gewijzigd bij art. 16 K.B. 24 december 1993 (B.S., 31 december 1993 (tweede uitg.)), met ingang van 1 januari 1994 (art. 17) en bij art. 3 W. 13 april 1997 (B.S., 21 mei 1997), van toepassing op de overeenkomsten die lopen op 31 mei 1997 (art. 15).
§ 3 opgeheven bij art. 13, § 1 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Toepasselijkheid (Vlaams Gewest)
Afwijkende bepalingen om de gevolgen van de energiecrisis te verlichten: art. 3 en 4 Decr. Vl. 3 oktober 2022 (BS 4 oktober 2022 (ed. 2))).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 10 en 11 W. 29 december 1983 (B.S., 30 december 1983).
Voorgeschiedenis
§ 1 gewijzigd bij art. 5 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991).

Artikel 1728ter

§ 1

Behalve wanneer uitdrukkelijk overeengekomen is dat de aan de huurder opgelegde kosten en lasten in vaste bedragen worden bepaald, moeten ze met werkelijke uitgaven overeenkomen.
Deze kosten en lasten moeten in een afzonderlijke rekening worden opgegeven.
De stukken die van deze uitgaven doen blijken, moeten worden overgelegd.
In het geval van een onroerend goed bestaande uit meerdere appartementen, waarvan het beheer wordt waargenomen door éénzelfde persoon, wordt aan de verplichting voldaan zodra de verhuurder aan de huurder een opgave van de kosten en de lasten doet toekomen en aan de huurder of aan zijn bijzondere gemachtigde de mogelijkheid is geboden de stukken in te zien ten huize van de natuurlijke persoon of op de zetel van de rechtspersoon die het beheer waarneemt.

§ 2

De contractuele bepalingen welke in strijd zijn met paragraaf 1 zijn nietig.

§ 3

Dit artikel is niet van toepassing op de pacht.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 29 december 1983 (B.S., 30 december 1983), met ingang van 1 januari 1984 (art. 15).

Artikel 1728quater

§ 1

Indien de huurder meer betaald heeft dan hij in toepassing van de wet of de overeenkomst verschuldigd is, moet hem het teveel betaalde op zijn verzoek worden terugbetaald. Dit verzoek dient aan de verhuurder te worden verzonden bij ter post aangetekende brief.
De teruggave kan evenwel slechts geëist worden voor de bedragen die vervallen zijn en betaald werden tijdens de 5 jaar die aan dit verzoek voorafgaan.
De vordering tot teruggave verjaart door verloop van een termijn van één jaar, zoals bepaald in artikel 2273.

§ 2

De contractuele bepalingen welke in strijd zijn met paragraaf 1 zijn nietig.

§ 3

Dit artikel is niet van toepassing op de pacht.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 29 december 1983 (B.S., 30 december 1983), met ingang van 1 januari 1984 (art. 15).

Artikel 1729
Indien de huurder het gehuurde voor een ander gebruik bezigt dan waarvoor het bestemd was, of voor een gebruik waaruit enig nadeel kan ontstaan voor de verhuurder, kan deze, naar gelang van de omstandigheden, de huur doen ontbinden.

Artikel 1730

[§ 1

[De partijen zijn verplicht een omstandige plaatsbeschrijving op te stellen, op tegenspraak en voor gezamenlijke rekening. Deze plaatsbeschrijving wordt opgesteld ofwel tijdens de periode dat de ruimtes onbewoond zijn, ofwel tijdens de eerste maand van bewoning. Hij wordt gevoegd bij de geschreven huurovereenkomst in de zin van artikel 1bis van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling 2 en zal eveneens onderworpen zijn aan de registratie.]
Bereiken de partijen geen overeenstemming, dan wijst de vrederechter, bij wie de zaak aanhangig wordt gemaakt, met een verzoekschrift ingediend vóór het verstrijken van de termijn van één maand of van vijftien dagen naargelang van het geval, een deskundige aan die de plaatsbeschrijving opmaakt. Het vonnis is uitvoerbaar niettegenstaande verzet en is niet vatbaar voor hoger beroep.

§ 2

Indien in de gehuurde plaatsen belangrijke wijzigingen zijn aangebracht nadat de plaatsbeschrijving is opgemaakt kan elke partij eisen dat op tegenspraak en voor gemeenschappelijke rekening een bijvoegsel bij de plaatsbeschrijving wordt opgemaakt.
Wordt geen overeenstemming bereikt, dan is de in § 1 voorgeschreven procedure van toepassing, behalve wat de termijnen betreft.

§ 3

De contractuele bepalingen welke in strijd zijn met de §§ 1 en 2 zijn nietig.

§ 4

Dit artikel is niet van toepassing op de pacht.]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 4 W. 29 december 1983 (B.S., 30 december 1983), met ingang van 1 januari 1984 (art. 15).
§ 1 gewijzigd bij art. 100 W. 25 april 2007 (B.S., 8 mei 2007 (derde uitg.)).

Artikel 1731

[§ 1

Indien geen omstandige plaatsbeschrijving is opgemaakt, wordt vermoed dat de huurder het gehuurde goed ontvangen heeft in dezelfde staat als waarin het zich bevindt op het einde van de huurovereenkomst, behoudens tegenbewijs, dat door alle middelen kan worden geleverd.

§ 2

Indien tussen verhuurder en huurder een omstandige plaatsbeschrijving is opgemaakt, moet de huurder het goed teruggeven zoals hij het, volgens die beschrijving, ontvangen heeft, met uitzondering van hetgeen door ouderdom of overmacht is teniet gegaan of beschadigd.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 5 W. 29 december 1983 (B.S., 30 december 1983), met ingang van 1 januari 1984 (art. 15).

Artikel 1732
Hij is aansprakelijk voor de beschadigingen of de verliezen die gedurende zijn huurtijd ontstaan, tenzij hij bewijst dat die buiten zijn schuld hebben plaatsgehad.

Artikel 1733
[Hij is aansprakelijk voor brand, tenzij hij bewijst dat de brand buiten zijn schuld is ontstaan.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 7 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).

Artikel 1734
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).

Artikel 1735
De huurder is aansprakelijk voor de beschadigingen en de verliezen die ontstaan door toedoen van zijn huisgenoten of van zijn onderhuurders.

Artikel 1736
[Onverminderd het bepaalde in artikel 1758, wordt de voor onbepaalde duur gesloten huurovereenkomst geacht te zijn aangegaan per maand.
De overeenkomst kan slechts worden beëindigd met inachtneming van een opzeggingstermijn van een maand.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 8 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).

Artikel 1737
Indien de huur bij geschrift is aangegaan, eindigt zij van rechtswege wanneer de bepaalde tijd verstreken is, zonder dat een opzegging is vereist.

Artikel 1738
[Indien de huurder, na beëindiging van een voor een bepaalde duur bij geschrift gesloten overeenkomst, het goed zonder verzet van de verhuurder verder blijft bewonen, is er wederinhuring tegen dezelfde voorwaarden, ook wat de duur betreft.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 9 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).

Artikel 1739
Wanneer een opzegging is betekend, kan de huurder, hoewel hij in het genot gebleven is, zich niet beroepen op een stilzwijgende wederinhuring.

Artikel 1740
[In het geval van de artikelen 1738 en 1739, strekken de verplichtingen van de borgtocht zich niet uit tot de verplichtingen die uit de wederinhuring ontstaan.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 10 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).

Artikel 1741
Het huurcontract wordt ontbonden door het tenietgaan van het verhuurde goed, en door de niet-nakoming van hun verplichtingen door de verhuurder of de huurder.

Artikel 1742
[...] Het huurcontract wordt niet ontbonden door de dood van de verhuurder, noch door de dood van de huurder.
[...]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 4 november 1969 (B.S., 25 november 1969) en bij art. 13, § 3 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 1 W. 7 maart 1929 (B.S., 20 maart 1929) en bij art. 3 W. 7 juli 1951 (B.S., 29 juli 1951).

Artikel 1743
[...] Indien de verhuurder het verhuurde goed verkoopt, kan de pachter of de huurder, die een authentieke huur of een huur met vaste dagtekening heeft, niet uit het gehuurde gezet worden door de koper, tenzij de verhuurder zich dit recht bij het huurcontract heeft voorbehouden.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 13, § 3 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. II W. 4 november 1969 (B.S., 25 november 1969).

Artikel 1744
Indien bij het aangaan van de huur is overeengekomen dat, in geval van verkoop, de pachter of de huurder uit het gehuurde kan worden gezet door de koper, en geen beding gemaakt is omtrent de schadevergoeding, is de verhuurder verplicht de pachter of de huurder schadeloos te stellen op de volgende wijze.

Artikel 1745
Indien het een huis, een appartement of een winkel betreft, betaalt de verhuurder aan de uit het gehuurde gezette huurder, als schadevergoeding, een bedrag gelijk aan de huurprijs voor de tijd die [volgens de wet of de overeenkomst] gelaten wordt tussen de opzegging en het vertrek.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 11 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).

Artikel 1746
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13, § 1 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).

Artikel 1747
De vergoeding wordt door deskundigen bepaald, indien het werkhuizen, fabrieken of andere inrichtingen betreft, die grote voorschotten vereisen.

Artikel 1748
[...] De koper die gebruik wil maken van de bevoegdheid, bij het huurcontract voorbehouden, om, in geval van verkoop, [...] de huurder uit het gehuurde te zetten, is bovendien verplicht de huurder [te waarschuwen binnen de termijnen bepaald door de wet of de overeenkomst.]
[...]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 7 maart 1929 (B.S., 25 maart 1929), bij art. 2 W. 4 november 1969 (B.S., 25 november 1969) en bij art. 12 en 13, § 3 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 3 W. 7 maart 1929 (B.S., 25 maart 1929) en bij art. 4 W. 7 juli 1951 (B.S., 29 juli 1951).

Artikel 1749
Pachters of huurders kunnen niet uit het gehuurde gezet worden, tenzij de verhuurder of, zo niet, de nieuwe koper hun de hierboven bepaalde schadevergoedingen betaalt.

Artikel 1750
Indien de huur niet bij authentieke akte is aangegaan, of geen vaste dagtekening heeft, is de koper niet tot schadevergoeding gehouden.

Artikel 1751
De koper onder beding van wederinkoop kan geen gebruik maken van de bevoegdheid om de huurder uit het gehuurde te zetten, voordat hij, door het verstrijken van de tijd voor de wederinkoop bepaald, onherroepelijk eigenaar is geworden.

Artikel 1752
De huurder die het huis niet van genoegzaam huisraad voorziet, kan eruit worden gezet, tenzij hij voldoende zekerheid stelt voor de betaling van de huur.

Artikel 1752bis
[...]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 6 W. 29 december 1983 (B.S., 30 december 1983), met ingang van 1 januari 1984 (art. 15) en opgeheven bij art. 13 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Zie Woninghuurwet, art. 10.

Artikel 1753
De onderhuurder is jegens de eigenaar slechts gehouden ten belope van de prijs, die hij als onderhuurder verschuldigd is op het ogenblik van het beslag, en zonder dat hij zich op bij voorraad gedane betalingen kan beroepen.
Betalingen die de onderhuurder gedaan heeft, hetzij krachtens een beding van zijn huurcontract, hetzij overeenkomstig het plaatselijk gebruik, worden niet geacht bij voorraad te zijn gedaan.

Artikel 1754
Herstellingen ten laste van de huurder, of geringe herstellingen tot onderhoud, waartoe, behoudens andersluidend beding, de huurder gehouden is, zijn die welke door het plaatselijk gebruik als zodanig beschouwd worden en, onder andere, de herstellingen:
Aan haarden, haardplaten, lijsten en mantels van schoorstenen;
Aan de bepleistering van de muren van appartementen en andere woonplaatsen, onderaan tot op een meter hoogte;
Aan vloerstenen en tegels van kamers, wanneer er slechts enkele gebroken zijn;
Aan ruiten, tenzij die gebroken zijn door hagel of andere buitengewone en door overmacht veroorzaakte voorvallen waarvoor de huurder niet aansprakelijk is;
Aan deuren, vensterramen, planken dienende tot afschutting of tot sluiting van winkels, hengsels, grendels en sloten.

Artikel 1755
Geen van de herstellingen die geacht worden herstellingen ten laste van de huurder te zijn, komt voor rekening van de huurder, wanneer alleen ouderdom of overmacht daartoe aanleiding hebben gegeven.

Artikel 1756
Het ruimen van putten en van sekreten komt ten laste van de verhuurder, indien niet het tegendeel bedongen is.

Artikel 1757
De huur van meubelen om een geheel huis, een gehele woning, een winkel of enig ander appartement daarmee te stofferen, wordt geacht voor zolang te zijn aangegaan als de huizen, woningen, winkels en andere appartementen volgens plaatselijk gebruik doorgaans verhuurd worden.

Artikel 1758
De huur van een gemeubileerd appartement wordt geacht te zijn aangegaan bij het jaar, wanneer zij is aangegaan tegen zoveel per jaar;
Bij de maand, wanneer zij is aangegaan tegen zoveel per maand;
Bij de dag, wanneer zij is aangegaan tegen zoveel per dag.
[...]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 13, § 1 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).

Artikel 1758bis
[...]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 5 W. 22 januari 1985 (B.S., 24 januari 1985) en opgeheven bij art. 13, § 1 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).

Artikel 1758ter
[...]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 6 W. 22 januari 1985 (B.S., 24 januari 1985) en opgeheven bij art. 13, § 1 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).

Artikel 1759
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13, § 1 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).

Artikel 1759bis
[...]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 7 W. 29 december 1983 (B.S., 30 december 1983), met ingang van 1 januari 1984 (art. 15) en opgeheven bij art. 13 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 14, § 2, derde lid W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 8 W. 22 januari 1985 (B.S., 24 januari 1985), met ingang van 1 januari 1985 (art. 176).

Artikel 1760
In geval van ontbinding van de huur door de schuld van de huurder, is deze verplicht de huurprijs te betalen gedurende de tijd die voor de wederverhuring nodig is, onverminderd de vergoeding van de schade die door het wangebruik mocht zijn veroorzaakt.

Artikel 1761 ? 1762 (oud art. 1761 - 1762)
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 13, § 1 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).

Artikel 1762bis
De uitdrukkelijke ontbindende voorwaarde wordt voor niet geschreven gehouden.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 W. 30 mei 1931 (B.S., 1-2 juni 1931).
Afdeling II Regels betreffende de huurovereenkomsten met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de huurder in het bijzonder
Opheffing (Vlaams Gewest)
Opgeheven, voor het Vlaamse Gewest, bij art. 79 Decr.Vl. 9 november 2018 (BS 7 december 2018), met ingang van 1 januari 2019, met uitzondering van artikel 10 dat wordt opgeheven op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum (art. 84).
Wetshistoriek
Afdeling II (art. 1 tot 12) ingevoegd bij art. 2 W. 20 februari 1991 (B.S., 22 februari 1991), met ingang van 28 februari 1991 (art. 18).
Afdeling IIbis Regels betreffende de handelshuur in het bijzonder
Wetshistoriek
Afdeling IIbis (art. 1-32) ingevoegd bij art. 2 W. 30 mei 1931 (B.S., 1-2 juni 1931) en vervangen bij art. 1 W. 30 april 1951 (B.S., 10 mei 1951).
Afdeling III Regels betreffende de pacht in het bijzonder
Wetshistoriek
Afdeling III (art. 1-58) ingevoegd bij art. 1 W. 4 november 1969 (B.S., 25 november 1969).

Hoofdstuk III Huur van werk en van diensten

Artikel 1779
Er zijn drie hoofdsoorten van huur van werk en van diensten:
De huur van werklieden die in iemands dienst treden;
Die van vervoerders te land en te water, die zich belasten met het vervoer van personen of van koopwaren;
Die van aannemers van werken die handelen ingevolge bestekken of aannemingen.
Afdeling I Huur van dienstboden en werklieden
Artikel 1780
Men kan zijn diensten slechts voor een tijd of voor een bepaalde onderneming verbinden.

Artikel 1781
Deze afdeling is niet van toepassing op vervoerovereenkomsten die worden beheerst door het Belgisch Scheepvaartwetboek.
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 1 W. 10 juli 1883 (B.S., 11 juli 1883) en opnieuw opgenomen bij art. 5 Wet 8 mei 2019 (BS 1 augustus 2019), met ingang van 1 september 2020 (art. 141).
Afdeling II Ondernemers van vervoer te land en te water
Artikel 1782
Vervoerders te land en te water hebben, ten aanzien van de bewaring en het behoud van de zaken die hun zijn toevertrouwd, dezelfde verplichtingen als logementhouders, van wie sprake in de titel Bewaargeving en sekwester.

Artikel 1783
Zij zijn verantwoordelijk niet alleen voor hetgeen zij reeds in hun vaartuig of voertuig hebben geladen, maar ook voor hetgeen hun op de wal of in de stapelplaats is afgegeven om in hun vaartuig of voertuig te worden geplaatst.

Artikel 1784
Zij zijn aansprakelijk voor het verlies en de beschadiging van de zaken die hun zijn toevertrouwd, tenzij zij bewijzen dat deze zijn verloren gegaan of beschadigd door toeval of overmacht.

Artikel 1785
Ondernemers van openbaar personenvervoer te land en te water, en ondernemers van openbaar goederenvervoer, moeten een register houden van het geld, de voorwerpen en de pakketten met het vervoer waarvan zij zich belasten.

Artikel 1786
Ondernemers en bestuurders van openbaar personen- en goederenvervoer, en gezagvoerders van schuiten en schepen zijn bovendien onderworpen aan bijzondere reglementen, die tussen hen en de andere burgers tot wet strekken.
Afdeling III Bestekken en aannemingen
Artikel 1787
Wanneer men iemand belast met het maken van een werk, kan men overeenkomen dat hij alleen zijn arbeid of zijn diensten, ofwel dat hij ook de stof zal verstrekken.

Artikel 1788
Ingeval de werkman de stof verstrekt en de zaak op welke wijze ook teniet gaat voordat zij geleverd is, komt het verlies voor rekening van de werkman, tenzij de opdrachtgever in gebreke was om de zaak te ontvangen.

Artikel 1789
Ingeval de werkman alleen zijn arbeid of zijn diensten verstrekt en de zaak teniet gaat, is hij slechts voor zijn schuld aansprakelijk.

Artikel 1790
Indien, in het geval van het vorige artikel, de zaak teniet gaat, zelfs buiten enige schuld van de werkman, voordat het werk ontvangen is en zonder dat de opdrachtgever in gebreke was het werk goed te keuren, kan de werkman geen aanspraak maken op loon, tenzij de zaak is teniet gegaan door een gebrek in de stof.

Artikel 1791
Wanneer een werk bij het stuk of bij de maat vervaardigd wordt, kan de goedkeuring ervan bij gedeelten geschieden; zij wordt geacht te zijn gedaan voor al de betaalde gedeelten, indien de opdrachtgever de werkman telkens betaalt naar verhouding van hetgeen is afgewerkt.

Artikel 1792
Indien een gebouw dat tegen vaste prijs is opgericht, geheel of gedeeltelijk teniet gaat door een gebrek in de bouw, zelfs door de ongeschiktheid van de grond, zijn de architect en de aannemer daarvoor gedurende tien jaren aansprakelijk.

Artikel 1793
Wanneer een architect of een aannemer het oprichten van een gebouw op zich heeft genomen tegen vaste prijs, volgens een met de eigenaar van de grond vastgelegd en overeengekomen plan, kan hij geen vermeerdering van de prijs vorderen, noch onder voorwendsel van vermeerdering van de arbeidslonen of van de bouwstoffen, noch onder voorwendsel van verandering of vergrotingen die in het plan zijn aangebracht, tenzij voor die veranderingen of vergrotingen schriftelijke toestemming is verleend, en de prijs ervan met de eigenaar is overeengekomen.

Artikel 1794
De opdrachtgever kan de aanneming tegen vaste prijs door zijn enkele wil verbreken, ook al is het werk reeds begonnen, mits hij de aannemer schadeloos stelt voor al zijn uitgaven, al zijn arbeid, en alles wat hij bij die aanneming had kunnen winnen.

Artikel 1795
Huur van werk wordt ontbonden door de dood van de werkman, de architect of de aannemer.

Artikel 1796
Maar de eigenaar is gehouden aan hun nalatenschap de waarde van het gedane werk en die van de in gereedheid gebrachte bouwstoffen te betalen, naar evenredigheid van de bij de overeenkomst bedongen prijs, doch alleen indien die werken of die bouwstoffen hem van nut kunnen zijn.

Artikel 1797
De aannemer is aansprakelijk voor de daad van de personen die hij bezigt.

Artikel 1798
[Metselaars, timmerlieden, arbeiders, vaklui en onderaannemers gebezigd bij het oprichten van een gebouw of voor andere werken die bij aanneming zijn uitgevoerd, hebben tegen de bouwheer een rechtstreekse vordering ten belope van hetgeen deze aan de aannemer verschuldigd is op het ogenblik dat hun rechtsvordering wordt ingesteld.
De onderaannemer wordt als aannemer en de aannemer als bouwheer beschouwd ten opzichte van de eigen onderaannemers van de eerstgenoemde.]
[In geval van betwisting tussen de onderaannemer en de aannemer, kan de bouwheer het bedrag storten in de Deposito- en Consignatiekas of op een geblokkeerde rekening op naam van de aannemer en onderaannemer bij een financiële instelling. De bouwheer is hiertoe verplicht indien hij hiertoe schriftelijk wordt verzocht door de hoofdaannemer of de onderaannemer.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 19 februari 1990 (B.S., 24 maart 1990) en gewijzigd bij art. 90 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).
Voorgeschiedenis
In die zin geïnterpreteerd dat het de rechtstreekse vordering enkel toekent aan de onderaannemer in de eerste graad ten aanzien van de bouwheer en aan de onderaannemer in de tweede graad ten aanzien van de hoofdaannemer, en niet aan de onderaannemers in de derde graad en verder, schendt artikel 1798 van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
In die zin geïnterpreteerd dat het de rechtstreekse vordering toekent aan alle onderaannemers ten aanzien van de schuldenaar van hun schuldenaar, schendt artikel 1798 van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet (GwH nr. 12/2012, 2 februari 2012 (prejudiciële vraag) (BS 30 maart 2012 (ed. 2))).

