Meer info
     

08/06/1867 Strafwetboek
Strafwetboek van 8 juni 1867

Hoofdstuk II Straffen

Afdeling I Verschillende soorten van straffen

Artikel 7
De straffen op de misdrijven [gepleegd door natuurlijke personen] toepasselijk, zijn:
In criminele zaken:
[1°
opsluiting;
hechtenis.]
[In correctionele zaken en in politiezaken:
gevangenisstraf,
werkstraf.
De in het 1° en het 2° bepaalde straffen mogen niet samen worden toegepast.]
In criminele zaken en in correctionele zaken:
Ontzetting van bepaalde politieke en burgerlijke rechten;
[Terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank;]
In criminele zaken, in correctionele zaken en in politiezaken:
Geldboete;
Bijzondere verbeurdverklaring.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 31 W. 9 april 1930 (B.S., 11 mei 1930), zelf gewijzigd bij art. 1 W. 1 juli 1964 (B.S., 17 juli 1964), bij art. 4 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996), bij art. 3 W. 4 mei 1999 (B.S., 22 juni 1999 (eerste uitg.)), bij art. 2 W. 17 april 2002 (B.S., 7 mei 2002), met ingang van 7 mei 2002 (art. 15) en bij art. 2 W. 26 april 2007 (B.S., 13 juli 2007), met ingang van 1 januari 2012 (art. 13, zelf gewijzigd bij art. 8 W. 24 juli 2008 (B.S., 7 augustus 2008)).

Artikel 7bis
De straffen toepasselijk op misdrijven gepleegd door rechtspersonen zijn:
In criminele zaken, in correctionele zaken en in politiezaken:
geldboete;
bijzondere verbeurdverklaring; de bijzondere verbeurdverklaring, bepaald in artikel 42, 1°, uitgesproken ten aanzien van publiekrechtelijke rechtspersonen kan enkel betrekking hebben op goederen die vatbaar zijn voor burgerlijk beslag.
In criminele en correctionele zaken:
ontbinding; deze kan niet worden uitgesproken ten aanzien van de publiekrechtelijke rechtspersoon;
verbod een werkzaamheid die deel uitmaakt van het maatschappelijk doel te verrichten, met uitzondering van werkzaamheden die behoren tot een opdracht van openbare dienstverlening;
sluiting van een of meer inrichtingen, met uitzondering van de inrichtingen waar werkzaamheden worden verricht die behoren tot een opdracht van openbare dienstverlening;
bekendmaking of verspreiding van de beslissing.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 4 W. 4 mei 1999 (B.S., 22 juni 1999 (eerste uitg.)).

Afdeling II Criminele straffen

Artikel 8
[Opsluiting is levenslang of tijdelijk.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 5 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 5 Besl. W. 14 september 1918 (B.S., 18-21 september 1918).

Artikel 9
[Tijdelijke opsluiting wordt uitgesproken voor een termijn van:
vijf tot tien jaar;
tien tot vijftien jaar;
vijftien tot twintig jaar;
twintig tot dertig jaar.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 6 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).

Artikel 10
[Hechtenis is levenslang of tijdelijk.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 7 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).

Artikel 11
[Tijdelijke hechtenis wordt uitgesproken voor een termijn van:
vijf tot tien jaar;
tien tot vijftien jaar;
vijftien tot twintig jaar;
twintig tot dertig jaar.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 8 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).

Artikel 12
[Levenslange opsluiting of levenslange hechtenis wordt niet uitgesproken ten aanzien van een persoon die op het tijdstip van de misdaad de volle leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt.]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 21 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996) en opnieuw opgenomen bij art. 19 W. 15 mei 2006 (B.S., 2 juni 2006 (tweede uitg.)), met ingang van 16 oktober 2006 (art. 1 K.B. 28 september 2006 (B.S., 29 september 2006 (vierde uitg.))).

Artikel 13
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 21 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).

Artikel 14
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 21 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).

Artikel 15
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 3 W. 18 maart 1970 (B.S., 21 maart 1970).

Artikel 16
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 21 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).

Artikel 17
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 21 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).

Artikel 18
[Het arrest houdende veroordeling tot levenslange opsluiting of levenslange hechtenis, tot opsluiting of hechtenis van twintig jaar tot dertig jaar wordt bij uittreksel gedrukt en aangeplakt in de gemeente waar de misdaad is gepleegd en in die waar het arrest is gewezen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 7 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 9 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).