Artikel 1799
Metselaars, timmerlieden, slotenmakers en andere werklieden die rechtstreeks werken aannemen tegen vaste prijs, zijn gehouden aan de regels in deze afdeling voorgeschreven: zij zijn aannemers voor het werk dat zij uitvoeren.

Hoofdstuk IV Veepacht

Afdeling I Algemene bepalingen
Artikel 1800
Veepacht is een contract waarbij de ene partij aan de andere vee geeft om het te bewaken, te voeden en te verzorgen, onder zodanige voorwaarden als tussen hen is overeengekomen.

Artikel 1801
Er zijn verschillende soorten van veepacht:
Eenvoudige of gewone veepacht,
Veepacht bij helften,
Veepacht gegeven aan de pachter of aan de deelpachter.
Er is nog een vierde soort van contract, oneigenlijk “veepacht” genoemd.

Artikel 1802
Men kan alle soorten van dieren in veepacht geven, die voor de aanfok geschikt zijn of die voor de landbouw of de handel voordeel kunnen opleveren.

Artikel 1803
Bij ontstentenis van bijzondere overeenkomsten worden die contracten naar de hiernavolgende beginselen geregeld.
Afdeling II Eenvoudige veepacht
Artikel 1804
Eenvoudige veepacht is een contract waarbij men aan een ander dieren geeft om die te bewaken, te voeden en te verzorgen, onder voorwaarde dat de pachter de helft zal ontvangen van de aanfok, en dat hij ook de helft zal dragen van het verlies.

Artikel 1805
Schatting van het vee in het contract van veepacht draagt de eigendom van het vee niet over op de pachter; zij dient alleen om het verlies of de winst bij het eindigen van de veepacht te bepalen.

Artikel 1806
De pachter is verplicht voor het behoud van het gepachte vee als een goed huisvader te zorgen.

Artikel 1807
Voor het toeval is hij alleen dan aansprakelijk indien er tevoren zijnerzijds enige schuld is geweest, zonder welke het verlies niet zou hebben plaatsgehad.

Artikel 1808
In geval van geschil dienaangaande moet de pachter het bewijs leveren van het toeval, en de verpachter het bewijs van de schuld die volgens hem aan de pachter te wijten is.

Artikel 1809
De pachter die, als gevolg van het toeval, van zijn verplichting ontslagen is, moet niettemin de huiden van de dieren verantwoorden.

Artikel 1810
Indien het vee geheel teniet gaat buiten de schuld van de pachter, komt het verlies daarvan voor rekening van de verpachter.
Indien slechts een gedeelte teniet gaat, wordt het verlies gemeenschappelijk gedragen, volgens de schatting die gedaan is bij de aanvang, en die welke zal worden gedaan bij het eindigen van de veepacht.

Artikel 1811
Men mag niet bedingen:
Dat de pachter het gehele verlies van het vee zal dragen, ook wanneer het door toeval en buiten zijn schuld is ontstaan,
Of dat hij in het verlies een groter aandeel zal hebben dan in de winst,
Of dat de verpachter, bij het einde van de veepacht, iets meer zal voorafnemen dan het door hem geleverde vee.
Alle zodanige overeenkomsten zijn nietig.
De pachter alleen geniet het voordeel van het zuivel, de mest en het werk van de in veepacht gegeven dieren.
De wol en de aanfok worden verdeeld.

Artikel 1812
De pachter mag over geen enkel dier, hetzij van de oorspronkelijke kudde, hetzij van de aanfok, beschikken zonder toestemming van de verpachter, die evenmin erover mag beschikken zonder toestemming van de pachter.

Artikel 1813
Wanneer het vee in pacht gegeven wordt aan de pachter van een ander eigenaar, moet deze laatste daarvan in kennis worden gesteld; anders kan hij op het vee beslag leggen en het doen verkopen voor hetgeen zijn pachter hem verschuldigd is.

Artikel 1814
De pachter mag de schapen niet scheren zonder de verpachter daarvan vooraf te verwittigen.

Artikel 1815
Indien de duur van de veepacht niet bij de overeenkomst bepaald is, wordt zij geacht te zijn aangegaan voor drie jaren.

Artikel 1816
De verpachter kan de ontbinding ervan eerder vorderen, indien de pachter zijn verplichtingen niet nakomt.

Artikel 1817
Bij het einde van de pacht, of bij de ontbinding ervan, wordt het vee opnieuw geschat.
De verpachter kan dieren van elke soort voorafnemen, ten belope van de eerste schatting; de overige worden verdeeld.
Indien er niet genoeg dieren zijn om de eerste schatting te bereiken, neemt de verpachter hetgeen over is, en de partijen vergoeden elkaar het verlies.
Afdeling III Veepacht bij helften
Artikel 1818
Veepacht bij helften is een vennootschap waarbij ieder contractant de helft van het vee verstrekt, dat gemeen blijft wat winst en verlies betreft.

Artikel 1819
De pachter alleen geniet, zoals bij eenvoudige veepacht, het voordeel van het zuivel, de mest en het werk van de dieren.
De verpachter heeft enkel recht op de helft van de wol en van de aanfok.
Iedere daarmee strijdige overeenkomst is nietig, tenzij de verpachter eigenaar is van de boerderij waarvan de pachter huurder of deelpachter is.

Artikel 1820
Alle overige regels betreffende de eenvoudige veepacht zijn van toepassing op de veepacht bij helften.
Afdeling IV Veepacht door de eigenaar toegestaan aan zijn pachter of zijn deelpachter
§ 1 Veepacht aan de pachter toegestaan
Artikel 1821
Deze veepacht (ook “ijzeren veepacht” genoemd) is die waarbij de eigenaar van een boerderij deze in pacht geeft, onder verplichting voor de pachter om, bij het eindigen van de pacht, dieren achter te laten van gelijke waarde als de geschatte waarde van de dieren die hij ontvangen heeft.

Artikel 1822
De schatting van het aan de pachter gegeven vee draagt hem de eigendom daarvan niet over, maar brengt niettemin het risico te zijnen laste.

Artikel 1823
Alle voordelen komen toe aan de pachter zolang zijn pacht duurt, behoudens daarmee strijdige overeenkomst.

Artikel 1824
Bij veepacht aan de pachter toegestaan, is de mest niet begrepen in de persoonlijke voordelen van de pachter, maar behoort aan de boerderij en moet uitsluitend voor de exploitatie daarvan aangewend worden.

Artikel 1825
Het verlies, ook al is het volledig en door toeval veroorzaakt, komt voor het geheel ten laste van de pachter, behoudens daarmee strijdige overeenkomst.

Artikel 1826
Bij het einde van de pacht kan de pachter het vee niet behouden tegen betaling van de prijs van de oorspronkelijke schatting; hij moet vee achterlaten van gelijke waarde als het vee dat hij ontvangen heeft.
Indien er een tekort is, moet hij dit vergoeden; en alleen het meerdere behoort hem toe.
§ 2 Veepacht aan de deelpachter toegestaan
Artikel 1827
Indien het in pacht gegeven vee geheel teniet gaat buiten de schuld van de deelpachter, draagt de verpachter het verlies.

Artikel 1828
Men mag bedingen dat de deelpachter aan de verpachter zijn aandeel in de wol zal overlaten tegen een prijs beneden de normale waarde;
Dat de verpachter een groter aandeel in de winst zal hebben;
Dat hij de helft zal hebben van het zuivel;
Maar men mag niet bedingen dat de deelpachter het gehele verlies zal dragen.

Artikel 1829
Deze veepacht eindigt tegelijk met de deelpacht.

Artikel 1830
Zij is verder aan alle regels van de gewone veepacht onderworpen.
Afdeling V Contract oneigenlijk veepacht genoemd
Artikel 1831
Wanneer een of meer koeien gegeven worden om die te stallen en te voeden, behoudt de verhuurder de eigendom daarvan; geen ander voordeel dan de kalveren die van de koeien voortkomen, komt hem toe.

Titel IX

Wetshistoriek
Titel IX (art. 1832 tot 1873) opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).
Voorgeschiedenis
Opschrift vervangen bij art. 1 W. 14 juli 1987 (B.S., 30 juli 1987), met ingang van 1 september 1987 (art. 15).

Eerste hoofdstuk

Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).
Artikel 1832
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 101 W. 13 april 1995 (B.S., 17 juni 1995), met ingang van 1 juli 1996 (art. 113).

Artikel 1833
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1834
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 1 W. 20 maart 1948 (B.S., 26 maart 1948) en bij art. 2 W. 10 december 1990 (B.S., 22 december 1990).

Hoofdstuk II

Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).
Artikel 1835
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).
Eerste afdeling
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).
Artikel 1836
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1837
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1838
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1839
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1840
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).
Afdeling II
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).
Artikel 1841
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1842
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Hoofdstuk III

Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).
Eerste afdeling
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).
Artikel 1843
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1844
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1845
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1846
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1847
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1848
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1849
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1850
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1851
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1852
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1853
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1854
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1855
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1856
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1857
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1858
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1859
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1860
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1861
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).
Afdeling II
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).
Artikel 1862
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 102 W. 13 april 1995 (B.S., 17 juni 1995), met ingang van 1 juli 1996 (art. 113).

Artikel 1863
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 103 W. 13 april 1995 (B.S., 17 juni 1995), met ingang van 1 juli 1996 (art. 113).

Artikel 1864
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Hoofdstuk IV

Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).
Artikel 1865
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).
Voorgeschiedenis
Lid 1, 4° gewijzigd bij art. 28, 24° W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 1866
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1867
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1868
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1869
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1870
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1871
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Artikel 1872
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).
Artikel 1873
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 16 W. 7 mei 1999 (B.S., 6 augustus 1999 (tweede uitg.)), met ingang van 6 februari 2001 (art. 25).

Titel X Lening

Artikel 1874

Er zijn twee soorten van lening:
De lening van zaken die niet teniet gaan door het gebruik dat men ervan maakt;
En de lening van zaken die teniet gaan door het gebruik dat men ervan maakt.
De eerste soort heet bruiklening of commodaat;
De tweede heet verbruiklening of eenvoudig lening.

Eerste hoofdstuk Bruiklening of commodaat

Eerste afdeling Aard van de bruiklening
Artikel 1875
Bruiklening of commodaat is een contract waarbij de ene partij aan de andere een zaak afgeeft om daarvan gebruik te maken, onder verplichting voor degene die de zaak ontvangt, die terug te geven na daarvan gebruik te hebben gemaakt.

Artikel 1876
Deze lening is essentieel een overeenkomst om niet.

Artikel 1877
De uitlener blijft eigenaar van de geleende zaak.

Artikel 1878
Alles wat in de handel is, en niet door het gebruik teniet gaat, kan het voorwerp zijn van deze overeenkomst.

Artikel 1879
De verbintenissen die uit de bruiklening ontstaan, gaan over op de erfgenamen van degene die te leen geeft, en op de erfgenamen van degene die te leen ontvangt.
Indien men echter de lening alleen gedaan heeft uit aanmerking van de lener, en aan zijn persoon in het bijzonder, kunnen zijn erfgenamen het genot van de geleende zaak niet blijven behouden.
Afdeling II Verplichtingen van de lener
Artikel 1880
De lener is gehouden als een goed huisvader voor de bewaring en het behoud van de geleende zaak te zorgen. Hij mag zich slechts ervan bedienen voor het gebruik dat door de aard der zaak of door de overeenkomst bepaald is; een en ander op straffe van schadevergoeding, indien daartoe grond bestaat.

Artikel 1881
Indien de lener zich van de zaak bedient voor een ander gebruik, of gedurende een langere tijd dan hij mocht, is hij voor het verlies aansprakelijk, al is dit ook door toeval ontstaan.

Artikel 1882
Indien de zaak teniet gaat door een toeval waarvoor de lener die had kunnen behoeden door zijn eigen zaak te gebruiken, of indien hij, ingeval hij slechts een van beide kon behouden, de voorkeur aan de zijne heeft gegeven, is hij voor het verlies van de andere aansprakelijk.

Artikel 1883
Indien de zaak bij het te leen geven geschat is, komt het verlies, al ontstaat het ook door toeval, voor rekening van de lener, zo er geen daarmee strijdige overeenkomst bestaat.

Artikel 1884
Indien de zaak in waarde vermindert alleen ten gevolge van het gebruik waarvoor zij geleend is, en buiten enige schuld van de lener, moet deze voor de waardevermindering niet instaan.

Artikel 1885
De lener mag de zaak niet voor zich houden bij wijze van schuldvergelijking met hetgeen de uitlener hem verschuldigd is.

Artikel 1886
Indien de lener, om van de zaak gebruik te kunnen maken, enige uitgave heeft gedaan, kan hij die niet terugvorderen.

Artikel 1887
Indien verscheidene personen gezamenlijk dezelfde zaak te leen hebben ontvangen, zijn zij daarvoor jegens de uitlener hoofdelijk aansprakelijk.
Afdeling III Verplichtingen van degene die in bruikleen geeft
Artikel 1888
De uitlener kan de geleende zaak niet terugnemen dan nadat de overeengekomen tijd verlopen is, of bij gebreke van overeenkomst dienaangaande, nadat zij gediend heeft voor het gebruik waarvoor zij was uitgeleend.

Artikel 1889
Indien evenwel, gedurende die tijd, of voordat de behoefte van de lener heeft opgehouden, de uitlener zijn zaak dringend en onvoorziens nodig heeft, kan de rechter, naar gelang van de omstandigheden, de lener verplichten hem die terug te geven.

Artikel 1890
Indien, gedurende de lening, de lener, voor het behoud van de zaak, enige buitengewone, noodzakelijke uitgave heeft moeten doen, die zo dringend was dat hij daarvan tevoren aan de uitlener geen kennis heeft kunnen geven, is deze verplicht hem de uitgave te vergoeden.

Artikel 1891
Wanneer de geleende zaak zodanige gebreken heeft dat zij aan hem die zich ervan bedient, schade kan veroorzaken, is de uitlener aansprakelijk, indien hij de gebreken kende en de lener daarvan niet op de hoogte heeft gebracht.

Hoofdstuk II Verbruiklening of eenvoudige lening

Eerste afdeling Aard van de verbruiklening
Artikel 1892
Verbruiklening is een contract waarbij de ene partij een zekere hoeveelheid zaken die door het gebruik teniet gaan, aan de andere partij afgeeft, onder verplichting voor deze om aan de eerstgenoemde evenzoveel van gelijke soort en hoedanigheid terug te geven.

Artikel 1893
Uit kracht van deze lening wordt de lener eigenaar van de geleende zaak; en indien deze, op welke wijze ook, teniet gaat, is het verlies ervan voor zijn rekening.

Artikel 1894
Zaken die, hoewel van dezelfde soort, individueel verschillen, zoals dieren, kan men niet als verbruiklening te leen geven: dat is dan bruiklening.

Artikel 1895
De verbintenis die voortvloeit uit een lening van geld, is steeds bepaald door de numerieke geldsom die in het contract is uitgedrukt.
Indien er vóór het tijdstip van de betaling vermeerdering of vermindering van de waarde van de muntspeciën heeft plaatsgehad, moet de schuldenaar de geleende numerieke geldsom teruggeven en moet hij slechts die som teruggeven in de muntspeciën die gangbaar zijn op het ogenblik van de betaling.

Artikel 1896
De in het vorige artikel gestelde regel geldt niet, indien de lening in staven geschied is.

Artikel 1897
Indien staven of waren zijn te leen gegeven, moet de schuldenaar, hoezeer de waarde daarvan ook vermeerderd of verminderd mocht zijn, altijd een gelijke hoeveelheid en hoedanigheid, en niets anders, teruggeven.
Afdeling II Verplichtingen van de uitlener
Artikel 1898
Bij verbruiklening is de uitlener aansprakelijk op de wijze die bij artikel 1891 voor de bruiklening bepaald is.

Artikel 1899
De uitlener kan de geleende zaken niet terugvorderen voordat de overeengekomen tijd verstreken is.

Artikel 1900
Indien voor de teruggave geen tijd bepaald is, kan de rechter aan de lener uitstel toestaan, naar gelang van de omstandigheden.

Artikel 1901
Indien enkel is overeengekomen dat de lener zal betalen wanneer hij dit zal kunnen, of wanneer hij de nodige middelen daartoe zal bezitten, bepaalt de rechter een tijd voor de betaling, naar gelang van de omstandigheden.
Afdeling III Verplichtingen van de lener
Artikel 1902
De lener is gehouden de geleende zaken in dezelfde hoeveelheid en hoedanigheid en op de overeengekomen tijd terug te geven.

Artikel 1903
Indien het hem niet mogelijk is daaraan te voldoen, moet hij de waarde van het geleende betalen, gelet op de tijd en de plaats waarop de zaak volgens de overeenkomst moest worden teruggegeven.
Indien die tijd en die plaats niet zijn bepaald, geschiedt de betaling volgens de prijs ten tijde en ter plaatse van de lening.

Artikel 1904
Indien de lener de geleende zaken of de waarde ervan niet op de overeengekomen tijd teruggeeft, is hij daarvan interest verschuldigd te rekenen van de dag van de [aanmaning].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 7 W. 1 mei 1913 (B.S., 2-3 mei 1913).

Hoofdstuk III Lening op interest

Artikel 1905
Het is geoorloofd interest te bedingen voor eenvoudige leningen, hetzij van geld, hetzij van waren of andere roerende zaken.

Artikel 1906
De lener die interest betaald heeft welke niet bedongen was, kan die niet terugvorderen, noch op het kapitaal in mindering brengen.

Artikel 1907
[De interest is of wettelijk of bij overeenkomst bedongen. De wettelijke interest wordt bij de wet bepaald. De bedongen interest mag de wettelijke te boven gaan, in alle gevallen waarin de wet dit niet verbiedt.
In de overeenkomsten van geldlening terugbetaalbaar door middel van annuïteiten, moeten de rentevoet van de lening en de voor de wederherstelling van het kapitaal bedongen rentevoet, vastgesteld worden door afzonderlijke bepalingen van de akte.
In geen geval mag de verhoging van de interest wegens vertraging in de betaling, een half t.h. per jaar op het verschuldigd gebleven kapitaal overschrijden.
Indien de rentevoet van de lening niet is vastgesteld door een bijzondere bepaling der overeenkomst van lening, zal de wettelijke interest worden toegepast en de lener zal niets verschuldigd zijn als commissie of als bijkomende vergelding.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 1 W. 27 juli 1934 (B.S., 29 juli 1934).

Artikel 1907bis
Bij gehele of gedeeltelijke terugbetaling van een lening op interest kan in geen geval van de schuldenaar, buiten het terugbetaalde kapitaal en de vervallen interest, een vergoeding voor wederbelegging worden gevorderd, groter dan zes maanden interest, berekend over de terugbetaalde som en naar de in de overeenkomst bepaalde rentevoet.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 27 juli 1934 (B.S., 29 juli 1934).

Artikel 1907ter
Onverminderd de toepassing van de bepalingen tot bescherming der onbekwamen of betreffende de geldigheid der overeenkomsten, indien de uitlener, met misbruik van de behoeften, van de zwakheden, van de hartstochten of van de onwetendheid van de lener, zich, voor zichzelf of voor anderen, een interest of andere voordelen heeft doen beloven, die klaarblijkelijk de normale interest en de dekking van het risico van de lening overschrijden, vermindert de rechter, op vordering van de lener, diens verplichtingen tot de terugbetaling van het geleende kapitaal en de betaling van de wettelijke interest.
De vermindering is van toepassing op de door de lener gedane betalingen, mits de vordering wordt ingesteld binnen drie jaren te rekenen van de dag van de betaling.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 K.B. nr. 148, 18 maart 1935 (B.S., 20 maart 1935).

Artikel 1908
Kwijting voor het kapitaal, gegeven zonder voorbehoud van de interest, doet vermoeden dat deze betaald is en heeft bevrijding ervan ten gevolge.

Artikel 1909
Men kan interest bedingen tegen betaling van een kapitaal dat de uitlener zich verbindt niet te zullen terugvorderen.
In dit geval wordt de lening vestiging van rente genoemd.

Artikel 1910
Deze rente kan gevestigd worden op twee wijzen, als altijddurende rente of als lijfrente.

Artikel 1911
De altijddurende rente is essentieel aflosbaar.
Partijen kunnen slechts overeenkomen dat de aflossing niet zal geschieden dan na verloop van een zekere tijd, die tien jaren niet mag te boven gaan, of zonder dat de schuldeiser vooraf zal zijn gewaarschuwd met inachtneming van de door hen bepaalde termijn.

Artikel 1912
De schuldenaar van een altijddurende rente kan tot aflossing genoodzaakt worden:
Indien hij gedurende twee jaren ophoudt zijn verplichtingen na te komen;
Indien hij verzuimt ten behoeve van de uitlener de bij het contract beloofde zekerheid te stellen.

Artikel 1913
Het kapitaal van de altijddurende rente wordt ook opeisbaar in geval van faillissement of van kennelijk onvermogen van de schuldenaar.

Artikel 1914
De regels betreffende de lijfrente worden bepaald in de titel Kanscontracten.

Titel XI Bewaargeving en sekwester

Eerste hoofdstuk Bewaargeving in het algemeen en verschillende soorten van bewaargeving

Artikel 1915
Bewaargeving in het algemeen is een handeling waarbij men de zaak van een ander aanneemt, onder verplichting om die te bewaren en in natura terug te geven.

Artikel 1916
Er zijn twee soorten van bewaargeving: de eigenlijke bewaargeving en het sekwester.

Hoofdstuk II Eigenlijke bewaargeving

Eerste afdeling Aard en wezen van het contract van bewaargeving
Artikel 1917
De eigenlijke bewaargeving is essentieel een contract om niet.

Artikel 1918
Zij kan slechts roerende goederen tot voorwerp hebben.

Artikel 1919
Zij is niet voltrokken dan door de werkelijke of de fictieve overgave van de in bewaring gegeven zaak.
Fictieve overgave is voldoende, wanneer de bewaarnemer reeds uit enigen anderen hoofde in het bezit is van de zaak die men hem op grond van de bewaargeving laat behouden.

Artikel 1920
Bewaargeving geschiedt vrijwillig of uit noodzaak.
Afdeling II Vrijwillige bewaargeving
Artikel 1921
Vrijwillige bewaargeving komt tot stand door de wederzijdse toestemming van de bewaargever en de bewaarnemer.

Artikel 1922
Vrijwillige bewaargeving kan slechts wettig gedaan worden door de eigenaar van de in bewaring gegeven zaak, of met zijn uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming.

Artikel 1923
Vrijwillige bewaargeving moet door geschrift bewezen worden. Het bewijs door getuigen wordt niet toegelaten voor een waarde die [375 EUR] te boven gaat.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000 (B.S., 30 augustus 2000 (eerste uitg.)), met ingang van 1 januari 2002 (art. 17).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 1 W. 20 maart 1948 (B.S., 26 maart 1948) en bij art. 2 W. 10 december 1990 (B.S., 22 december 1990).

Artikel 1924
Wanneer een bewaargeving die [375 EUR] te boven gaat, niet door geschrift bewezen is, wordt hij die als bewaarnemer wordt aangesproken, op zijn woord geloofd, hetzij betreffende het feit van de bewaargeving zelf, hetzij betreffende de zaak die het voorwerp ervan uitmaakte, hetzij betreffende de teruggave daarvan.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000 (B.S., 30 augustus 2000 (eerste uitg.)), met ingang van 1 januari 2002 (art. 17).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 1 W. 20 maart 1948 (B.S., 26 maart 1948) en bij art. 2 W. 10 december 1990 (B.S., 22 december 1990).

Artikel 1925
Vrijwillige bewaargeving kan alleen plaatshebben tussen personen die bekwaam zijn om contracten aan te gaan.
Wanneer evenwel iemand die bekwaam is om contracten aan te gaan, iets in bewaring aanneemt van een onbekwame, is hij gehouden tot alle verplichtingen van een werkelijke bewaarnemer; hij kan vervolgd worden door de voogd of de bewindvoerder van de persoon die de zaak in bewaring gegeven heeft.

Artikel 1926
Indien de bewaargeving aan een onbekwame gedaan is door iemand die bekwaam is, heeft de bewaargever een vordering tot teruggave van de in bewaring gegeven zaak slechts zolang deze nog in handen van de bewaarnemer is, of een vordering tot vergoeding ten belope van het voordeel dat de bewaarnemer uit de zaak getrokken heeft.
Afdeling III Verplichtingen van de bewaarnemer
Artikel 1927
De bewaarnemer moet aan de bewaring van de in bewaring gegeven zaak dezelfde zorg besteden als hij aan de bewaring van zijn eigen zaken besteedt.

Artikel 1928
De bepaling van het vorige artikel wordt strenger toegepast:
indien de bewaarnemer zichzelf heeft aangeboden om de zaak in bewaring te nemen;
indien hij een loon voor de bewaring bedongen heeft;
indien de bewaargeving uitsluitend in het belang van de bewaarnemer geschied is;
indien uitdrukkelijk is overeengekomen dat de bewaarnemer voor om het even welke schuld aansprakelijk zal zijn.

Artikel 1929
In geen geval is de bewaarnemer aansprakelijk voor gevallen van overmacht, behalve indien hij in gebreke gesteld is de in bewaring gegeven zaak terug te geven.

Artikel 1930
Hij mag zich van de in bewaring gegeven zaak niet bedienen, zonder uitdrukkelijk of stilzwijgend verlof van de bewaargever.

Artikel 1931
Hij mag niet onderzoeken waarin de zaken bestaan, die hem in bewaring zijn gegeven, wanneer die hem in een gesloten kist of onder verzegelde omslag zijn toevertrouwd.

Artikel 1932
De bewaarnemer moet de zaak zelf, die hij ontvangen heeft, teruggeven.
Aldus moet in bewaring gegeven gemunt geld in dezelfde speciën worden teruggegeven, hetzij de waarde ervan vermeerderd of verminderd is.

Artikel 1933
De bewaarnemer behoeft de in bewaring ontvangen zaak slechts terug te geven in de staat waarin zij zich bevindt op het tijdstip van de teruggave. De beschadiging die zij buiten zijn toedoen heeft ondergaan, komt voor rekening van de bewaargever.

Artikel 1934
De bewaarnemer aan wie de zaak door overmacht ontnomen is, en die daarvoor een prijs of iets anders in de plaats ontvangen heeft, moet het aldus ontvangene teruggeven.

Artikel 1935
De erfgenaam van de bewaarnemer, die, niet wetende dat de zaak in bewaring gegeven was, deze te goeder trouw verkocht heeft, is slechts verplicht de door hem ontvangen prijs terug te geven, of indien hij de prijs nog niet ontvangen heeft, zijn vordering tegen de koper af te staan.

Artikel 1936
Indien de in bewaring gegeven zaak vruchten heeft opgeleverd, die door de bewaarnemer ontvangen zijn, is hij verplicht die terug te geven. Van geld dat in bewaring is gegeven, is hij geen interest verschuldigd dan van de dag waarop hij in gebreke gesteld is het terug te geven.

Artikel 1937
De bewaarnemer moet de in bewaring gegeven zaak slechts teruggeven aan degene die ze hem heeft toevertrouwd, of aan hem in wiens naam de bewaargeving gedaan is, of aan hem die aangewezen is om ze terug te ontvangen.

Artikel 1938
Hij kan van hem die de zaak in bewaring gegeven heeft, het bewijs niet vorderen, dat hij eigenaar was van die zaak.
Indien hij niettemin ontdekt dat de zaak gestolen is, en wie daarvan de ware eigenaar is, moet hij aan de eigenaar kennis geven dat de zaak bij hem in bewaring is gegeven, met aanmaning om ze binnen een bepaalde en genoegzame tijd op te eisen. Indien degene aan wie de kennisgeving gedaan is, verzuimt de in bewaring gegeven zaak op te eisen, is de bewaarnemer wettig ontslagen door de overgave van de zaak aan hem van wie hij die ontvangen heeft.

Artikel 1939
In geval van [...] overlijden van de bewaargever kan de in bewaring gegeven zaak slechts aan zijn erfgenaam worden teruggegeven.
Indien er verscheidene erfgenamen zijn, moet de zaak teruggegeven worden aan ieder van hen voor zijn aandeel.
Indien de in bewaring gegeven zaak ondeelbaar is, moeten de erfgenamen zich met elkaar verstaan omtrent de overneming van de zaak.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 28, 25° W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 1940
[Indien de bewaargever van staat veranderd is, bijvoorbeeld indien tegen een meerderjarige bewaargever onbewaamverklaring is uitgesproken en in alle soortgelijke gevallen, kan de in bewaring gegeven zaak slechts teruggegeven worden aan hem die het beheer heeft over de rechten en de goederen van de bewaargever.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 19 W. 13 februari 2003 (B.S., 28 februari 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 juni 2003 (art. 23).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 7, § 8 W. 30 april 1958 (B.S., 10 mei 1958).

Artikel 1941
Indien de zaak in bewaring gegeven is door de voogd [...] of door een bewindvoerder, in hun onderscheiden hoedanigheid, en hun beheer of bestuur geëindigd is, kan zij slechts teruggegeven worden aan de persoon die door die voogd [...] of die bewindvoerder vertegenwoordigd werd.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 20 W. 13 februari 2003 (B.S., 28 februari 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 juni 2003 (art. 23).

Artikel 1942
Indien het contract van bewaargeving de plaats aanwijst waar de teruggave moet geschieden, is de bewaarnemer gehouden de in bewaring gegeven zaak aldaar te brengen. Indien er kosten van vervoer zijn, komen deze ten laste van de bewaargever.

Artikel 1943
Indien het contract de plaats voor de teruggave niet aanwijst, moet deze gedaan worden op de plaats zelf waar de in bewaring gegeven zaak zich bevindt.

Artikel 1944
De in bewaring gegeven zaak moet aan de bewaargever teruggegeven worden zodra hij zulks vordert, al is ook bij het contract een bepaalde tijd voor de teruggave vastgesteld; tenzij er, in handen van de bewaarnemer, beslag onder derden gelegd is of verzet gedaan is tegen de teruggave en tegen de verplaatsing van de in bewaring gegeven zaak.

Artikel 1945
Het voorrecht van boedelafstand komt niet toe aan de ontrouwe bewaarnemer.

Artikel 1946
Alle verplichtingen van de bewaarnemer houden op, indien hij ontdekt en bewijst dat hij zelf eigenaar is van de in bewaring gegeven zaak.
Afdeling IV Verplichtingen van de bewaargever
Artikel 1947
De bewaargever is verplicht aan de bewaarnemer de kosten te vergoeden die deze voor het behoud van de in bewaring gegeven zaak gemaakt heeft, en hem schadeloos te stellen voor alle verliezen die de bewaargeving hem mocht hebben veroorzaakt.

Artikel 1948
De bewaarnemer kan de in bewaring gegeven zaak terughouden tot de gehele voldoening van hetgeen hem wegens de bewaargeving verschuldigd is.
Afdeling V Bewaargeving uit noodzaak
Artikel 1949
Bewaargeving uit noodzaak is de bewaargeving waartoe men wordt gedwongen door enig ongeval, zoals brand, instorting, plundering, schipbreuk, of een andere onvoorziene gebeurtenis.

Artikel 1950
Het bewijs door getuigen kan toegelaten worden voor de bewaargeving uit noodzaak, zelfs wanneer het een waarde betreft van meer dan [375 EUR].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000 (B.S., 30 augustus 2000 (eerste uitg.)), met ingang van 1 januari 2002 (art. 17).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 1 W. 20 maart 1948 (B.S., 26 maart 1948) en bij art. 2 W. 10 december 1990 (B.S., 22 december 1990).

Artikel 1951
Voor het overige is de bewaargeving uit noodzaak aan al de hierboven bepaalde regels onderworpen.

Artikel 1952
[De hotelhouder is als bewaarnemer aansprakelijk voor beschadiging, vernieling of ontvreemding van zaken welke een gast die in het hotel zijn intrek neemt en er logeert, naar het hotel meebrengt; de bewaargeving van die zaken moet worden beschouwd als een bewaargeving uit noodzaak.
Als meegebrachte zaken worden aangemerkt de zaken:
a)
welke zich in het hotel bevinden gedurende de tijd dat de gast er een slaapgelegenheid ter beschikking heeft;
b)
welke de hotelhouder of een persoon die hem zijn diensten verleent, buiten het hotel onder zijn toezicht neemt gedurende de tijd dat de gast er een slaapgelegenheid ter beschikking heeft;
c)
welke de hotelhouder of een persoon die hem zijn diensten verleent, binnen of buiten het hotel onder zijn toezicht neemt gedurende een redelijke tijd vóór of na de tijd dat de gast er een slaapgelegenheid ter beschikking heeft.
De in dit artikel bedoelde aansprakelijkheid is per schadegeval beperkt tot 100 maal de logiesprijs per dag van de slaapgelegenheid. De Koning kan, in voorkomend geval, de gegevens voor het vaststellen van die prijs bepalen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 1 W. 4 juli 1972 (B.S., 19 augustus 1972).

Artikel 1953
[De aansprakelijkheid van de hotelhouder is onbeperkt:
a)
wanneer de zaken in handen van de hotelhouder of van personen die hem hun diensten verlenen, ter bewaring zijn gegeven;
b)
wanneer hij heeft geweigerd zaken in bewaring te nemen, ten aanzien waarvan hij tot bewaarneming verplicht is;
c)
wanneer de beschadiging, de vernieling of de ontvreemding van de in artikel 1952 bedoelde zaken het gevolg is van schuld van hem zelf of van personen die hem hun diensten verlenen.
De hotelhouder is verplicht waardepapieren, geld en waardevolle zaken in bewaring te nemen; hij mag de inbewaarneming daarvan alleen weigeren, indien zij gevaarlijk zijn of indien zij, de grootte van het hotel en de omstandigheden in aanmerking genomen, een buitensporige handelswaarde hebben of overlast veroorzaken.
Hij kan verlangen dat het hem toevertrouwde voorwerp is opgeborgen in een afgesloten of verzegelde verpakking.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 4 juli 1972 (B.S., 19 augustus 1972).

Artikel 1954
[De hotelhouder is niet aansprakelijk voor zover de beschadiging, de vernieling of de ontvreemding te wijten is aan:
a)
de gast of een persoon die hem vergezelt, bij hem in dienst is of hem bezoekt;
b)
overmacht;
c)
gewapenderhand gepleegde diefstal;
d)
de aard of het gebrek van de zaak.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 3 W. 4 juli 1972 (B.S., 19 augustus 1972).

Artikel 1954bis
De rechten van de gast gaan teniet indien hij niet onmiddellijk na de vaststelling van de opgelopen schade kennis daarvan geeft, behoudens wanneer de schade veroorzaakt is door de schuld van de hotelhouder of van de personen die hem diensten verlenen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 4 W. 4 juli 1972 (B.S., 19 augustus 1972).

Artikel 1954ter
Iedere verklaring of beding, waarbij de aansprakelijkheid van de hotelhouder vóór het schadelijk feit wordt uitgesloten of beperkt, is nietig.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 5 W. 4 juli 1972 (B.S., 19 augustus 1972).

Artikel 1954quater
De artikelen 1952, 1953 en 1954bis zijn niet van toepassing op voertuigen, noch op zaken die tot hun lading behoren en ter plaatse zijn achtergelaten, noch op levende dieren.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 6 W. 4 juli 1972 (B.S., 19 augustus 1972).

Hoofdstuk III Sekwester

Eerste afdeling Verschillende soorten van sekwester
Artikel 1955
Men onderscheidt het bij overeenkomst bedongen sekwester en het gerechtelijk sekwester.
Afdeling II Bij overeenkomst bedongen sekwester
Artikel 1956
Het bij overeenkomst bedongen sekwester is de bewaargeving, door een of meer personen, van een zaak waarover geschil bestaat, in handen van een derde, die zich verbindt de zaak, nadat het geschil zal zijn uitgemaakt, terug te geven aan degene aan wie zij krachtens de beslissing zal toekomen.

Artikel 1957
Het sekwester geschiedt niet noodzakelijk om niet.

Artikel 1958
Wanneer het om niet geschiedt, is het onderworpen aan dezelfde regels als de eigenlijke bewaargeving, behoudens de hierna bepaalde verschillen.

Artikel 1959
Het sekwester kan niet alleen roerende goederen, maar ook onroerende goederen tot voorwerp hebben.

Artikel 1960
De bewaarnemer die met het sekwester belast is, kan daarvan niet worden ontslagen voordat het geschil is uitgemaakt, behalve met toestemming van alle belanghebbende partijen, of om een wettig geoordeelde reden.
Afdeling III Gerechtelijk sekwester of gerechtelijke bewaargeving
Artikel 1961
De rechter kan het sekwester bevelen:
Van roerende goederen die onder een schuldenaar in beslag genomen zijn;
Van een onroerend goed of van een roerend goed waarvan de eigendom of het bezit tussen twee of meer personen in geschil is;
Van zaken die een schuldenaar tot kwijting van zijn schuld aanbiedt.

Artikel 1962
De aanstelling van een gerechtelijke bewaarder doet tussen de beslaglegger en de bewaarder wederzijdse verplichtingen ontstaan. De bewaarder moet voor het behoud van de in beslag genomen zaken zorgen als een goed huisvader.
Hij moet deze overgeven, hetzij ter ontlasting van de beslaglegger, in geval van verkoop, hetzij aan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging heeft plaatsgehad, in geval van opheffing van het beslag.
De verplichting van de beslaglegger bestaat in de betaling van het bij de wet bepaalde loon aan de bewaarder.

Artikel 1963
Het gerechtelijk sekwester wordt opgedragen, hetzij aan een persoon omtrent wie de belanghebbende partijen zijn overeengekomen, hetzij aan een persoon die door de rechter ambtshalve benoemd wordt.
In beide gevallen is hij aan wie de zaak is toevertrouwd, onderworpen aan alle verplichtingen die het bedongen sekwester medebrengt.

Titel XII Kanscontracten

Artikel 1964

Een kanscontract is een wederkerige overeenkomst, waarvan de gevolgen, met betrekking tot winst en verlies, hetzij voor alle partijen, hetzij voor een of meer van hen, van een onzekere gebeurtenis afhangen.
Van dien aard zijn:
Het verzekeringscontract,
[...]
Spel en weddenschap,
Het contract van lijfrente.
[...]
Wetshistoriek
Lid 2 gewijzigd bij art. 6, 1° Wet 8 mei 2019 (BS 1 augustus 2019), met ingang van 1 september 2020 (art. 141).
Lid 3 opgeheven bij art. 6, 2° Wet 8 mei 2019 (BS 1 augustus 2019), met ingang van 1 september 2020 (art. 141).

Eerste hoofdstuk Spel en weddenschap

Artikel 1965
De wet staat geen rechtsvordering toe voor een speelschuld of voor de betaling van een weddenschap.

Artikel 1966
De spelen die geschikt zijn tot oefening in de wapenhandel, de wedlopen te voet of te paard, de wedrennen met wagens, het kaatsspel, en andere soortgelijke spelen waarmee behendigheid en geoefendheid van het lichaam zijn gemoeid, [alsook de kansspelen die zijn toegestaan ingevolge de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers,] zijn van de vorige bepaling uitgezonderd.
Evenwel kan de rechter de eis afwijzen, wanneer het bedrag hem buitensporig voorkomt.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 46 Wet 10 januari 2010 (BS 1 februari 2010), met ingang van 1 januari 2011 (art. 61).

Artikel 1967
In geen geval kan de verliezer terugeisen wat hij vrijwillig betaald heeft, tenzij er van de kant van de winner bedrog, list of oplichting heeft plaatsgehad.

Hoofdstuk II Contract van lijfrente

Eerste afdeling Voorwaarden die voor de geldigheid van het contract vereist zijn
Artikel 1968
Lijfrente kan gevestigd worden onder bezwarende titel, tegen betaling van een som geld of tegen afstand van een geldswaardig roerend goed, of van een onroerend goed.

Artikel 1969
Zij kan ook geheel om niet gevestigd worden, bij schenking onder de levenden of bij testament. Alsdan moeten de bij de wet voorgeschreven vormen worden in acht genomen.

Artikel 1970
In het geval van het vorige artikel kan de lijfrente ingekort worden, indien zij het beschikbaar gedeelte overschrijdt; zij is nietig, indien zij gevestigd wordt ten behoeve van een persoon die onbekwaam is om bij schenking of bij testament te verkrijgen.

Artikel 1971
Lijfrente kan gevestigd worden hetzij op het leven van hem die de prijs daarvoor verstrekt, hetzij op het leven van een derde die op het genot van de lijfrente geen recht heeft.

Artikel 1972
Zij kan op het leven van een of meer personen gevestigd worden.

Artikel 1973
Zij kan gevestigd worden ten behoeve van een derde, hoewel de prijs ervan door een ander persoon verstrekt wordt.
In dit laatste geval is de lijfrente, al heeft zij de kenmerken van een gift, niet onderworpen aan de voor de schenkingen vereiste vorm, behoudens de gevallen van inkorting en van nietigheid, in artikel 1970 bepaald.

Artikel 1974
Ieder contract van lijfrente, gevestigd op het leven van iemand die overleden was op de dag waarop het contract is aangegaan, is zonder gevolg.

Artikel 1975
Hetzelfde geldt voor het contract, waarbij de rente gevestigd is op het leven van iemand die reeds was aangetast door de ziekte waaraan hij binnen twintig dagen na de dagtekening van het contract is overleden.

Artikel 1976
Lijfrente kan worden gevestigd tegen een rentevoet die de contracterende partijen goedvinden te bepalen.
Afdeling II Gevolgen van het contract tussen de contracterende partijen
Artikel 1977
De persoon te wiens behoeve een lijfrente onder bezwarende titel gevestigd is, kan de ontbinding van het contract vorderen, indien de renteplichtige hem de zekerheid die voor de uitvoering ervan bedongen is, niet bezorgt.

Artikel 1978
De enkele wanbetaling van de rentetermijnen geeft de persoon te wiens behoeve de lijfrente gevestigd is, niet het recht om de terugbetaling van het kapitaal of de teruggave van het door hem afgestane goed te vorderen; hij kan slechts op de goederen van zijn schuldenaar beslag leggen en die doen verkopen, en doen bevelen of doen toestaan dat uit de opbrengst van de verkoop een voldoende bedrag voor de uitkering van de termijnen wordt belegd.

Artikel 1979
De renteplichtige kan zich van de uitkering van de rente niet bevrijden, door de teruggave van het kapitaal aan te bieden, en door af te zien van de terugvordering van de betaalde rentetermijnen; hij is verplicht de rente uit te keren gedurende het gehele leven van de persoon of van de personen op wier leven de rente gevestigd is, hoe lang deze ook in leven blijven, en hoe bezwarend de uitkering van de rente ook mocht zijn geworden.

Artikel 1980
De eigenaar van een lijfrente verkrijgt deze slechts naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij geleefd heeft.
Indien echter bedongen is, dat zij vooruit betaald moet worden, is het recht op de verschenen termijn verkregen van de dag waarop de betaling moest geschieden.

Artikel 1981
Het beding, dat de lijfrente niet vatbaar is voor beslag, is slechts toegelaten wanneer zij om niet is gevestigd.

Artikel 1982
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 1983
De eigenaar van een lijfrente kan de termijnen ervan niet vorderen dan door te doen blijken van zijn bestaan, of van het bestaan van hem op wiens leven zij gevestigd is.

Titel XIII Lastgeving

Eerste hoofdstuk Aard en vorm van de lastgeving

Artikel 1984
Lastgeving of volmacht is een handeling, waarbij een persoon aan een ander de macht geeft om iets voor de lastgever en in zijn naam te doen.
Het contract komt slechts tot stand door de aanneming van de lasthebber.

Artikel 1984bis
De persoon die werd gelast met een gerechtelijke lastgeving, kan, in uitvoering van deze lastgeving, een volmacht verlenen aan een derde louter met het oog op de ondertekening van een authentieke akte waarvan de inhoud reeds door deze persoon werd vastgelegd. Deze volmacht vermeldt uitdrukkelijk dat deze beperkt is tot de loutere ondertekening van de authentieke akte die erin wordt vermeld.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 36 Wet 15 mei 2024 (BS 28 mei 2024).

Artikel 1985
Lastgeving kan verleend worden of bij een openbare akte, of bij een onderhands geschrift, zelfs bij een brief. Zij kan ook mondeling verleend worden; maar het bewijs ervan door getuigen wordt alleen toegelaten overeenkomstig de titel Contracten of verbintenissen uit overeenkomst in het algemeen.
De aanneming van de lastgeving kan ook stilzwijgend geschieden, en blijken uit de uitvoering ervan door de lasthebber.

Artikel 1986
Lastgeving geschiedt om niet, tenzij het tegendeel bedongen is.

Artikel 1987
Lastgeving is of bijzonder en betreft slechts een zaak of bepaalde zaken, of algemeen en betreft alle zaken van de lastgever.

Artikel 1988
Lastgeving, in algemene bewoordingen uitgedrukt, omvat alleen de daden van beheer.
Om goederen te vervreemden of met hypotheek te bezwaren, of om enige andere daad van eigendom te verrichten, is een uitdrukkelijke lastgeving vereist.

Artikel 1989
De lasthebber mag niets doen buiten hetgeen in zijn lastgeving begrepen is; de macht om een dading te treffen omvat niet de macht om een compromis aan te gaan.

Artikel 1990
[Ontvoogde minderjarigen kunnen tot lasthebber gekozen worden, maar de lastgever heeft geen vordering tegen zodanige lasthebber dan overeenkomstig de algemene regels betreffende de verbintenissen van minderjarigen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 (art. 15) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 7, § 9 W. 30 april 1958 (B.S., 10 mei 1958).

Hoofdstuk II Verplichtingen van de lasthebber

Artikel 1991
De lasthebber is gehouden de lastgeving te volbrengen, zolang hij daarvan niet ontheven is, en hij is verantwoordelijk voor de schade die uit het niet uitvoeren ervan zou kunnen ontstaan.
Eveneens is hij gehouden de zaak waarmee ten tijde van het overlijden van de lastgever een aanvang was gemaakt, ten einde te brengen, indien de aangelegenheid geen uitstel gedoogt.

Artikel 1992
De lasthebber is niet alleen aansprakelijk voor zijn opzet, maar ook voor zijn schuld in de uitvoering van zijn opdracht.
Niettemin wordt de aansprakelijkheid wegens schuld minder streng toegepast ten aanzien van degene die de lastgeving om niet op zich neemt, dan ten aanzien van hem die daarvoor loon ontvangt.

Artikel 1993
Ieder lasthebber is gehouden rekenschap te geven van de uitvoering van zijn opdracht, en aan de lastgever verantwoording te doen van al hetgeen hij krachtens zijn volmacht ontvangen heeft, al was ook het door hem ontvangene aan de lastgever niet verschuldigd.

Artikel 1994
De lasthebber is aansprakelijk voor hem die hij bij de uitvoering van zijn opdracht in zijn plaats gesteld heeft:
wanneer hij de macht om iemand in zijn plaats te stellen niet heeft bekomen;
wanneer hem die macht wel is verleend, maar zonder aanwijzing van een bepaalde persoon, en degene die hij daartoe gekozen heeft, blijkbaar onbevoegd of onvermogend was.
In alle gevallen kan de persoon die door de lasthebber in zijn plaats is gesteld, door de lastgever rechtstreeks worden aangesproken.

Artikel 1995
Wanneer verscheidene gevolmachtigden of lasthebbers bij een zelfde akte zijn aangesteld, bestaat er tussen hen geen hoofdelijkheid, dan voor zover zulks uitdrukkelijk bepaald is.

Artikel 1996
De lasthebber is van de geldsommen die hij voor zijn eigen gebruik heeft besteed, interest verschuldigd te rekenen van het tijdstip waarop hij van die sommen gebruik heeft gemaakt; en van het door hem verschuldigde saldo, te rekenen van de dag dat hij in gebreke gesteld is.

Artikel 1997
De lasthebber die aan de partij, met wie hij in zijn hoedanigheid van lasthebber handelt, voldoende kennis van zijn volmacht gegeven heeft, is niet aansprakelijk voor hetgeen daarbuiten gedaan is, behalve indien hij zich daartoe persoonlijk heeft verbonden.

Hoofdstuk III Verplichtingen van de lastgever

Artikel 1998
De lastgever is gehouden de verbintenissen na te komen, die de lasthebber overeenkomstig de hem verleende macht heeft aangegaan.
Hij is niet gehouden tot hetgeen daarbuiten mocht zijn gedaan, dan voor zover hij zulks uitdrukkelijk of stilzwijgend bekrachtigd heeft.

Artikel 1999
De lastgever moet de lasthebber de voorschotten en kosten vergoeden, die deze tot uitvoering van de lastgeving gedaan heeft, en hem zijn loon betalen wanneer er loon beloofd is.
Indien de lasthebber geen schuld te wijten is, kan de lastgever zich aan deze teruggave en betaling niet onttrekken, al mocht de zaak ook mislukt zijn, noch het bedrag van de kosten en voorschotten doen verminderen, onder voorgeven dat zij geringer konden zijn.

Artikel 2000
De lastgever moet de lasthebber ook schadeloos stellen voor de verliezen die deze ter gelegenheid van de uitvoering van zijn opdracht geleden heeft, indien hem geen onvoorzichtigheid te wijten is.

Artikel 2001
De lastgever is aan de lasthebber voor gedane voorschotten interest verschuldigd, te rekenen van de dag waarop de voorschotten blijken te zijn gedaan.

Artikel 2002
Wanneer verscheidene personen een lasthebber hebben aangesteld voor een gemeenschappelijke zaak, is ieder van hen hoofdelijk jegens hem verbonden voor alle gevolgen van de lastgeving.

Hoofdstuk IV Verschillende wijzen waarop lastgeving eindigt

Artikel 2003
Lastgeving eindigt:
Door herroeping van de volmacht van de lasthebber,
Door opzegging van de lastgeving door de lasthebber,
Door de [...] dood, [...] of het kennelijk onvermogen, hetzij van de lastgever, hetzij van de lasthebber,
[Ingeval de lastgever komt te verkeren in een staat bedoeld in artikel 488/1 of 488/2 en de lastgeving niet voldoet aan de eisen bepaald in de artikelen 490 en 490/1, § 1.]
[[Wat betreft de algemene lastgevingen bedoeld in artikel 1987 of de lastgevingen bedoeld in artikel 489], ingeval de lastgever] komt te verkeren in een staat bedoeld in artikel 488/1 of 488/2 en de lastgeving niet voldoet aan de eisen bepaald in de artikelen 490 en 490/1, § 1. [Van het voorgaande kan worden afgeweken indien dit uitdrukkelijk werd bedongen in een contract van discretionair vermogensbeheer, een hypothecair mandaat of een burgerlijk maatschap.]
[De Koning kan de lijst met uitzonderingen, bedoeld in het tweede lid, uitbreiden.
De lastgeving eindigt in alle gevallen indien de lasthebber komt te verkeren in een staat bedoeld in de artikelen 488/1 of 488/2.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 28, 26° W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950), bij art. 143, 1° en 2° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), bij art. 201 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221) en bij art. 47, 1° tot 3° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).

Artikel 2004
De lastgever kan zijn volmacht herroepen wanneer hem zulks goeddunkt, en in voorkomend geval de lasthebber noodzaken hem terug te geven, hetzij het onderhands geschrift dat de lastgeving bevat, hetzij het origineel van de volmacht, indien deze in brevet is afgegeven, hetzij de uitgifte, indien een minuut ervan gehouden is.

Artikel 2005
De herroeping waarvan alleen aan de lasthebber is kennis gegeven, kan niet worden tegengeworpen aan derden die, daarvan onkundig zijnde, met hem gehandeld hebben, onverminderd het verhaal van de lastgever op de lasthebber.
[De staat van de lastgever bedoeld in artikel 488/1 of 488/2 kan niet worden tegengeworpen aan derden die, daarvan onkundig zijnde, met de lasthebber gehandeld hebben, onverminderd het verhaal van de lastgever op de lasthebber]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 202 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).

Artikel 2006
De aanstelling van een nieuwe lasthebber voor dezelfde zaak, brengt de herroeping van de volmacht van de eerste mede, te rekenen van de dag waarop hem van deze aanstelling is kennis gegeven.

Artikel 2007
De lasthebber kan de lastgeving opzeggen door kennisgeving van zijn ontslag aan de lastgever.
Indien evenwel dit ontslag de lastgever benadeelt, moet de lasthebber hem daarvoor schadeloos stellen, tenzij hij zich in de onmogelijkheid bevindt om de lastgeving verder te volbrengen, zonder daardoor zelf een aanmerkelijke schade te lijden.

Artikel 2008
Indien de lasthebber geen kennis draagt van het overlijden van de lastgever of van het bestaan van enige andere oorzaak die de lastgeving doet eindigen, is hetgeen hij in die onwetendheid verricht heeft, geldig.

Artikel 2009
In de hierboven bedoelde gevallen moeten de verbintenissen, door de lasthebber aangegaan, nagekomen worden ten aanzien van derden die te goeder trouw zijn.

Artikel 2010
Ingeval de lasthebber overlijdt, moeten zijn erfgenamen daarvan aan de lastgever kennis geven, en inmiddels alles doen wat de omstandigheden in het belang van de lastgever vereisen.

Titel XIV Borgtocht

Eerste hoofdstuk Aard en omvang van de borgtocht

Artikel 2011
Hij die zich voor een verbintenis borg stelt, verplicht zich jegens de schuldeiser, aan die verbintenis te voldoen, indien de schuldenaar niet zelf daaraan voldoet.

Artikel 2012
Borgtocht kan niet bestaan dan voor een geldige verbintenis.
Men kan zich niettemin borg stellen voor een verbintenis, al mocht die kunnen vernietigd worden door een exceptie die alleen de verbondene persoonlijk betreft; bij voorbeeld in geval van minderjarigheid.

Artikel 2013
Borgtocht kan niet worden aangegaan voor meer dan hetgeen de schuldenaar verschuldigd is, noch onder meer bezwarende voorwaarden.
Hij kan worden aangegaan voor slechts een gedeelte van de schuld, en onder minder bezwarende voorwaarden.
De borgtocht die voor meer dan de schuld of onder meer bezwarende voorwaarden is aangegaan, is niet nietig; hij kan alleen worden verminderd tot hetgeen in de hoofdverbintenis begrepen is.

Artikel 2014
Men kan zich borg stellen zonder opdracht van hem voor wie men zich verbindt, en zelfs buiten zijn weten.
Men kan zich eveneens borg stellen, niet alleen voor de hoofdschuldenaar, maar ook voor de persoon die zich voor hem heeft borg gesteld.

Artikel 2015
Borgtocht wordt niet vermoed; hij moet uitdrukkelijk zijn aangegaan, en men mag hem niet verder uitstrekken dan de perken waarbinnen hij is aangegaan.

Artikel 2016
Onbepaalde borgtocht voor een hoofdverbintenis strekt zich uit tot al hetgeen bij de schuld komt, zelfs tot de kosten van de eerste vordering, en tot alle kosten die gemaakt zijn nadat van deze vordering aan de borg is kennis gegeven.

Artikel 2017
De verbintenissen van de borgen gaan over op hun erfgenamen [...].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 28, 27° W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 2018
De schuldenaar die verplicht is een borg te stellen, moet een borg aanbieden die bekwaam is om contracten aan te gaan, die genoegzaam gegoed is om aan de verbintenis te kunnen voldoen, en die zijn woonplaats heeft binnen het rechtsgebied van het hof van beroep waar de borgstelling moet plaatshebben.

Artikel 2019
De gegoedheid van een borg wordt alleen beoordeeld naar zijn onroerende eigendommen, uitgenomen in zaken van koophandel of wanneer de schuld gering is.
Onroerende goederen waarover geschil bestaat of waarvan de uitwinning wegens hun verwijderde ligging te moeilijk zou zijn, komen niet in aanmerking.

Artikel 2020
Wanneer de borg, die door de schuldeiser vrijwillig is aangenomen of die de rechter hem heeft toegewezen, naderhand onvermogend geworden is, moet een andere borg gesteld worden.
Deze regel lijdt alleen uitzondering, ingeval de borg gesteld is ten gevolge van een overeenkomst waarbij de schuldeiser een bepaalde persoon tot borg geëist heeft.

Hoofdstuk II Gevolgen van borgtocht

Eerste afdeling Gevolgen van borgtocht tussen de schuldeiser en de borg
Artikel 2021
De borg is jegens de schuldeiser niet tot betaling gehouden dan bij gebreke van de schuldenaar, wiens goederen vooraf moeten worden uitgewonnen, tenzij de borg afstand heeft gedaan van het voorrecht van uitwinning, of tenzij hij zich hoofdelijk met de schuldenaar heeft verbonden; in welk geval de gevolgen van zijn verbintenis worden geregeld naar de beginselen die ten opzichte van hoofdelijke schulden zijn vastgesteld.

Artikel 2022
De schuldeiser is slechts tot uitwinning van de hoofdschuldenaar verplicht, ingeval de borg zulks vordert, op de eerste tegen hem gerichte vervolging.

Artikel 2023
De borg die de uitwinning vordert, moet aan de schuldeiser de goederen van de hoofdschuldenaar aanwijzen, en de nodige penningen voorschieten om de uitwinning te doen.
Hij mag geen aanwijzing doen van goederen van de hoofdschuldenaar, die gelegen zijn buiten [België], noch van goederen waarover geschil bestaat, noch van de voor de schuld gehypothekeerde goederen die zich niet meer in het bezit van de schuldenaar bevinden.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 3 juni 2007 (B.S., 27 juni 2007), met ingang van 1 december 2007 en van toepassing op de borgtochtovereenkomsten die zijn afgesloten na 1 december 2007 (art. 11).

Artikel 2024
Wanneer de borg de bij het vorige artikel toegelaten aanwijzing van goederen heeft gedaan en de nodige penningen voor de uitwinning heeft voorgeschoten, is de schuldeiser ten belope van de aangewezen goederen ten opzichte van de borg aansprakelijk voor het onvermogen van de hoofdschuldenaar, dat door het nalaten van vervolgingen mocht ontstaan.

Artikel 2025
Wanneer verscheidene personen zich hebben borg gesteld voor dezelfde schuldenaar en voor dezelfde schuld, is ieder van hen voor de gehele schuld verbonden.

Artikel 2026
Niettemin kan ieder van hen, zo hij geen afstand heeft gedaan van het voorrecht van schuldsplitsing, vorderen dat de schuldeiser vooraf zijn vordering verdeelt en die vermindert tot het aandeel van elke borg.
Wanneer, ten tijde dat een van de borgen de schuldsplitsing heeft doen uitspreken, een of meer onder hen onvermogend waren, is die borg, naar evenredigheid van zijn aandeel, voor die onvermogenden verbonden; maar hij is niet aansprakelijk voor het onvermogen dat zich na de schuldsplitsing voordoet.

Artikel 2027
Indien de schuldeiser zelf en vrijwillig zijn vordering verdeeld heeft, kan hij tegen die verdeling niet opkomen, al waren er onvermogende borgen reeds vóór de tijd dat hij aldus schuldsplitsing heeft aangenomen.
Afdeling II Gevolgen van borgtocht tussen de schuldenaar en de borg
Artikel 2028
De borg die betaald heeft, heeft verhaal op de hoofdschuldenaar, hetzij de borgstelling met of buiten diens medeweten is geschied.
Dit verhaal heeft plaats zowel ten aanzien van de hoofdsom als ten aanzien van de interesten en de kosten; nochtans heeft de borg slechts verhaal voor de kosten die hij gemaakt heeft nadat hij aan de hoofdschuldenaar van de tegen hem gerichte vervolgingen heeft kennis gegeven.
De borg heeft ook verhaal tot vergoeding van schade, indien daartoe gronden bestaan.

Artikel 2029
De borg die de schuld betaald heeft, treedt in alle rechten die de schuldeiser had tegen de schuldenaar.

Artikel 2030
Wanneer verscheidene hoofdschuldenaars van een zelfde schuld hoofdelijk verbonden waren, heeft de borg die zich voor allen heeft borg gesteld, verhaal op ieder van hen, tot terugvordering van al hetgeen hij betaald heeft.

Artikel 2031
De borg die een eerste maal betaald heeft, heeft geen verhaal op de hoofdschuldenaar die een tweede maal betaald heeft, wanneer hij de laatstgenoemde van de door hem gedane betaling geen kennis heeft gegeven; behoudens zijn recht op terugvordering tegen de schuldeiser.
Wanneer de borg betaald heeft zonder te zijn vervolgd en zonder de hoofdschuldenaar daarvan kennis te hebben gegeven, heeft hij geen verhaal op hem, ingeval die schuldenaar op het ogenblik van de betaling gronden mocht hebben gehad om te doen verklaren dat de schuld teniet was; behoudens zijn recht op terugvordering tegen de schuldeiser.

Artikel 2032
De borg kan, zelfs voordat hij betaald heeft, de schuldenaar in rechte aanspreken om door hem schadeloos gesteld te worden:
Indien hij tot betaling in rechte vervolgd wordt;
Indien de schuldenaar failliet gegaan is, of in staat van kennelijk onvermogen verkeert;
Indien de schuldenaar zich verbonden heeft om hem binnen een bepaalde tijd het ontslag van zijn borgtocht te bezorgen;
Indien de schuld opeisbaar is geworden door het verschijnen van de termijn waarop zij betaalbaar was gesteld;
Na verloop van tien jaren, indien de hoofdverbintenis geen bepaalde vervaltijd heeft, tenzij de hoofdverbintenis van dien aard is dat zij, zoals bij voorbeeld een voogdij, niet vóór een bepaalde tijd kan vervallen.
Afdeling III Gevolgen van borgtocht tussen de borgen onderling
Artikel 2033
Wanneer verscheidene personen zich hebben borg gesteld voor dezelfde schuldenaar en voor dezelfde schuld, heeft de borg die de schuld voldaan heeft, verhaal op de overige borgen, ieder voor zijn aandeel;
Doch dit verhaal heeft alleen plaats, wanneer de borg betaald heeft in een van de gevallen in het vorige artikel vermeld.
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 2033, in samenhang gelezen met artikel 80, zesde lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de interpretatie dat het verzoek tot bevrijding van de personen die zich kosteloos persoonlijk zeker hebben gesteld zonder voorwerp wordt wanneer een borg die de gewaarborgde schuld heeft voldaan, verhaal uitoefent op de overige borgen.
Artikel 2033, in samenhang gelezen met artikel 80, zesde lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in de interpretatie dat het verzoek tot bevrijding van de personen die zich kosteloos persoonlijk zeker hebben gesteld niet zonder voorwerp wordt wanneer een borg die de gewaarborgde schuld heeft voldaan, verhaal uitoefent op de overige borgen (GwH nr. 75/2010, 23 juni 2010 (prejudiciële vraag) (BS 20 augustus 2010 (ed. 3))).

Hoofdstuk III Tenietgaan van borgtocht

Artikel 2034
De verbintenis uit borgtocht gaat teniet door dezelfde oorzaken als de overige verbintenissen.

Artikel 2035
Schuldvermenging in de persoon van de hoofdschuldenaar en van zijn borg, wanneer de ene erfgenaam wordt van de andere, doet geenszins de vordering teniet van de schuldeiser tegen hem die zich heeft borg gesteld voor de borg.

Artikel 2036
De borg kan zich tegen de schuldeiser beroepen op alle excepties die aan de hoofdschuldenaar toekomen en die tot de schuld zelf behoren;
Maar hij kan zich niet beroepen op excepties die alleen de schuldenaar persoonlijk betreffen.

Artikel 2037
De borg is ontslagen, wanneer hij door toedoen van de schuldeiser niet meer in de rechten, hypotheken en voorrechten van die schuldeiser kan treden.

Artikel 2038
Wanneer de schuldeiser een onroerend goed of enig ander goed vrijwillig aanneemt in betaling van de hoofdschuld, is de borg ontslagen, al wordt dat goed naderhand tegen de schuldeiser uitgewonnen.

Artikel 2039
Eenvoudige termijnverlenging, door de schuldeiser aan de hoofdschuldenaar toegestaan, ontslaat de borg niet, die in dat geval de schuldenaar kan vervolgen, om hem tot betaling te noodzaken.

Hoofdstuk IV Wettelijke borgtocht en gerechtelijke borgtocht

Artikel 2040
Wanneer iemand krachtens de wet of krachtens een veroordeling verplicht is een borg te stellen, moet de aangeboden borg voldoen aan de bij de artikelen 2018 en 2019 voorgeschreven vereisten.
[...]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 28, 28° W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 2041
Hij die geen borg kan vinden, is gerechtigd voldoende pand in de plaats te geven.

Artikel 2042
De gerechtelijke borg kan de uitwinning van de hoofdschuldenaar niet vorderen.

Artikel 2043
Hij die zich enkel voor een gerechtelijke borg heeft borg gesteld, kan de uitwinning van de hoofdschuldenaar noch van de borg vorderen.

Hoofdstuk V Kosteloze borgtocht

Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 3 W. 3 juni 2007 (B.S., 27 juni 2007), met ingang van 1 december 2007 en van toepassing op de borgtochtovereenkomsten die zijn afgesloten na 1 december 2007 (art. 11).
Artikel 2043bis
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a)
kosteloze borgtocht: de handeling waarmee een natuurlijke persoon kosteloos een hoofdschuld verzekert ten gunste van een schuldeiser. De kosteloze aard van de borgtocht slaat op het ontbreken van enig economisch voordeel, zowel rechtstreeks als indirect, dat de borg kan genieten dankzij de borgstelling;
b)
schuldeiser: iedere verkoper in de zin van artikel 1 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument;
c)
schuldenaar: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 4 W. 3 juni 2007 (B.S., 27 juni 2007), met ingang van 1 december 2007 en van toepassing op de borgtochtovereenkomsten die zijn afgesloten na 1 december 2007 (art. 11).

Artikel 2043ter
De bewijslast om aan te tonen dat de borgtocht niet kosteloos werd verstrekt, ligt bij de schuldeiser. In dat geval zijn de bepalingen van dit hoofdstuk niet van toepassing.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 5 W. 3 juni 2007 (B.S., 27 juni 2007), met ingang van 1 december 2007 en van toepassing op de borgtochtovereenkomsten die zijn afgesloten na 1 december 2007 (art. 11).

Artikel 2043quater
Op de borgtocht bedoeld in artikel 2043bis zijn, met uitzondering van de artiklen 2014, eerste lid, 2018 en 2019, de hoofdstukken I tot IV van toepassing, tenzij als de regels die zij bevatten onverenigbaar zijn met de bepalingen van dit hoofdstuk.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 6 W. 3 juni 2007 (B.S., 27 juni 2007), met ingang van 1 december 2007 en van toepassing op de borgtochtovereenkomsten die zijn afgesloten na 1 december 2007 (art. 11).

Artikel 2043quinquies

§ 1

Op straffe van nietigheid moet de borgtocht in de zin van dit hoofdstuk het voorwerp uitmaken van een geschreven overeenkomst die verschilt van de hoofdovereenkomst.

§ 2

De duur van de hoofdverplichting moet worden vermeld in de borgtochtovereenkomst, en in het geval van een borgtocht voor een hoofdverplichting die werd afgesloten voor onbepaalde duur, mag de duur van de borgtochtovereenkomst vijf jaar niet overschrijden.

§ 3

Op straffe van nietigheid moet de borgtochtovereenkomst ten minste de volgende vermeldingen bevatten, door de borg met de hand geschreven:
door me borg te stellen voor ... voor de som beperkt tot ... (in cijfers) als dekking van de betaling van de hoofdsom en interesten voor een duur van ..., verbind ik me ertoe aan de schuldeiser van ... de verschuldigde sommen terug te betalen op mijn goederen en inkomsten, indien, en in de mate dat, ... er niet zelf aan heeft voldaan”.

§ 4

Na advies van de [bijzondere raadgevende commissie Onrechtmatige bedingen] bedoeld in de artikelen 35 en 36 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, kan de Koning bepalen welke vermeldingen moeten voorkomen in de overeenkomst, alsook de informatie met betrekking tot de hoofdverplichting die het voorwerp uitmaakt van de borgtocht.

§ 5

Artikel [8.21 van het Burgerlijk Wetboek] is niet van toepassing.]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 7 W. 3 juni 2007 (B.S., 27 juni 2007), met ingang van 1 december 2007 en van toepassing op de borgtochtovereenkomsten die zijn afgesloten na 1 december 2007 (art. 11).
§ 4 gewijzigd bij art. 9 KB 13 december 2017 (BS 28 december 2017), met ingang van 1 januari 2018 (art. 12).
§ 5 gewijzigd bij art. 10 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 2043sexies

§ 1

Op straffe van nietigheid en wanneer de borg in de zin van artikel 2043bis een bepaalde schuld verzekert, wordt de omvang van de borgtocht beperkt tot de som die is vermeld in de overeenkomst, verhoogd met interesten tegen de wettelijke of conventionele rente zonder dat deze interesten evenwel hoger mogen zijn dan 50 % van de hoofdsom.

§ 2

Op straffe van nietigheid kan er geen borgtocht worden afgesloten waarvan het bedrag kennelijk niet in verhouding is tot de terugbetalingsmogelijkheden van de borg, waarbij deze mogelijkheid beoordeeld moet worden in het licht van de roerende en onroerende goederen en inkomsten van deze laatste.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 8 W. 3 juni 2007 (B.S., 27 juni 2007), met ingang van 1 december 2007 en van toepassing op de borgtochtovereenkomsten die zijn afgesloten na 1 december 2007 (art. 11).

Artikel 2043septies
In geval van regelmatige uitvoering van de overeenkomst door de schuldenaar brengt de schuldeiser de borg daar op zijn minst eenmaal per jaar van op de hoogte.
Elke mededeling inzake niet uitvoering die wordt gedaan aan de schuldenaar door de schuldeiser met betrekking tot de betaling van de schuld moet gelijktijdig en in dezelfde vorm worden gedaan aan de borg. Bij gebrek daaraan kan de schuldeiser zich niet beroepen op de aangroei van de schuld, vanaf de datum waarop hij ter zake in gebreke blijft.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 9 W. 3 juni 2007 (B.S., 27 juni 2007), met ingang van 1 december 2007 en van toepassing op de borgtochtovereenkomsten die zijn afgesloten na 1 december 2007 (art. 11).

Artikel 2043octies
De verbintenissen van de erfgenamen van een borg inzake de borgtocht zijn beperkt tot het erfdeel dat aan elk van hen toekomt.
Niettegenstaande enige andersluidende overeenkomst bestaat er geen hoofdelijkheid tussen de erfgenamen van een borg voor de verbintenissen van de borg.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 10 W. 3 juni 2007 (B.S., 27 juni 2007), met ingang van 1 december 2007 en van toepassing op de borgtochtovereenkomsten die zijn afgesloten na 1 december 2007 (art. 11).

Titel XV Dading

Artikel 2044

Dading is een contract, waarbij partijen een gerezen geschil beëindigen, of een toekomstig geschil voorkomen.
Dit contract moet schriftelijk opgemaakt worden.

Artikel 2045

Om een dading aan te gaan, moet men bekwaam zijn om te beschikken over de voorwerpen die in de dading begrepen zijn.
[De voogd kan voor de minderjarige [...] alleen met inachtneming van de vormen omschreven in artikel 410, § 1, een dading aangaan en hij kan met de meerderjarig geworden minderjarige over de voogdijrekening alleen overeenkomstig artikel 416, eerste lid, een dading aangaan.]
[De bewindvoerder kan voor de persoon die krachtens artikel 492/1 onbekwaam werd verklaard om een dading af te sluiten alleen met inachtneming van de vormen voorgeschreven in artikel 499/7, § 2, eerste lid, 10°, een dading aangaan en hij kan na de beëindiging van zijn opdracht alleen overeenkomstig artikel 499/18 een dading over de bewindsrekening aangaan.]
De gemeenten en de openbare instellingen kunnen geen dading aangaan [dan met de machtiging voorgeschreven bij artikel 49 van de organieke wet van 10 maart 1925 op de openbare onderstand.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 27 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950), bij art. 42 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90) en bij art. 144, 1° en 2° Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).

Artikel 2046

Dading kan worden aangegaan over de burgerlijke belangen die uit een misdrijf ontstaan.
Zij verhindert de vervolging van het openbaar ministerie niet.

Artikel 2047

Aan een dading kan een strafbeding worden toegevoegd tegen hem die mocht in gebreke blijven de dading na te komen.

Artikel 2048

Dadingen blijven beperkt tot hun voorwerp: wordt daarbij afstand gedaan van alle rechten, vorderingen en eisen, dan geldt zulks alleen voor hetgeen betrekking heeft op het geschil dat tot de dading aanleiding heeft gegeven.

Artikel 2049

Dadingen regelen slechts de geschillen die daarin zijn begrepen, hetzij partijen hun bedoeling in bijzondere of in algemene bewoordingen hebben uitgedrukt, hetzij die bedoeling als een noodzakelijk gevolg wordt afgeleid van hetgeen is uitgedrukt.

Artikel 2050

Hij die een dading heeft aangegaan over een recht dat hem uit eigen hoofde toebehoorde, en die vervolgens een dergelijk recht van een ander verkrijgt, is, met betrekking tot het nieuw verkregen recht, door de vorige dading geenszins gebonden.

Artikel 2051

Een dading, door een van de belanghebbenden aangegaan, verbindt de overige belanghebbenden niet, en kan door hen niet worden ingeroepen.

Artikel 2052

Dadingen hebben tussen partijen kracht van gewijsde in hoogste aanleg.
Men kan er niet tegen opkomen uit hoofde van dwaling omtrent het recht of uit hoofde van benadeling.

Artikel 2053

Niettemin kan een dading vernietigd worden, wanneer er dwaling heeft plaatsgehad in de persoon of omtrent het voorwerp van het geschil.
Zij kan vernietigd worden in alle gevallen waarin bedrog of geweld heeft plaatsgehad.

Artikel 2054

Vernietiging van een dading kan eveneens gevorderd worden, wanneer de dading is aangegaan ter uitvoering van een titel die nietig was, behalve in het geval dat partijen uitdrukkelijk over de nietigheid een dading hebben aangegaan.

Artikel 2055

Een dading, aangegaan op grond van stukken die naderhand vals bevonden zijn, is geheel nietig.

Artikel 2056

Een dading over een geding dat reeds beëindigd is door een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan en waarvan partijen of een van hen geen kennis droegen, is nietig.
Indien het vonnis waarvan partijen onkundig waren, voor hoger beroep vatbaar was, is de dading geldig.

Artikel 2057

Wanneer partijen een dading hebben aangegaan in het algemeen over alle zaken die zij met elkaar uitstaande mochten hebben, leveren de titels die hun toen onbekend waren en die naderhand ontdekt zijn, geen grond op tot vernietiging, tenzij die titels door toedoen van een der partijen waren achtergehouden.
Maar de dading is nietig, indien zij slechts een enkele zaak betreft en uit naderhand ontdekte titels blijkt dat een van de partijen daarop niet het minste recht had.

Artikel 2058

Een rekenfout, bij een dading gemaakt, moet verbeterd worden.

Titel XVI

Wetshistoriek
Titel XVI (art. 2059-2070) opgeheven bij art. 48 W. 21 maart 1859 (B.S., 22 maart 1859).

Artikel 2059 ? 2070 (oud art. 2059 - 2070)

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 48 W. 21 maart 1859 (B.S., 22 maart 1859).

Titel XVII Zakelijke zekerheden op roerende goederen

Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 2 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).
Voorgeschiedenis
Artikel 2071 gewijzigd bij art. 2 W. 18 maart 1999 (B.S., 29 mei 1999).
Artikel 2074 gewijzigd bij art. 1 W. 20 maart 1948 (B.S., 26 maart 1948), bij art. 2 W. 10 december 1990 (B.S., 22 december 1990) en bij art. 1 K.B. 20 juli 2000 (B.S., 30 augustus 2000 (eerste uitg.)), met ingang van 1 januari 2002 (art. 17).
Artikel 2075 gewijzigd bij art. 7 W. 6 juli 1994 (B.S., 15 juli 1994) en vervangen bij art. 21 W. 12 december 1996 (B.S., 14 februari 1997).

(oud art. 2071)

[...]
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 2071 opgeheven bij art. 3 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

(oud art. 2072)

[...]
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 2072 opgeheven bij art. 3 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Hoofdstuk 1 Pandrecht

Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 4 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).
Afdeling 1 Algemeen
Wetshistoriek
Opschrift afdeling 1 ingevoegd bij art. 5 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).
Artikel 1 Doelstelling
Het pandrecht verleent aan de pandhouder het recht om bij voorrang boven de andere schuldeisers te worden betaald uit de bezwaarde goederen.
[
Dit recht van voorrang geldt als een voorrecht zoals bedoeld in artikel 12 van de Hypotheekwet.
]
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 2073 vernummerd tot art. 1 en vervangen bij art. 6 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 2 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 2 Totstandkoming
Onder voorbehoud van artikel 4, tweede lid, komt het pandrecht tot stand door de overeenkomst tussen pandgever en pandhouder.
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 2074 vernummerd tot art. 2 en vervangen bij art. 7 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 3 Vertegenwoordiging
Een pandovereenkomst die wordt gesloten door een vertegenwoordiger voor rekening van één of meer begunstigden is geldig en tegenwerpelijk aan derden wanneer de identiteit van de begunstigden kan worden vastgesteld aan de hand van de overeenkomst. Alle daaruit voortvloeiende rechten behoren tot het vermogen van die begunstigden.
De vertegenwoordiger kan alle rechten uitoefenen die normaal toekomen aan de pandhouder. Hij is, behoudens andersluidende overeenkomst, met de begunstigde hoofdelijk aansprakelijk.
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 2075 vernummerd tot art. 3 en vervangen bij art. 8 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 4 Bewijs
De inpandgeving wordt bewezen door een geschrift dat de door het pand bezwaarde goederen, de gewaarborgde schuldvorderingen en het maximaal bedrag tot beloop waarvan de schuldvorderingen gewaarborgd zijn, nauwkeurig aanduidt.
Is de pandgever een consument [in de zin van artikel I.1, 2°, van boek I van het Wetboek van economisch recht], dan dient voor de geldigheid van de overeenkomst een geschrift te worden opgesteld dat, naargelang het geval, voldoet aan het vereiste [van artikel 8.20 of artikel 8.21 van het Burgerlijk Wetboek].
Het in het tweede lid bedoelde geschrift vermeldt, voor de toepassing van artikel 7, vierde lid, de waarde van het verpande goed of van de verpande goederen.
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 2076 vernummerd tot art. 4 en vervangen bij art. 9 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 3 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))) en gewijzigd bij art. 13, 1° Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 5 Derde-pandgever
Het pandrecht kan door een derde worden gegeven voor de schuldenaar.
Behoudens anders overeengekomen, kan, indien voor eenzelfde schuldvordering zowel goederen van de schuldenaar als van een derde zijn verpand, de derde-pandgever vorderen dat eerst de goederen van de schuldenaar worden uitgewonnen.
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 2077 vernummerd tot art. 5 en vervangen bij art. 10 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 6 Bevoegdheid van de pandgever
De inpandgeving is slechts geldig indien de pandgever bevoegd is de goederen te verpanden.
Heeft de pandgever die bevoegdheid niet, dan verkrijgt de pandhouder niettemin een pandrecht indien hij bij het sluiten van de overeenkomst redelijkerwijze mocht veronderstellen dat de pandgever tot verpanding bevoegd was.
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 2078 vernummerd tot art. 6 en vervangen bij art. 11 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 7 Voorwerp
[Het pandrecht kan een roerend lichamelijk of onlichamelijk goed, een goed dat roerend is uit zijn aard maar onroerend is geworden door bestemming of een bepaald geheel van dergelijke goederen tot voorwerp hebben met uitzondering van zeeschepen en teboekgestelde schepen en vaartuigen in de zin van boek II van het Wetboek van Koophandel.]
Behoudens beperkende bepalingen in de pandovereenkomst, omvat het pandrecht dat een handelszaak tot voorwerp heeft het geheel der goederen die de handelszaak uitmaken.
Behoudens beperkende bepalingen in de pandovereenkomst, omvat het pandrecht dat een landbouwexploitatie tot voorwerp heeft het geheel der goederen die tot de exploitatie dienen.
Is de pandgever een consument [in de zin van artikel I.1, 2°, van boek I van het Wetboek van economisch recht], dan mag de waarde van het verpande goed of de verpande goederen het dubbel van de omvang van het pandrecht zoals bepaald in artikel 12, niet overschrijden.
Enkel goederen die krachtens de wet vatbaar zijn voor overdracht kunnen in pand worden gegeven.
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn enkel van toepassing op pandrechten die intellectuele eigendomsrechten tot voorwerp hebben voor zover zij niet onverenigbaar zijn met andere bepalingen waarin dergelijke pandrechten specifiek worden geregeld.
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 2079 vernummerd tot art. 7 en vervangen bij art. 12 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 4 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 8 Toekomstige goederen
Het pand kan toekomstige goederen tot voorwerp hebben.
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 2080 vernummerd tot art. 8 en vervangen bij art. 13 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 9 Zakelijke subrogatie
Het pandrecht strekt zich uit tot alle schuldvorderingen die in de plaats komen van de bezwaarde goederen, waaronder de schuldvorderingen uit de overdracht ervan en deze tot vergoeding wegens tenietgaan, beschadiging of waardeverlies van het bezwaarde goed.
Behoudens anders overeengekomen, strekt het pandrecht zich uit tot de vruchten die de bezwaarde goederen voortbrengen.
De pandgever en in voorkomend geval de pandhouder zijn hierover rekenschap verschuldigd aan de andere partij.
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 2081 vernummerd tot art. 9 en vervangen bij art. 14 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 10 Gewaarborgde schuldvordering
Een pandrecht kan gevestigd worden tot zekerheid van een of meer bestaande of toekomstige schuldvorderingen indien de gewaarborgde schuldvorderingen bepaald of bepaalbaar zijn.
De pandovereenkomst vermeldt het maximumbedrag tot beloop waarvan de schuldvorderingen gewaarborgd zijn.
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 2082 vernummerd tot art. 10 en vervangen bij art. 15 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 11 Duur
De pandovereenkomst kan worden aangegaan voor een bepaalde of een onbepaalde duur.
Is de overeenkomst aangegaan voor een onbepaalde duur, dan kan de pandgever de overeenkomst beëindigen met inachtneming van een opzeggingstermijn van minimaal drie en maximaal zes maanden.
Behoudens andersluidende overeenkomst, wanneer de pandovereenkomst wordt beëindigd door het verstrijken van de termijn of door een opzegging, strekt het pandrecht enkel tot waarborg van de schuldvorderingen die bestaan op het tijdstip van het einde van de overeenkomst.
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 2083 vernummerd tot art. 11 en vervangen bij art. 16 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 12 Omvang
Het pandrecht strekt zich, binnen het overeengekomen bedrag, uit tot de hoofdsom van de gewaarborgde schuldvordering en tot de bijhorigheden zoals de interest, het schadebeding en de kosten van uitwinning.
Is de pandgever een consument [in de zin van artikel I.1, 2°, van boek I van het Wetboek van economisch recht] dan mogen die bijhorigheden echter niet groter zijn dan 50 % [van de hoofdsom op het ogenblik van de verdeling of de toerekening].
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 2084 vernummerd tot art. 12 en vervangen bij art. 17 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 5 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 13 Ondeelbaarheid
Het pandrecht is ondeelbaar, niettegenstaande de schuld onder de algemene rechtsopvolgers of de rechtsopvolgers onder algemene titel van de schuldenaar of onder die van de schuldeiser deelbaar is.
De algemene rechtsopvolger of de rechtsopvolger onder algemene titel van de schuldenaar, die zijn aandeel in de schuld betaald heeft, kan zijn aandeel in het pandrecht niet terugvorderen, zolang de schuld niet ten volle voldaan is.
Zijnerzijds kan de algemene rechtsopvolger of de rechtsopvolger onder algemene titel van de schuldeiser, die zijn aandeel in de schuld ontvangen heeft, het pandrecht niet teruggeven ten nadele van degenen onder zijn algemene mede-rechtsopvolgers of mede-rechtsopvolgers onder algemene titel, die niet betaald zijn.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 18 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 14 Herverpanding
De pandhouder is niet bevoegd tot het bezwaren van het goed[, tenzij de pandgever zijn toestemming geeft].
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 19 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 6 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 15 Tegenwerpelijkheid
Het pandrecht is tegenwerpelijk aan derden door een overeenkomstig [artikel 29, § 1, eerste lid], uitgevoerde registratie in het pandregister.
[De registratie in het pandregister is uitgesloten voor een verpanding van schuldvorderingen.]
De onjuiste identificatie van de pandgever ontneemt elk gevolg aan de registratie, behalve indien een opzoeking in het register aan de hand van het juiste element van identificatie toelaat de inschrijving terug te vinden, onverminderd [artikel 29, § 1, tweede lid].
De onjuiste identificatie van de pandhouder of van [zijn vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 3] of de onjuiste aanduiding van de door het pandrecht bezwaarde goederen ontnemen elk gevolg aan de registratie, behalve indien zij een redelijke persoon die een opzoeking doet niet ernstig op een dwaalspoor brengen, onverminderd [artikel 29, § 1, tweede lid].
De onjuiste aanduiding van de gewaarborgde schuldvorderingen of van het maximaal bedrag tot beloop waarvan de schuldvorderingen gewaarborgd zijn, ontneemt geen gevolg aan de registratie, onverminderd [artikel 29, § 1, tweede lid].
De rang van het pandrecht wordt bepaald volgens de chronologische volgorde van de registratie ervan.
De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 20 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 7 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))), en gewijzigd bij art. 202, a) en b) Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018).

Artikel 16 Verplichtingen van de pandgever
De pandgever dient als goed pandgever voor de bezwaarde goederen zorg te dragen.
De pandhouder is gerechtigd om op ieder ogenblik de bezwaarde goederen te inspecteren.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 21 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 17 Gebruiksrecht
De pandgever is gerechtigd tot een redelijk gebruik van de in pand gegeven goederen overeenkomstig hun bestemming.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 22 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 18 Verwerking
Behoudens anders overeengekomen, is de pandgever gerechtigd tot verwerking van goederen die bestemd zijn voor verwerking.
Ontstaat door die toegestane verwerking een nieuw goed, dan bezwaart het pandrecht dit nieuw tot stand gekomen goed, behoudens anders overeengekomen. In geval van niet toegestane verwerking zijn [de artikelen 3.11 en 3.56 van het Burgerlijk Wetboek] van toepassing.
Werden voor de verwerking goederen van derden aangewend en is de afscheiding van deze goederen onmogelijk of economisch niet verantwoord, dan bezwaart het pandrecht het nieuw totstandgekomen goed indien dit goed [het hoofdgoed is in de zin van artikel 3.57 van het Burgerlijk Wetboek] of, desgevallend, indien dit goed de grootste waarde heeft. In dat geval heeft de derde op de pandhouder een vordering wegens verrijking zonder oorzaak.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 23 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))), en gewijzigd bij art. 12, 1° en 2° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 19 Onroerendmaking
De onroerendmaking van de bezwaarde goederen laat het recht van de pandhouder om bij voorrang uit de opbrengst van deze goederen te worden voldaan onverlet.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 24 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 20 Vermenging
De vermenging van vervangbare goederen die volledig of gedeeltelijk met een pandrecht zijn bezwaard door een of meer pandgevers, laat het pandrecht onverlet.
Zijn er meerdere pandhouders, dan kunnen zij hun pandrecht op de vermengde goederen doen gelden in verhouding tot hun rechten.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 25 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 21 Beschikking
Behoudens anders overeengekomen, kan de pandgever vrij over de bezwaarde goederen beschikken binnen een normale bedrijfsvoering.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 26 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 22 Sanctie
Het beding op grond waarvan de bezwaarde goederen op eenvoudig verzoek van de pandhouder volledig of gedeeltelijk aan laatstgenoemde moeten worden afgegeven, wordt als niet geschreven beschouwd.
Indien de pandgever in ernstige mate aan zijn verplichtingen tekortschiet, kan de rechter op vordering van de pandhouder bevelen dat de bezwaarde goederen aan hem worden afgegeven of onder een gerechtelijk sekwester worden gesteld.
De bedrieglijke vervreemding of de bedrieglijke verplaatsing van de bezwaarde goederen is strafbaar met de straffen voorzien in artikel 491 van het Strafwetboek.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 27 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 23 Overgang van pandrecht
De overdracht van de gewaarborgde schuldvordering heeft de overgang van het pandrecht tot gevolg.
Laatstgenoemde overgang is tegenwerpelijk aan derden door de registratie ervan in het pandregister of door de overdracht van het bezit van de bezwaarde goederen aan de overnemer.
De gewaarborgde schuldvordering mag gedeeltelijk worden overgedragen. In dat geval is de overgang van het pandrecht evenredig met de omvang van de overdracht van de schuldvordering.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 28 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 24 Beschikking van verpande goederen
Het pandrecht volgt de bezwaarde goederen, in welke handen zij ook overgaan. De overnemer geldt als pandgever vanaf het ogenblik van de overdracht.
Het eerste lid is niet van toepassing indien de pandgever overeenkomstig artikel 21 gerechtigd was tot beschikking over de bezwaarde goederen, indien de pandhouder had ingestemd met de beschikking of indien de verkrijger zich kan beroepen op artikel [3.28 van het Burgerlijk Wetboek].
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 29 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))), en gewijzigd bij art. 12, 3° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 25 Derde-verkrijgers
De registratie in het pandregister sluit de toepassing van artikel [3.28 van het Burgerlijk Wetboek] uit ten aanzien van rechtverkrijgers onder bijzondere titel van de pandgever die handelen in het raam van hun bedrijf of beroep.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 30 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))), en gewijzigd bij art. 12, 4° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Afdeling 2 Publiciteit
Wetshistoriek
Opschrift afdeling 2 ingevoegd bij art. 31 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).
Artikel 26 Pandregister
[De registratie van een pandrecht en van een eigendomsvoorbehoud gebeurt in het Nationaal Pandregister, pandregister genoemd, dat wordt bewaard bij de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie van de Federale Overheidsdienst Financiën.]
[Het pandregister is een geïnformatiseerd systeem dat bestemd is voor het registreren en het raadplegen van pandrechten en eigendomsvoorbehouden, het wijzigen, vernieuwen, overdragen of verwijderen van de registratie van pandrechten of eigendomsvoorbehouden en het afstaan van rang van een geregistreerd pandrecht.]
De Koning is bevoegd om de werking van het pandregister te regelen.
De [Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie van de Federale Overheidsdienst Financiën] is de verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en wordt belast met de uitvoering van de bepalingen van die wet.
[De artikelen 27, 28, 32, 33, 34, 35, 36 en 37 zijn van overeenkomstige toepassing op de registratie van het eigendomsvoorbehoud.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 32 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 8 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 27 Authenticatie
[Elke registratie, raadpleging, wijziging, vernieuwing, rangafstand of overdracht van een pand of verwijdering van geregistreerde panden vereist de authenticatie van de gebruiker van het pandregister.]
De Koning bepaalt, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de nadere regels inzake die [authenticatie].
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 33 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 9 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 28 Kosten
De registratie, raadpleging, wijziging, [vernieuwing en verwijdering van gegevens, en de rangafstand of overdracht van een pand] kunnen elk aanleiding geven tot de betaling van een retributie waarvan het bedrag door de Koning wordt bepaald.
De raadpleging van het pandregister is kosteloos voor de pandgever en voor de categorieën van personen of instellingen die de Koning heeft bepaald na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 34 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 10 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 29 Registratie

[§ 1 ]

De pandhouder is krachtens de pandovereenkomst gerechtigd zijn pand te registreren door de in artikel 30 bedoelde gegevens zoals deze in het in artikel 4 bedoelde geschrift voorkomen, in overeenstemming met de nadere regels die de Koning heeft bepaald na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, in het pandregister in te voeren.
De pandhouder is tot schadevergoeding gehouden voor iedere schade ten gevolge van de [registratie] van onjuiste gegevens.
De pandhouder brengt de pandgever schriftelijk op de hoogte van de registratie.

[§ 2

De verkoper is krachtens de overeenkomst waarin het beding van eigendomsvoorbehoud is opgenomen, gerechtigd dit eigendomsvoorbehoud te registeren door invoering in het pandregister van de in artikel 30 bedoelde gegevens zoals die in het in artikel 69 bedoelde geschrift voorkomen, conform de nadere regels die de Koning bepaalt na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
De verkoper is aansprakelijk voor alle schade ten gevolge van de registratie van onjuiste gegevens.
De verkoper brengt de koper schriftelijk op de hoogte van de registratie.
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 35 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 11 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 30 Te vermelden gegevens

§ 1

De registratie van het pandrecht vermeldt de volgende gegevens:
de identiteit van de pandhouder of van de vertegenwoordiger bedoeld in artikel 3:
a)
indien het een natuurlijk persoon betreft, zijn naam, zijn eerste voornaam of de eerste twee voornamen, het land, de postcode en de gemeente van zijn hoofdverblijfplaats en, wanneer hij er een heeft, zijn ondernemingsnummer; bij gebreke van een ondernemingsnummer zijn rijksregisternummer, indien de gebruiker gemachtigd is dit nummer te gebruiken in het kader van dit hoofdstuk, en zijn geboortedatum;
b)
indien het een rechtspersoon betreft, zijn naam, rechtsvorm, land, postcode en gemeente van zijn maatschappelijke zetel en, wanneer hij er een heeft, zijn ondernemingsnummer;
de identiteit van de pandgever:
de gegevens opgesomd in de bepaling onder 1°, a) of b), naargelang het geval;
in voorkomend geval, de identiteit van de lasthebber van de pandhouder of van de vertegenwoordiger bedoeld in artikel 3:
de gegevens opgesomd in de bepaling onder 1°, a) of b), naargelang het geval;
de aanwijzing van de door het pandrecht bezwaarde goederen waarvoor registratie plaatsvindt;
de aanwijzing van de gewaarborgde schuldvorderingen waarvoor registratie plaatsvindt;
het maximale bedrag ten belope waarvan de schuldvorderingen gewaarborgd zijn en waarvoor registratie plaatsvindt;
de verklaring van de pandhouder, de vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 3 of hun lasthebber dat de pandhouder of vertegenwoordiger aansprakelijk is voor alle schade ten gevolge van de registratie van onjuiste gegevens.

§ 2

De registratie van het eigendomsvoorbehoud vermeldt de volgende gegevens:
de identiteit van de verkoper:
de gegevens opgesomd in § 1, 1°, a) of b), naargelang het geval;
de identiteit van de koper:
de gegevens opgesomd in § 1, 1°, a) of b), naargelang het geval;
in voorkomend geval de identiteit van de lasthebber van de verkoper:
de gegevens opgesomd in § 1, 1°, a) of b), naargelang het geval;
de aanwijzing van de verkochte goederen waarvoor registratie plaatsvindt;
de aanwijzing van de onbetaalde koopprijs waarvoor registratie plaatsvindt;
de verklaring van de verkoper of van diens lasthebber dat de verkoper aansprakelijk is voor alle schade ten gevolge van de registratie van onjuiste gegevens.
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 36 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf vervangen bij art. 12 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 31 Raadplegen
[

§ 1

Met betrekking tot een geregistreerd pand kunnen de volgende gegevens worden geraadpleegd:
het registratienummer;
de identiteit van de pandhouder of de vertegenwoordiger bedoeld in artikel 3;
de identiteit van de pandgever;
in voorkomend geval, de identiteit van de lasthebber van de pandhouder of van de vertegenwoordiger bedoeld in artikel 3;
de aanwijzing van de door het pandrecht bezwaarde goederen waarvoor registratie heeft plaatsgevonden;
de aanwijzing van de gewaarborgde schuldvorderingen waarvoor registratie heeft plaatsgevonden;
het maximale bedrag ten belope waarvan de schuldvorderingen gewaarborgd zijn waarvoor registratie heeft plaatsgevonden;
de verklaring van de pandhouder, de vertegenwoordiger bedoeld in artikel 3 of hun lasthebber dat de pandhouder of vertegenwoordiger aansprakelijk is voor iedere schade ten gevolge van de registratie van onjuiste gegevens;
de datum van registratie.

§ 2

Met betrekking tot een geregistreerd eigendomsvoorbehoud kunnen de volgende gegevens worden geraadpleegd:
het registratienummer;
de identiteit van de verkoper;
de identiteit van de koper;
in voorkomend geval, de identiteit van de lasthebber van de verkoper;
de aanwijzing van de verkochte goederen waarvoor registratie heeft plaatsgevonden;
de aanwijzing van de onbetaalde koopprijs waarvoor registratie heeft plaatsgevonden;
de verklaring van de verkoper of diens lasthebber dat de verkoper aansprakelijk is voor alle schade ten gevolge van de registratie van onjuiste gegevens;
de datum van de registratie.
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 37 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf vervangen bij art. 13 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 32 Wijziging
In geval van wijziging van de pandovereenkomst of in geval van onjuiste gegevens is de pandhouder gerechtigd de geregistreerde gegevens te wijzigen, overeenkomstig de overeenkomst en de nadere regels die de Koning heeft bepaald na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
In geval van een wijziging, geeft het register zowel de oorspronkelijke [registratie] als de wijziging weer.
De pandhouder brengt schriftelijk de pandgever op de hoogte van de wijziging van de registratie.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 38 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 14 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 33 Onjuiste gegevens
De pandgever is gerechtigd om van de pandhouder de verwijdering of de wijziging te vorderen van onjuiste gegevens.
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 39 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 15 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 34 Toegang tot het register
[
Eenieder heeft toegang tot het pandregister volgens de nadere regels die de Koning bepaalt.
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 40 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf vervangen bij art. 16 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 35 Termijn en vernieuwing
De registratie van het pandrecht vervalt na verloop van tien jaar. Vanaf dat tijdstip is het pandrecht niet meer raadpleegbaar in het pandregister.
Deze termijn is niettemin vatbaar voor herhaalde vernieuwing voor een nieuwe termijn van tien jaar.
De [vernieuwing] geschiedt door middel van een [registratie] in het register voorafgaand aan het verstrijken van de termijn van tien jaar en volgens de nadere regels die de Koning heeft bepaald na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
[
Deze vernieuwing kan geheel of gedeeltelijk zijn, en kan in voorkomend geval gepaard gaan met een vermindering van het maximaal gewaarborgd bedrag en/of van de omvang van de in pand gegeven goederen.
De vernieuwing vermeldt het registratienummer van de te vernieuwen registratie.
De weergave van een vernieuwde registratie vermeldt eveneens de datum van de oorspronkelijke registratie.
]
De pandhouder brengt de pandgever schriftelijk op de hoogte van de [vernieuwing] van de registratie.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 41 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 17 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 36 Gehele of gedeeltelijke verwijdering van de registratie

§ 1

De pandhouder moet in geval van betaling van de gewaarborgde schuld ervoor zorgen dat de registratie van het pandrecht wordt verwijderd.
Deze verplichting tot verwijdering geldt eveneens voor de verkoper die een eigendomsvoorbehoud heeft laten registreren, wanneer de koper de prijs van het verkochte goed heeft betaald.
Zo de pandhouder, bedoeld in het eerste lid, of de verkoper, bedoeld in het tweede lid, in gebreke blijft tot deze verwijdering over te gaan, kan de verwijdering in rechte gevorderd worden, onverminderd eventuele schadevergoeding.

§ 2

De pandhouder kan de registratie van het pandrecht gedeeltelijk verwijderen, dit zowel door de vermindering van het geregistreerde maximaal bedrag tot beloop waarvan de schuldvorderingen gewaarborgd zijn als door verwijdering van een deel van de goederen waarop het pandrecht slaat en waarvoor registratie werd genomen.
De verkoper kan de registratie van het eigendomsvoorbehoud gedeeltelijk verwijderen door verwijdering van een deel van de goederen waarop het eigendomsvoorbehoud betrekking heeft en waarvoor registratie werd genomen.
In geval van een gedeeltelijke verwijdering geeft het register bij raadpleging zowel de oorspronkelijke registratie als deze houdende de gedeeltelijke verwijdering weer.
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 42 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf vervangen bij art. 18 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), zelf vervangen bij art. 318 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 37 Overdracht van schuldvordering
De registratie van de overdracht van het pandrecht bij overdracht van de gewaarborgde schuldvordering gebeurt volgens door de Koning nader bepaalde regels, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Tot dat tijdstip behoudt de registratie zijn uitwerking krachtens de [registratie] van de overdrager.
De registratie van de overdracht vermeldt de identiteit van de overnemer. [De identiteit van de overnemer wordt eveneens bij raadpleging weergegeven.]
De registratie van de overdracht dient te gebeuren door de overdrager.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 43 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 19 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 38 Rangafstand
Een afstand van rang is slechts tegenwerpelijk aan derden door de registratie ervan volgens de nadere regels die de Koning heeft bepaald na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
[
De registratie van de rangafstand gebeurt door diegene die zijn rang afstaat of zijn vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 3 of hun lasthebber.
De raadpleging van het pandregister met betrekking tot een geregistreerd pandrecht vermeldt in voorkomend geval een geregistreerde rangafstand.
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 44 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 20 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).
Afdeling 3 Tegenwerpelijkheid door buitenbezitstelling van lichamelijke goederen
Wetshistoriek
Opschrift afdeling 3 ingevoegd bij art. 45 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).
Artikel 39 Inbezitstelling
Het pandrecht van een lichamelijk goed is eveneens tegenwerpelijk aan derden wanneer het goed in de feitelijke macht van de schuldeiser of van een overeengekomen derde wordt gesteld.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 46 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 40 Bewijs
De pandovereenkomst kan worden bewezen door alle rechtsmiddelen.
Is de pandgever een consument [in de zin van artikel I.1, 2°, van boek I van het Wetboek van economisch recht], dan dient als bewijs van de overeenkomst een geschrift te worden opgesteld dat naargelang het geval voldoet aan het vereiste [van artikel 8.20 of artikel 8.21 van het Burgerlijk Wetboek].
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 47 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 21 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))) en gewijzigd bij art. 13, 2° Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 41 Gevolgen
Tot aan de uitwinning van het pand blijft de pandgever eigenaar van het pand, dat in handen van de pandhouder niets meer is dan een bewaargeving tot waarborg van zijn pandrecht.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 48 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 42 Gebruiksrecht
De pandhouder is niet gerechtigd tot het gebruik van de bezwaarde goederen tenzij en voor zover dit noodzakelijk is voor hun behoud.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 49 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 43 Verplichtingen van de pandhouder
De pandhouder dient voor verpande goederen als een goed pandhouder zorg te dragen.
De pandhouder is, volgens de regels gesteld in de titel “Contracten of verbintenissen uit overeenkomst in het algemeen”, aansprakelijk voor het verlies of de beschadiging van het pand, die het gevolg zijn van zijn nalatigheid.
Door de pandhouder betaalde nuttige kosten tot behoud en tot onderhoud, met inbegrip van de door hem aan het goed verbonden lasten, moeten hem door de pandgever worden terugbetaald.
De pandgever is gerechtigd om op ieder ogenblik de goederen te inspecteren.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 50 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 44 Segregatieplicht
Heeft het pandrecht betrekking op soortzaken, dan rust, behoudens andersluidende overeenkomst, op de pandhouder of op de overeengekomen derde de verplichting ze gescheiden te houden van soortgelijke zaken.
Als de goederen werden vermengd, moet de pandhouder bij de beëindiging van de pandovereenkomst aan de pandgever dezelfde hoeveelheid van soortgelijke zaken teruggeven.
Na beslag, faillissement of een andere situatie van samenloop die het vermogen van de pandhouder of de overeengekomen derde betreft, kan de pandgever zijn rechten uitoefenen op de afgescheiden goederen. Als de goederen werden vermengd, worden de op dat tijdstip voorhanden zijnde goederen geacht de verpande goederen te zijn ten belope van de verpande hoeveelheid. Als er meerdere pandgevers zijn, doen zij hun aanspraken op de vermengde goederen gelden in verhouding tot hun rechten.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 51 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 45 Sanctie
Behalve indien de pandhouder of de overeengekomen derde in ernstige mate aan zijn verplichtingen verzuimt, kan de pandgever het pand niet terugvorderen voordat hij de schuld tot zekerheid waarvan et pand gegeven is ten volle betaald heeft, zowel wat de hoofdsom als de bijhorigheden betreft.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 52 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).
Afdeling 4 Uitwinning
Wetshistoriek
Opschrift afdeling 4 ingevoegd bij art. 53 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).
Artikel 46 Pandgever consument
Indien de pandgever een consument is [in de zin van artikel I.1, 2° van boek I van het Wetboek van economisch recht], mag de pandhouder, bij niet-betaling, niet over het pand beschikken; maar hij kan door de rechter doen bevelen dat dit pand aan hem zal verblijven, in betaling en ten belope van de schuld, volgens een schatting door deskundigen, of dat het pand in het openbaar of per onderhandse akte zal worden verkocht.
De pandhouder is niet gerechtigd om op te treden als koper bij een onderhandse verkoop.
Elk beding waarbij de pandhouder zou worden gemachtigd zich het pand toe te eigenen of erover te beschikken zonder inachtneming van de hiervoor bepaalde vormen, is nietig.
De artikelen 50 en 55 zijn van toepassing.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 54 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 22 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 47 Pandgever niet-consument
Indien de pandgever geen consument is [in de zin van artikel I.1, 2° van boek I van het Wetboek van economisch recht], is de pandhouder, bij niet-betaling, gerechtigd om overeenkomstig de artikelen 48 tot 56 zijn pandrecht uit te oefenen door de verpande goederen geheel of gedeeltelijk te verkopen of te verhuren ter voldoening van de gewaarborgde schuldvordering.
Indien de schuldenaar tekortschiet, heeft de pandhouder het recht over het door het pandrecht bezwaarde goed te beschikken. Indien de pandgever of enige persoon die over het bezwaarde goed beschikt zich ertegen verzet, moet de pandhouder zich tot de rechter wenden overeenkomstig artikel 54.
De uitwinning dient te gebeuren te goeder trouw en op een economisch verantwoorde wijze.
De pandhouder kan zijn aansprakelijkheid in dit verband niet beperken of uitsluiten.
De bewijslast van een tekortkoming van de pandhouder berust bij de pandgever.
De partijen kunnen bij de totstandkoming van de pandovereenkomst of op een later tijdstip overeenkomen over de wijze van uitwinning.
[Indien binnen de termijn voorzien in het eerste lid van artikel 48 of in voorkomend geval in artikel 49 de uitwinning niet wordt opgeschort overeenkomstig artikel 54 is de pandhouder gerechtigd een gerechtsdeurwaarder te gelasten om bezit te nemen van de verpande goederen en is de pandgever gehouden tot afgifte van de verpande goederen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 55 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 23 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))), en gewijzigd bij art. 162 Wet 2 mei 2019 (BS 21 mei 2019).

Artikel 48 Kennisgeving
De pandhouder die tot uitwinning wenst over te gaan, moet daarvan ten minste tien dagen vooraf [bij aangetekende zending met ontvangstbewijs of gerechtsdeurwaardersexploot] kennisgeven aan de schuldenaar en in voorkomend geval aan de derdepandgever.
De kennisgeving dient ook te worden gedaan [bij aangetekende zending] aan de andere pandhouders en aan hen die op de bezwaarde goederen beslag hebben gelegd.
De kennisgeving maakt melding van het bedrag van de gewaarborgde schuldvordering op het tijdstip van deze kennisgeving, een omschrijving van de bezwaarde goederen, de voorgenomen wijze van uitwinning en het recht van de schuldenaar of de pandgever om de goederen te bevrijden door de betaling van de gewaarborgde schuldvordering.
[Tegelijk met de kennisgeving aan de schuldenaar en de derde-pandgever kan de pandhouder, zonder toelating van de rechter, via een gerechtsdeurwaarder beslag laten leggen op de verpande goederen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 56 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))), en gewijzigd bij art. 163, 1° tot 3° Wet 2 mei 2019 (BS 21 mei 2019).

Artikel 49 Bederfbare goederen
De in artikel 48, eerste lid, bedoelde termijn voor de kennisgeving wordt beperkt tot drie dagen voor goederen die vatbaar zijn voor bederf of die onderhevig zijn aan snelle waardevermindering.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 57 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 50 Betaling van de schuld
Tot op het tijdstip van de uitwinning is de pandgever of iedere belanghebbende derde gerechtigd de bevrijding van het pand te verkrijgen tegen betaling van de gewaarborgde schuldvordering en de reeds gemaakte uitwinningskosten.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 58 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 51 Verkoop
De pandhouder kan een gerechtsdeurwaarder gelasten met de openbare of onderhandse verkoop of met de verhuur van de bezwaarde goederen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 59 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 52 Verkoop aan de pandhouder
De pandhouder is niet gerechtigd om op te treden als koper bij een onderhandse verkoop.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 60 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 53 Toe-eigening door de pandhouder
Indien de schuldenaar in gebreke is te betalen, kan de pandgever toestemming geven voor de toe-eigening van de verpande goederen door de pandhouder.
Een dergelijke overeenkomst kan ook gesloten worden bij de totstandkoming van de pandovereenkomst of op een later tijdstip, wanneer de overeenkomst bepaalt dat de waarde van de goederen op de dag van de toe-eigening zal worden vastgesteld door een deskundige en, voor goederen die verhandeld worden op een markt, volgens de marktprijs.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 61 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 54 Rechterlijke controle
[Indien de pandgever geen consument is, kunnen de pandgever en in geval van een derde-pandgever, de schuldenaar van de gewaarborgde verbintenissen, zich binnen de toepasselijke termijn bepaald in de artikelen 48 en 49 tot de rechter wenden om zich te verzetten tegen de uitwinning.]
[Ter beslechting van ieder ander geschil dat bij de uitwinning kan rijzen of indien de pandgever een consument is in de zin van artikel I, 1, 2°, van boek I van het Wetboek van economisch recht, kunnen de pandhouder, de pandgever en belanghebbende derden zich op ieder ogenblik tot de rechter wenden.]
De vordering schort de uitwinning van het pand op.
De zaak wordt ingeleid bij dagvaarding of bij verzoekschrift op tegenspraak overeenkomstig artikel 1034bis en volgende van het Gerechtelijk Wetboek.
De rechter doet uitspraak bij voorrang boven alle zaken.
Hij doet bij voorraad uitspraak en zijn beschikking heeft dan ook geen gezag van gewijsde.
De beschikking is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep.
Zij wordt onmiddellijk bij gerechtsbrief ter kennis gebracht aan de partijen. Deze kennisgeving doet de termijn lopen voor het cassatieberoep.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 62 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))), en gewijzigd bij art. 164, 1° en 2° Wet 2 mei 2019 (BS 21 mei 2019).

Artikel 55 Verdeling
Het bedrag dat voortvloeit uit de uitwinning wordt toegerekend op de gewaarborgde schuldvordering en de redelijke kosten van uitwinning.
Zijn er meerdere pandhouders dan wordt de netto-opbrengst tussen hen verdeeld volgens hun rang overeenkomstig artikelen 57 en 58.
Het eventueel saldo komt toe aan de pandgever.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 63 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 56 Rechterlijke controle a posteriori
Na de voltooiing van de uitwinning kan iedere belanghebbende partij zich tot de rechter wenden bij betwisting over de wijze van uitwinning of de aanwending van de opbrengst.
De vordering wordt ingesteld uiterlijk binnen [een termijn van een maand] vanaf de kennisgeving van het einde van de uitwinning door de pandhouder aan de in artikel 48, eerste en tweede lid, bedoelde personen.
De kennisgeving geschiedt bij een aangetekende zending.
[
De belanghebbenden aan wie geen kennis wordt gegeven in de zin van het tweede lid, stellen hun vordering uiterlijk in binnen een termijn van drie maanden vanaf het einde van de uitwinning.
]
De zaak wordt ingeleid bij dagvaarding of bij verzoekschrift op tegenspraak overeenkomstig artikel 1034bis en volgende van het Gerechtelijk Wetboek.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 64 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 24 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).
Afdeling 5 Rangconflicten
Wetshistoriek
Opschrift afdeling 5 ingevoegd bij art. 65 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).
Artikel 57 Anterioriteitsregel
[Het pandrecht heeft voorrang op alle jongere rechten op de verpande goederen, onverminderd de artikelen 21 tot 26 van Titel XVIII van Boek III van dit Wetboek.]
Zijn er meerdere pandhouders, dan wordt hun rangorde bepaald naar de datum van de registratie of van de bezitsverkrijging.
Pandhouders die op dezelfde dag hebben geregistreerd of het bezit hebben verkregen, staan in gelijke rang.
Indien de verpande goederen onroerend zijn geworden, wordt de rangorde tussen de pandhouder en een hypothecaire of een op de onroerende goederen bevoorrechte schuldeiser bepaald volgens de datum van de registratie en die van de inschrijving van de hypotheek of het voorrecht.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 66 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 25 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 58 Superprioriteit
Een pandrecht dat gebaseerd is op een retentierecht voor een schuldvordering tot behoud van de zaak gaat boven alle pandhouders.
Onder voorbehoud van het eerste lid, gaan de onbetaalde verkoper die zich de eigendom heeft voorbehouden, de bevoorrechte verkoper en het voorrecht van de onderaannemer voor op de pandhouders op deze goederen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 67 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).
Afdeling 6 Pandrecht op geldsom
Wetshistoriek
Opschrift afdeling 6 ingevoegd bij art. 68 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).
Artikel 59 Pandrecht op geldsom
Bestaat het pand uit een geldsom en heeft bij de pandhouder vermenging plaatsgevonden, dan geldt de pandhouder als eigenaar die bij de beëindiging van de pandovereenkomst gehouden is tot de restitutie aan de pandgever van een gelijk bedrag van dezelfde valuta.
Behoudens anders overeengekomen, is de pandhouder geen interest verschuldigd dan na zijn ingebrekestelling.
Komt de pandgever in verzuim, dan is de pandhouder gerechtigd tot schuldvergelijking over te gaan met de gewaarborgde schuldvordering en dient hij het saldo aan de pandgever te restitueren.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 69 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).
Afdeling 7 Pandrecht op schuldvorderingen
Wetshistoriek
Opschrift afdeling 7 ingevoegd bij art. 70 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf vervangen bij art. 26 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).
Artikel 60 Bezitvereiste (?controle?)
De pandhouder verkrijgt het bezit van een in pand gegeven schuldvordering door het sluiten van de pandovereenkomst op voorwaarde dat hij bevoegd is tot kennisgeving van het pandrecht aan de schuldenaar van de verpande schuldvordering.
De verpanding kan slechts aan de schuldenaar van de in pand gegeven schuldvordering worden tegengeworpen nadat zij hem ter kennis werd gebracht of door hem is erkend.
[De artikelen 3.28, § 2, 5.179, derde lid en 5.181, tweede en derde lid] zijn van toepassing.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 71 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))) en gewijzigd bij art. 27 Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).

Artikel 61 Bewijs
De pandovereenkomst wordt bewezen door een geschrift dat de door het pandrecht bezwaarde schuldvorderingen en de gewaarborgde schuldvorderingen nauwkeurig aanduidt. De bepalingen uit afdeling 1 met betrekking tot de vermelding in het geschrift van het maximaal bedrag tot beloop waarvan de schuldvorderingen zijn gewaarborgd, zijn van toepassing.
Is de pandgever een consument [in de zin van artikel I.1, 2° van boek I van het Wetboek van economisch recht], dan dient het geschrift als bewijs van de overeenkomst te voldoen aan de vereisten, naar gelang het geval, [van artikel 8.20 of artikel 8.21 van het Burgerlijk Wetboek] en dient tevens nauwkeurig melding te worden gemaakt van het maximaal bedrag tot beloop waarvan de schuldvorderingen zijn gewaarborgd.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 72 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 27 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))) en gewijzigd bij art. 13, 3° Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).

Artikel 62 Fiduciaire overdracht tot zekerheid
Een overdracht van een schuldvordering tot zekerheid verleent aan de overnemer enkel een pandrecht [op de overgedragen schuldvordering en zulks ongeacht of deze overdracht beantwoordt aan het bepaalde in artikel 61, behoudens wanneer de overdrager een consument is in de zin van artikel I.1, 2° van boek I van het Wetboek economisch recht].
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 73 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 28 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 63 Toekomstige schuldvorderingen
Het pandrecht kan gevestigd worden op één of meer toekomstige schuldvorderingen op voorwaarde dat zij bepaalbaar zijn.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 74 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 64 Beding om niet over te dragen of niet te verpanden
Een tussen de pandgever en de schuldenaar van de verpande schuldvordering gesloten overeenkomst waarbij de schuldvordering die de betaling van een geldsom tot voorwerp heeft niet vatbaar is voor overdracht of verpanding is niet tegenwerpelijk aan derden, behoudens indien deze zich hebben schuldig gemaakt aan derdemedeplichtigheid aan de schending van dit beding.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 75 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 65 Voorwerp
Het pandrecht strekt zich uit tot de verpande schuldvordering in hoofdsom, interest en schadebeding en tot haar andere bijhorigheden.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 76 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 66 Gedeeltelijke verpanding
Het pandrecht kan gevestigd worden op een gedeelte van een schuldvordering, behoudens indien deze ondeelbaar is.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 77 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 67 Inningsrecht pandhouder
Behoudens anders overeengekomen, is de pandhouder bevoegd om in en buiten rechte de nakoming te eisen van de verpande schuldvordering. De pandhouder kan daarbij alle nevenrechten van de schuldvordering uitoefenen.
De pandhouder verrekent de geïnde bedragen op de gewaarborgde schuldvordering wanneer die opeisbaar is en draagt het saldo af aan de pandgever.
Zijn er meerdere pandhouders, dan komt de in het eerste en tweede lid verleende bevoegdheid enkel toe aan de hoogst gerangschikte pandhouder.
In geval van gedwongen tenuitvoerlegging of bewarend beslag op de verpande schuldvordering, is de derde-schuldenaar gehouden te betalen in handen van de gerechtsdeurwaarder die handelt overeenkomstig de artikelen 1627 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek.
Indien de gewaarborgde schuldvordering nog niet opeisbaar is, stort de pandhouder de geïnde bedragen op een daartoe geopende afgescheiden bankrekening onder de verplichting het saldo aan de pandgever af te dragen wanneer de gewaarborgde schuldvordering werd nagekomen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 78 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 68 Schuldvordering tot levering van goederen
Heeft de verpande schuldvordering de levering van goederen tot voorwerp en gaat de pandhouder tot invordering ervan over, dan komt het pandrecht op deze goederen te rusten.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 79 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Hoofdstuk 2 Eigendomsvoorbehoud

Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 80 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).
Artikel 69 Geschrift
Roerende goederen, verkocht met een beding dat de eigendomsoverdracht opschort tot de volledige betaling van de prijs, kunnen worden teruggevorderd wanneer de koper in gebreke blijft de koopprijs te betalen voor zover dit schriftelijk is opgesteld uiterlijk op het ogenblik van de levering van het goed.
Is de koper een consument [in de zin van artikel I.1, 2° van boek I van het Wetboek van economisch recht], dan dient de instemming van de koper uit het geschrift te blijken.
Het terugvorderingsrecht krachtens een beding van eigendomsvoorbehoud kan worden uitgeoefend ongeacht de juridische aard van de overeenkomst waarin het is opgenomen.
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 2085 vernummerd tot art. 69 en vervangen bij art. 81 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 29 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 70 Zakelijke subrogatie, verwerking en vermenging
De artikelen 9, 18[, 20 en 23, lid 1] zijn van toepassing.
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 2086 vernummerd tot art. 70 en vervangen bij art. 82 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), zelf gewijzigd bij art. 30 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 71 Onroerendmaking
Zijn de verkochte goederen onroerend door incorporatie geworden, dan blijft het eigendomsvoorbehoud behouden op voorwaarde van registratie in het pandregister.
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 2087 vernummerd tot art. 71 en vervangen bij art. 83 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 72 Verrijkingsverbod
De verkoper verrekent de waarde van het teruggevorderde goed met zijn schuldvordering. Overtreft deze waarde het bedrag van de schuldvordering dan is de verkoper tot afdracht aan de koper verplicht van het saldo.
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 2088 vernummerd tot art. 72 en vervangen bij art. 84 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Hoofdstuk 3 Retentierecht

Wetshistoriek
Opschrift hoofdstuk 3 ingevoegd bij art. 85 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).
Artikel 73 Begrip
Het retentierecht verleent aan de schuldeiser het recht om de teruggave van een goed dat hem door zijn schuldenaar werd overhandigd of bestemd is voor zijn schuldenaar, op te schorten zolang zijn schuldvordering die verband houdt met dat goed niet is voldaan.
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 2089 vernummerd tot art. 73 en vervangen bij art. 86 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 74 Feitelijke macht
Het retentierecht eindigt van zodra de schuldeiser de feitelijke macht over het goed vrijwillig prijsgeeft, tenzij de schuldeiser deze feitelijke macht herkrijgt krachtens dezelfde rechtsverhouding.
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 2090 vernummerd tot art. 74 en vervangen bij art. 87 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 75 Tegenwerpelijkheid
Het retentierecht dat betrekking heeft op een roerend lichamelijk goed is tegenwerpelijk aan andere schuldeisers van de schuldenaar en aan derden die een recht op het goed hebben verkregen nadat de schuldeiser de feitelijke macht over het goed heeft verworven.
Het retentierecht dat betrekking heeft op een roerend lichamelijk goed is eveneens tegenwerpelijk aan derden met een ouder recht, op voorwaarde dat de schuldeiser bij de inontvangstneming van het goed mocht aannemen dat de schuldenaar bevoegd was om dit goed aan een retentierecht te onderwerpen.
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 2091 vernummerd tot art. 75 en vervangen bij art. 88 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Artikel 76 Pandrecht
Het retentierecht geeft aanleiding tot een in artikel 1 bedoeld preferentieel recht van pandhouder.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 89 Wet 11 juli 2013 (BS 2 augustus 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2018 (art. 109, zelf gewijzigd bij art. 36 Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1))).

Titel XVIII Voorrechten en hypotheken

Wetshistoriek
Titel XVIII (art. 2092-2203) vervangen bij art. 1 W. 16 december 1851 (B.S., 22 december 1851).

Titel XIX

Wetshistoriek
Titel XIX (art. 2204-2218) opgeheven bij art. 2 (art. 24) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967).
Voorgeschiedenis
Titel XIX (art. 2204-2218) vervangen bij art. 1 tot 13 W. 15 augustus 1854.

Artikel 2204 ? 2218 (oud art. 2204 - 2218)

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 (art. 24) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 1 tot 13 W. 15 augustus 1854.

Titel XX Verjaring

Eerste hoofdstuk Algemene bepalingen

Artikel 2219
Verjaring is een middel om, door verloop van een zekere tijd en onder de voorwaarden die de wet bepaalt, iets te verkrijgen of van een verbintenis bevrijd te worden.

Artikel 2220
Men kan vooraf geen afstand doen van de verjaring; men kan wel afstand doen van een verkregen verjaring.

Artikel 2221
Afstand van verjaring geschiedt uitdrukkelijk of stilzwijgend; de stilzwijgende afstand wordt afgeleid uit een daad die doet veronderstellen dat men zijn verkregen recht heeft laten varen.

Artikel 2222
Hij die niet kan vervreemden, kan geen afstand doen van een verkregen verjaring.

Artikel 2223
De rechter mag het middel van verjaring niet ambtshalve toepassen.
[
In afwijking van het eerste lid mag de rechter het middel van verjaring ambtshalve toepassen in het kader van de rechtsplegingen met betrekking tot betaling van een geldschuld ingesteld door een onderneming als bedoeld in artikel I.1, eerste lid, 1°, van het Wetboek van economisch recht, tegen een consument als bedoeld in artikel I.1, eerste lid, 2°, van het Wetboek van economisch recht.
]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 Wet 15 mei 2024 (BS 1 juli 2024), met ingang van 1 oktober 2024 (art. 19).

Artikel 2224
Men kan zich op verjaring beroepen in elke staat van het geding, zelfs voor het hof van beroep, tenzij de omstandigheden doen vermoeden dat de partij die zich op het middel van verjaring niet heeft beroepen, daarvan afstand heeft gedaan.

Artikel 2225
Schuldeisers, of alle andere personen die er belang bij hebben dat de verjaring verkregen is, kunnen zich daarop beroepen, hoewel de schuldenaar of de eigenaar ervan afstand doet.

Artikel 2226
Men kan door verjaring de eigendom niet verkrijgen van zaken die buiten de handel zijn.

Artikel 2227
De Staat, de openbare instellingen en de gemeenten zijn aan dezelfde verjaringen onderworpen als bijzondere personen en kunnen zich eveneens daarop beroepen.

Hoofdstuk II

Wetshistoriek
Hoofdstuk II (art. 2228 - art. 2235) opgeheven bij art. 29, 5° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 37 Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020).
Artikel 2228
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 5° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2229
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 5° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2230
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 5° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2231
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 5° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2232
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 5° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2233
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 5° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2234
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 5° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2235
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 5° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Hoofdstuk III Oorzaken die de verjaring verhinderen

Artikel 2236
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 6° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2237
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 6° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2238
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 6° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2239
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 6° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2240
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 6° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2241
Men kan verjaring verkrijgen in strijd met zijn titel, in die zin dat men zich door verjaring bevrijdt van de verbintenis die men heeft aangegaan.

Hoofdstuk IV Oorzaken die de verjaring stuiten of schorsen

Eerste afdeling Oorzaken die de verjaring stuiten
Artikel 2242
Stuiting van de verjaring kan of natuurlijk of burgerlijk zijn.

Artikel 2243
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 7° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2244

[§ 1 ]

Een dagvaarding voor het gerecht, een bevel tot betaling, [, een aanmaning tot betaling als bedoeld in artikel 1394/21 van het Gerechtelijk Wetboek] of een beslag, betekend aan hem die men wil beletten de verjaring te verkrijgen, vormen burgerlijke stuiting.
[Een dagvaarding voor het gerecht stuit de verjaring tot het tijdstip waarop een definitieve beslissing wordt uitgesproken.
Voor de toepassing van deze afdeling heeft een beroep tot vernietiging van een administratieve handeling bij de Raad van State [of een door de Staat, Gemeenschappen of Gewesten opgericht administratief rechtscollege] dezelfde gevolgen ten opzichte van de vordering tot herstel van de schade veroorzaakt door de [...] administratieve handeling als een dagvaarding voor het gerecht.]

[§ 2

Onverminderd [de artikelen 5.231 en 5.233], stuit een ingebrekestelling bij aangetekende zending met ontvangstbewijs verzonden door de advocaat van de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser, naar de schuldenaar met woonplaats, verblijfplaats of maatschappelijke zetel in België, tevens de verjaring en doet zij een nieuwe termijn van een jaar ingaan, evenwel zonder dat de vordering vóór de vervaldag van de initiële verjaringstermijn kan verjaren. De stuitende werking van deze ingebrekestelling is slechts eenmalig, onverminderd andere stuitingsoorzaken.
Indien de door de wet bepaalde verjaringstermijn minder dan één jaar bedraagt, is de duur van de verlenging dezelfde als deze van de verjaringstermijn.
De verjaring wordt gestuit op het ogenblik van de verzending van de ingebrekestelling bij aangetekende zending met ontvangstbewijs. De advocaat van de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser vergewist zich van de juiste gegevens van de schuldenaar aan de hand van een administratief document van minder dan een maand oud. Ingeval de bekende verblijfplaats verschilt van de woonplaats, zendt de advocaat van de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser, een kopie van zijn aangetekende zending naar die verblijfplaats.
Om een verjaringsstuitende werking te hebben, moet de ingebrekestelling volledig en uitdrukkelijk de volgende vermeldingen bevatten:
de gegevens van de schuldeiser: voor een natuurlijke persoon, de naam, de voornaam en het adres van de woonplaats, of, in voorkomend geval, van de verblijfplaats of van de gekozen woonplaats, overeenkomstig de artikelen 36 en 39 van het Gerechtelijk Wetboek; voor een rechtspersoon, de juridische vorm, de benaming en het adres van de maatschappelijke zetel of, in voorkomend geval, van de administratieve zetel, overeenkomstig artikel 35 van het Gerechtelijk Wetboek;
de gegevens van de schuldenaar: voor een natuurlijke persoon, de naam, de voornaam en het adres van de woonplaats, of, in voorkomend geval, van de verblijfplaats of van de gekozen woonplaats, overeenkomstig de artikelen 36 en 39 van het Gerechtelijk Wetboek; voor een rechtspersoon, de juridische vorm, de benaming en het adres van de maatschappelijke zetel of, in voorkomend geval, van de administratieve zetel, overeenkomstig artikel 35 van het Gerechtelijk Wetboek;
de beschrijving van de verbintenis die de schuldvordering heeft doen ontstaan;
indien de schuldvordering betrekking heeft op een geldsom, de verantwoording van alle bedragen die van de schuldenaar worden geëist, met inbegrip van de schadevergoeding en de verwijlinteresten;
de termijn waarbinnen de schuldenaar zijn verbintenissen kan nakomen alvorens bijkomende invorderingsmaatregelen kunnen worden getroffen;
de mogelijkheid in rechte op te treden met het oog op de uitwerking van andere invorderingsmaatregelen indien de schuldenaar niet binnen de vastgestelde termijn reageert;
de verjaringsstuitende werking van deze ingebrekestelling;
de handtekening van de advocaat van de schuldeiser, van de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of van de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser.
]
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 2 W. 25 juli 2008 (B.S., 22 augustus 2008), van toepassing op beroepen tot vernietiging die bij de Raad van State zijn ingediend vóór 1 september 2008 (art. 4, lid 1), genummerd bij art. 2 Wet 23 mei 2013 (BS 1 juli 2013 (ed. 1)), gewijzigd bij art. 160 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), bij arrest GwH nr. 40/2019, 28 februari 2019 (BS 25 maart 2019) en bij art. 2 Wet 24 februari 2022 (BS 16 januari 2024).
§ 2 ingevoegd bij art. 2 Wet 23 mei 2013 (BS 1 juli 2013 (ed. 1)).
§ 2, lid 1 gewijzigd bij art. 28 Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 2244, § 1, derde lid, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het geen verjaringstuitende werking toekent aan de bij de Raad van State ingestelde beroepen die niet tot een vernietigingsarrest leiden (GwH nr. 148/2018, 8 november 2018 (prejudiciële vraag) (BS 7 maart 2019) en GwH nr. 175/2018, 6 december 2018 (prejudiciële vraag) (BS 15 maart 2019)).
Artikel 2244, § 1, derde lid, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre de verjaringstuitende werking verbonden aan de beroepen die worden ingesteld voor de Raad van State niet ten goede komt aan de personen die worden benadeeld door de nietigverklaring van de bestreden administratieve handeling (GwH nr. 21/2021, 11 februari 2021 (prejudiciële vraag) (Website Grondwettelijk Hof)).
Artikel 2244, geïnterpreteerd in die zin dat een onregelmatig bevel tot betaling of een handeling die ermee is gelijkgesteld, zoals een onregelmatig dwangbevel, de verjaringstermijn niet stuit, schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Dezelfde bepaling, geïnterpreteerd in die zin dat een onregelmatig bevel tot betaling of een handeling die ermee is gelijkgesteld, zoals een onregelmatig dwangbevel, de verjaringstermijn stuit, schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet (GwH nr. 44/2021, 11 maart 2021 (prejudiciële vragen) (Website Grondwettelijk Hof)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 3 Wet 24 februari 2022 (BS 16 januari 2024).

Artikel 2245
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 2246
Ook de dagvaarding voor een onbevoegde rechter stuit de verjaring.
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 2246, geïnterpreteerd in die zin dat een onregelmatig bevel tot betaling of een handeling die ermee is gelijkgesteld, zoals een onregelmatig dwangbevel, de verjaringstermijn niet stuit, schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Dezelfde bepaling, geïnterpreteerd in die zin dat een onregelmatig bevel tot betaling of een handeling die ermee is gelijkgesteld, zoals een onregelmatig dwangbevel, de verjaringstermijn stuit, schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet (GwH nr. 44/2021, 11 maart 2021 (prejudiciële vragen) (Website Grondwettelijk Hof)).

Artikel 2247
[...]
Indien de eiser afstand doet van zijn eis,
[...]
Of indien zijn eis wordt afgewezen.
Wordt de stuiting voor niet bestaande gehouden.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 28, 29° W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950) en bij art. 2 Wet 16 juli 2012 (BS 3 augustus 2012).
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 2247, geïnterpreteerd in die zin dat een onregelmatig bevel tot betaling of een handeling die ermee is gelijkgesteld, zoals een onregelmatig dwangbevel, de verjaringstermijn niet stuit, schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Dezelfde bepaling, geïnterpreteerd in die zin dat een onregelmatig bevel tot betaling of een handeling die ermee is gelijkgesteld, zoals een onregelmatig dwangbevel, de verjaringstermijn stuit, schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet (GwH nr. 44/2021, 11 maart 2021 (prejudiciële vragen) (Website Grondwettelijk Hof)).

Artikel 2248
De erkenning van het recht van hem tegen wie de verjaring loopt, door de schuldenaar of de bezitter gedaan, stuit de verjaring.

Artikel 2249
De ingebrekestelling van een der hoofdelijke schuldenaars, overeenkomstig de bovenstaande artikelen, of de erkenning van de schuld door hem gedaan, stuit de verjaring tegen alle overige, zelfs tegen hun erfgenamen.
De ingebrekestelling van een der erfgenamen van een hoofdelijke schuldenaar, of de erkenning van de schuld door die erfgenaam stuit de verjaring niet ten aanzien van de overige medeërfgenamen, zelfs niet in het geval van een hypothecaire schuld, tenzij de verbintenis ondeelbaar is.
Die ingebrekestelling of die erkenning stuit de verjaring ten aanzien van de overige medeschuldenaars slechts voor het aandeel waarvoor die erfgenaam verbonden is.
Om de verjaring ten aanzien van de overige medeschuldenaars te stuiten voor het geheel, is vereist de ingebrekestelling van alle erfgenamen van de overleden schuldenaar, of de erkenning door al die erfgenamen.

Artikel 2250
De ingebrekestelling van de hoofdschuldenaar, of de erkenning van de schuld door hem gedaan, stuit de verjaring tegen de borg.
Afdeling II Oorzaken die de loop van de verjaring schorsen
Artikel 2251
De verjaring loopt tegen alle personen, behalve tegen hen voor wie de wet uitzondering maakt.

Artikel 2252
De verjaring loopt niet tegen minderjarigen en [beschermde personen wat betreft de handelingen waarvoor zij krachtens artikel 492/1 onbekwaam werden verklaard], behoudens hetgeen in artikel 2278 bepaald is, en met uitzondering van de andere bij de wet bepaalde gevallen.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 145 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).

Artikel 2253
De verjaring loopt niet tussen echtgenoten.

Artikel 2254
[De verjaring loopt tegen de echtgenoot aan wie het bestuur van zijn goederen is ontnomen, behoudens zijn verhaal op de andere echtgenoot of op de lasthebber, in geval van nalatigheid.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 (art. 17) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 2255 ? 2256 (oud art. 2255 - 2256)
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4 (art. 18) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 2257
De verjaring loopt niet:
Ten aanzien van een schuldvordering die van een voorwaarde afhangt, zolang die voorwaarde niet vervuld is;
Ten aanzien van een vordering tot vrijwaring, zolang de uitwinning niet heeft plaatsgehad;
Ten aanzien van een schuldvordering die op een bepaalde dag vervalt, zolang die dag niet verschenen is.

Artikel 2258
De verjaring loopt niet tegen de erfgenaam onder voorrecht van boedelbeschrijving, ten aanzien van zijn schuldvorderingen ten laste van de nalatenschap.
Zij loopt tegen een onbeheerde nalatenschap, hoewel er geen curator is aangesteld.

Artikel 2259
Zij loopt eveneens gedurende de drie maanden die voor het opmaken van de boedelbeschrijving en de veertig dagen die voor het beraad zijn verleend.

Hoofdstuk V Tijd die voor de verjaring vereist is

Eerste afdeling Algemene bepalingen
Artikel 2260
De verjaring wordt gerekend bij dagen, niet bij uren.

Artikel 2261
Zij is verkregen, wanneer de laatste dag van de vereiste tijd verlopen is.
Afdeling II Algemene termijnen van verjaring
Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 7 W. 10 juni 1998 (B.S., 17 juli 1998).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: zie art. 10-12 W. 10 juni 1998 (B.S., 17 juli 1998).
Artikel 2262
[Alle zakelijke rechtsvorderingen verjaren door verloop van dertig jaar, zonder dat hij die zich op deze verjaring beroept, verplicht is daarvan enige titel te vertonen of dat men hem de exceptie van kwade trouw kan tegenwerpen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 W. 10 juni 1998 (B.S., 17 juli 1998).

Artikel 2262bis

§ 1

Alle persoonlijke rechtsvorderingen verjaren door verloop van tien jaar.
In afwijking van het eerste lid verjaren alle rechtsvorderingen tot vergoeding van schade op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid door verloop van vijf jaar vanaf de dag volgend op die waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van de schade of van de verzwaring ervan en van de identiteit van de daarvoor aansprakelijke persoon.
De in het tweede lid vermelde vorderingen verjaren in ieder geval door verloop van twintig jaar vanaf de dag volgend op die waarop het feit waardoor de schade is veroorzaakt, zich heeft voorgedaan.

§ 2

Indien een in kracht van gewijsde gegane beslissing over een vordering tot vergoeding van schade enig voorbehoud heeft erkend, dan is de eis die strekt om over het voorwerp van dat voorbehoud vonnis te doen wijzen, ontvankelijk gedurende twintig jaar na de uitspraak.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 5 W. 10 juni 1998 (B.S., 17 juli 1998).
Toepasselijkheid (federaal)
In de interpretatie volgens welke verschillende verjaringstermijnen van toepassing zijn op de vordering tot vergoeding van schade die de cliënt van een notaris is berokkend wegens een fout van die laatste naargelang die fout is begaan naar aanleiding van het opstellen van een onderhandse akte of van een authentieke akte, schendt artikel 2262bis, § 1, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang gelezen met artikel 2276quinquies ervan, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
In de interpretatie volgens welke eenzelfde verjaringstermijn van tien jaar van toepassing is op de vordering tot vergoeding van schade die de cliënt van een notaris is berokkend wegens een fout van die laatste wanneer die fout is begaan naar aanleiding van het opstellen van een onderhandse akte of van een authentieke akte, schendt artikel 2262bis, § 1, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang gelezen met artikel 2276quinquies ervan, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet (GwH nr. 150/2012, 13 december 2012 (prejudiciële vraag) (BS 29 januari 2013)).
Artikel 2262bis, § 1, eerste lid, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het als gevolg kan hebben dat de verjaringstermijn voor rechtsvorderingen uit derdenbedingen verstrijkt vooraleer de begunstigde van het derdenbeding kennis ervan heeft of redelijkerwijze ervan dient te hebben. (GwH nr. 164/2014, 6 november 2014 (prejudiciële vraag) (BS 15 januari 2015)).
Artikel 2262bis schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de burgerlijke rechtsvordering tot vergoeding van de schade die uit een mededingingsinbreuk voortvloeit, kan verjaren vooraleer een in kracht van gewijsde gegane uitspraak het bestaan van een mededingingsinbreuk vaststelt (GwH nr. 38/2016, 10 maart 2016 (prejudiciële vraag) (BS 24 mei 2016)).
Artikel 2262bis, § 1, eerste lid, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het tot gevolg kan hebben dat, in geval van veinzing, de verjaringstermijn die van toepassing is op de vorderingen tot nietigverklaring die zijn gericht tegen de tegenbrief, verstrijkt vooraleer de belanghebbende derde kennis van het bestaan ervan heeft of redelijkerwijze kennis ervan kon hebben (GwH nr. 117/2024, 7 november 2024 (Website Grondwettelijk Hof)).

Artikel 2263
Na verloop van [acht] jaren, te rekenen van de dagtekening van de laatste titel, kan de schuldenaar van een rente genoodzaakt worden om op zijn kosten aan zijn schuldeiser of aan diens rechtverkrijgenden een nieuwe titel te verschaffen.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 6 W. 10 juni 1998 (B.S., 17 juli 1998).

Artikel 2264
De regels van de verjaring met betrekking tot andere onderwerpen dan die in deze titel vermeld zijn, worden bepaald in de titels die daarover in het bijzonder handelen.
Afdeling III Tienjarige en twintigjarige verjaring
Artikel 2265
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 8° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2266
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 8° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2267
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 8° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2268
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 8° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2269
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 8° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2270
Na verloop van tien jaren zijn architecten en aannemers ontslagen van hun aansprakelijkheid met betrekking tot de grote werken die zij hebben uitgevoerd of geleid.
Afdeling IV Enige bijzondere verjaringen
Artikel 2271
De rechtsvordering van meesters en onderwijzers in kunsten en wetenschappen, wegens de lessen die zij bij de maand geven;
Die van hotelhouders en tafelhouders, wegens het verschaffen van woning en kost;
Die van arbeiders en werklieden, tot betaling van hun daghuur, hun leveringen en hun loon,
Verjaren door verloop van zes maanden.
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 15 W. 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (B.S., 22 augustus 1978).

Artikel 2272
[...]
[De rechtsvordering] van [gerechtsdeurwaarders] tot betaling van hun loon voor de akten die zij betekenen, en voor de opdrachten die zij uitvoeren;
Die van kooplieden, wegens de koopwaren die zij verkopen aan personen die geen koopman zijn;
Die van kostschoolhouders, tot betaling van het kostgeld van hun leerlingen; en van andere meesters, tot betaling van het leergeld;
Die van dienstboden die zich bij het jaar verhuren, tot betaling van hun loon,
verjaren door verloop van een jaar.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 48, § 4 W. 5 juli 1963 (B.S., 17 juli 1963) en bij art. 63 W. 6 augustus 1993 (B.S., 9 augustus 1993).
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 2272, tweede lid schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de interpretatie dat die bepaling niet van toepassing is op de rechtsvordering van een autonoom overheidsbedrijf voor de levering van “koopwaren” in de zin van die bepaling.
Diezelfde bepaling schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in de interpretatie dat die bepaling van toepassing is op de rechtsvorderingen van een autonoom overheidsbedrijf voor de levering van “koopwaren” in de zin van de voormelde bepaling.
Diezelfde bepaling schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in zoverre zij uitsluitend van toepassing is op rechtsvorderingen voor de levering van “koopwaren” en niet op rechtsvorderingen voor de levering van diensten (Grondwettelijk Hof nr. 88/2007, 20 juni 2007 (prejudiciële vraag) (B.S., 31 juli 2007)).

Artikel 2273
[De rechtsvordering van de verhuurders tot betaling van het bedrag dat volgt uit de aanpassing van de huurprijs aan de kosten van levensonderhoud verjaart door verloop van een jaar.
De rechtsvordering van de huurders tot teruggave van het te veel betaalde verjaart door verloop van een jaar vanaf de verzending van het verzoek bepaald bij artikel 1728quater.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 8 W. 29 december 1983 (B.S., 30 december 1983), met ingang van 1 januari 1984 (art. 15).

Artikel 2274
De verjaring, in de voorgaande gevallen bepaald, heeft plaats, hoewel men met de verstrekkingen, leveringen, diensten en werken is voortgegaan.
Zij houdt slechts op te lopen, indien er een afgesloten rekening, een onderhandse of authentieke schuldbekentenis bestaat, ofwel een dagvaarding voor het gerecht, waarop geen verval van instantie is gevolgd.

Artikel 2275
Niettemin kunnen zij tegen wie men zich op de verjaringen beroept, aan hen die zich erop beroepen, de eed opdragen omtrent de vraag of de zaak werkelijk betaald is.
De eed kan worden opgedragen aan de weduwen en aan de erfgenamen, of aan de voogden van de laatstgenoemden, indien deze minderjarig zijn, opdat zij verklaren dat zij niet weten dat de zaak verschuldigd is.

Artikel 2276
Rechters en pleitbezorgers zijn niet meer verantwoordelijk voor de stukken, wanneer vijf jaren zijn verlopen sinds het geding is uitgewezen.
Eveneens zijn gerechtsdeurwaarders daarvoor niet meer verantwoordelijk na verloop van twee jaren sinds de uitvoering van hun opdracht of de betekening van de akten waarmee zij belast waren.

Artikel 2276bis

§ 1

De advocaten zijn ontlast van hun beroepsaansprakelijkheid en zijn niet meer verantwoordelijk voor de bewaring van de stukken vijf jaar na het beëindigen van hun taak.
Deze verjaring is niet van toepassing wanneer de advocaat uitdrukkelijk met het bewaren van bepaalde stukken is belast.

§ 2

De vordering van de advocaten tot betaling van kosten en ereloon verjaart na verloop van vijf jaar na het beëindigen van hun taak.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 W. 8 augustus 1985 (B.S., 14 september 1985).

Artikel 2276ter

§ 1

Deskundigen zijn ontlast van hun beroepsaansprakelijkheid en zijn niet meer verantwoordelijk voor de bewaring van de stukken tien jaar na het beëindigen van hun taak of, als deze hun krachtens de wet werd opgedragen, vijf jaar na de indiening van hun verslag.
Deze verjaring is niet van toepassing wanneer een deskundige uitdrukkelijk met het bewaren van bepaalde stukken is belast.

§ 2

De vordering van deskundigen tot betaling van kosten en ereloon verjaart na verloop van vijf jaar.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 W. 19 februari 1990 (B.S., 30 mei 1990).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 2 W. 19 februari 1990 (B.S., 30 mei 1990).

Artikel 2276quater
De schuldbemiddelaars zijn ontlast van hun beroepsaansprakelijkheid vijf jaar na het beëindigen van hun taak.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 15 W. 5 juli 1998 (B.S., 31 juli 1998), met ingang van 1 januari 1999 (art. 21).

Artikel 2276quinquies
Voor de beroepsaansprakelijkheid van de notarissen gelden de gemeenrechtelijke verjaringstermijnen, behoudens voor de beroepsaansprakelijkheid betreffende de laatste wilsbeschikkingen en de contractuele erfstellingen waarvoor de verjaringstermijn begint te lopen vanaf het overlijden van de betrokkene die de laatste wilsbeschikking of de contractuele erfstelling deed.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 47 W. 4 mei 1999 (B.S., 1 oktober 1999), met ingang van 1 januari 2000 (art. 58).

Artikel 2277
Termijnen van altijddurende renten en van lijfrenten;
[Schuldvorderingen wegens levering van goederen en diensten via distributienetten voor water, gas of elektriciteit of de levering van elektronische communicatiediensten of omroeptransmissie- en omroepdiensten via elektronische communicatienetwerken verjaren na verloop van vijf jaren;]
[Schuldvorderingen van buitengewone kosten bedoeld in artikel 203bis, § 3.]
Die van uitkeringen tot levensonderhoud;
Huren van huizen en pachten van landeigendommen;
Interesten van geleende sommen, en, in het algemeen, al hetgeen betaalbaar is bij het jaar of bij kortere termijnen;
Verjaren door verloop van vijf jaren.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 48 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017) en bij art. 126 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)).
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 2277, in die zin geïnterpreteerd dat de vijfjarige verjaring waarin het voorziet, niet van toepassing is op de periodieke schulden met betrekking tot de levering van leidingwater, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
In die zin geïnterpreteerd dat de vijfjarige verjaring waarin zij voorziet, van toepassing is op de periodieke schulden met betrekking tot de levering van leidingwater, schendt dezelfde bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet (Arbitragehof nr. 15/2005, 19 januari 2005 (prejudiciële vraag) (B.S., 10 maart 2005)).
In die zin geïnterpreteerd dat de vijfjarige verjaring waarin artikel 2277 voorziet niet van toepassing is op de periodieke schulden in verband met het verstrekken van mobiele telefonie, schendt die bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
In die zin geïnterpreteerd dat de vijfjarige verjaring waarin diezelfde bepaling voorziet van toepassing is op de periodieke schulden in verband met het verstrekken van mobiele telefonie, schendt zij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet (Arbitragehof nr. 13/2007, 17 januari 2007 (prejudiciële vraag (B.S., 13 maart 2007 (tweede uitg.))).
In die zin geïnterpreteerd dat de vijfjarige verjaring waarin artikel 2277 voorziet, niet van toepassing is op de periodieke schulden in verband met de gemeenschappelijke lasten van een mede-eigendom van een gebouw, schendt die bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
In die zin geïnterpreteerd dat de vijfjarige verjaring waarin diezelfde bepaling voorziet, van toepassing is op de periodieke schulden in verband met de gemeenschappelijke lasten van een mede-eigendom van een gebouw, schendt zij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet (GwH nr. 6/2011, 13 januari 2011 (prejudiciële vraag) (BS 1 maart 2011)).
Artikel 2277 schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
De ontstentenis van een wetsbepaling die voorziet in een verjaring van de vordering tot terugbetaling van wedden en toelagen daarop die ten onrechte werden betaald door de gemeenten die niet langer is dan de verjaringstermijn van vijf jaar bepaald in artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek of dan de verjaringstermijn die van toepassing is op de vordering tot terugbetaling van wedden en toelagen daarop gericht tegen de ambtenaren van de Staat, een gemeenschap, een gewest of een provincie die zich in dezelfde situatie bevinden, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet (GwH nr. 143/2017, 14 december 2017 (prejudiciële vraag) (BS 4 april 2018)).

Artikel 2277bis
De rechtsvordering van verzorgingsverstrekkers met betrekking tot de door hen geleverde geneeskundige verstrekkingen, diensten en goederen, daar inbegrepen de vordering wegens bijkomende kosten, verjaart ten overstaan van de patiënt door verloop van een termijn van 2 jaar te rekenen vanaf het einde van de maand waarin deze zijn verstrekt.
Dezelfde bepaling is van toepassing voor geneeskundige verstrekkingen, diensten, goederen en bijkomende kosten welke door de verplegings- en verzorgingsinstelling of door derden werden geleverd of gefaktureerd.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 64 W. 6 augustus 1993 (B.S., 9 augustus 1993).

Artikel 2277ter

§ 1

Rechtsvorderingen ingesteld door publieke overheden tot vergoeding van de kosten voor maatregelen tot voorkoming en tot het herstel van milieuschade verjaren door verloop van vijf jaar vanaf de dag waarop de maatregelen geheel zijn voltooid of waarop de aansprakelijke persoon is geïdentificeerd, indien die laatstgenoemde datum later is.
De in het eerste lid vermelde rechtsvorderingen verjaren in ieder geval door verloop van dertig jaar vanaf de dag volgend op die waarop het feit dat tot milieuschade heeft geleid, heeft plaatsgevonden.

§ 2

Milieuschade ten gevolge van nucleaire activiteiten of ten gevolge van activiteiten die hoofdzakelijk de landsverdediging of de internationale veiligheid dienen, alsook milieuschade ten gevolge van oorlogshandelingen, vijandelijkheden, burgeroorlog, oproer of milieuschade ten gevolge van een natuurverschijnsel dat uitzonderlijk, onontkoombaar en onafwendbaar is, of milieuschade ten gevolge van activiteiten die uitsluitend tot doel hebben bescherming te bieden tegen natuurrampen, valt niet onder het toepassingsgebied van dit artikel.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 216 W. 25 april 2007 (B.S., 8 mei 2007 (derde uitg.)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 219 W. 25 april 2007 (B.S., 8 mei 2007 (derde uitg.)).

Artikel 2278
De verjaringen waarover in de artikelen van deze afdeling gehandeld wordt, lopen tegen minderjarigen en [personen beschermd krachtens artikel 492/1]; behoudens hun verhaal op hun [voogd of bewindvoerder].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 146 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).

Artikel 2279
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 9° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij enig art. W. 22 juni 1953 (B.S., 13-14 juli 1953).

Artikel 2280
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 10° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Titel XXI Kennisgeving

Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 3 W. 20 oktober 2000 (B.S., 22 december 2000).

Artikel 2281

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 62, 39° Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij art. 29 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950), opnieuw opgenomen bij art. 3 W. 20 oktober 2000 (B.S., 22 december 2000) en gewijzigd bij art. 11 Wet 13 april 2019 (BS 14 mei 2019), met ingang van 1 november 2020 (art. 75).