Artikel 19
[Bij alle arresten van veroordeling tot levenslange opsluiting of levenslange hechtenis, tot tijdelijke opsluiting, tot hechtenis van twintig jaar tot dertig jaar of van vijftien jaar tot twintig jaar wordt tegen de veroordeelden de afzetting uitgesproken van de titels, graden, openbare ambten, bedieningen en betrekkingen, waarmee zij bekleed zijn.
Het hof van assisen kan die afzetting uitspreken tegen de veroordeelden tot hechtenis van tien jaar tot vijftien jaar of van vijf jaar tot tien jaar.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 8 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 10 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).

Artikel 20
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 21 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).

Artikel 21
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 W. 22 november 2004 (B.S., 9 december 2004).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 11 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996) en opgeheven bij art. 169, 1° W. 12 januari 2005 (B.S., 1 februari 2005 (eerste uitg.)), nooit in werking getreden.
Overgangsbepaling
Overgangsbepaling: art. 4 W. 22 november 2004 (B.S., 9 december 2004).

Artikel 22
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 W. 22 november 2004 (B.S., 9 december 2004).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 2 W. 11 januari 1954 (B.S., 15 januari 1954).
Opgeheven bij art. 169, 2° W. 12 januari 2005 (B.S., 1 februari 2005 (eerste uitg.)), nooit in werking getreden.
Overgangsbepaling
Overgangsbepaling: art. 4 W. 22 november 2004 (B.S., 9 december 2004).

Artikel 23
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 W. 22 november 2004 (B.S., 9 december 2004).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij enig art. W. 12 juli 1931 (B.S., 17 juli 1931) en bij art. 3 W. 11 januari 1954 (B.S., 15 januari 1954).
Opgeheven bij art. 169, 3° W. 12 januari 2005 (B.S., 1 februari 2005 (eerste uitg.)), nooit in werking getreden.
Overgangsbepaling
Overgangsbepaling: art. 4 W. 22 november 2004 (B.S., 9 december 2004).

Artikel 24
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 2 W. 22 november 2004 (B.S., 9 december 2004).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij art. 169, 4° W. 12 januari 2005 (B.S., 1 februari 2005 (eerste uitg.)), nooit in werking getreden.
Overgangsbepaling
Overgangsbepaling: art. 4 W. 22 november 2004 (B.S., 9 december 2004).

Afdeling III Correctionele gevangenisstraf

Artikel 25
[De duur van de correctionele gevangenisstraf is, behoudens de in de wet bepaalde gevallen, ten minste acht dagen en ten hoogste vijf jaar.
Hij is ten hoogste vijf jaar voor een met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar strafbare misdaad die gecorrectionaliseerd is.
Hij is ten hoogste tien jaar voor een met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar strafbare misdaad die gecorrectionaliseerd is.
Hij is ten hoogste vijftien jaar voor een met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar strafbare misdaad die gecorrectionaliseerd is.
Hij is ten hoogste twintig jaar voor een met opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar of met levenslange opsluiting strafbare misdaad die gecorrectionaliseerd is.]
De duur van een dag gevangenisstraf is vierentwintig uren.
De duur van een maand gevangenisstraf is dertig dagen.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 Wet 21 december 2009 (BS 11 januari 2010), met ingang van 21 januari 2010 (art. 237).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij enig art. W. 26 november 1986 (B.S., 30 december 1986), bij art. 12 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996) en bij art. 9 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 26
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 21 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 3 W. 18 maart 1970 (B.S., 21 maart 1970).

Artikel 27
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 3 W. 18 maart 1970 (B.S., 21 maart 1970).

Afdeling IV Politiegevangenisstraf

Artikel 28
De gevangenisstraf wegens overtreding mag niet minder zijn dan een dag en niet meer dan zeven dagen, behoudens de bij de wet uitgezonderde gevallen.

Artikel 29
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 21 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 3 W. 18 maart 1970 (B.S., 21 maart 1970).

Bepalingen aan de afdelingen II, III en IV gemeen

Wetshistoriek
Opschrift gewijzigd bij art. 1 W. 18 maart 1970 (B.S., 21 maart 1970).
Artikel 30
Elke hechtenis, vóór het onherroepelijk worden van de veroordeling ondergaan ten gevolge van het misdrijf dat tot die veroordeling aanleiding geeft, wordt toegerekend op de duur van de vrijheidsstraffen.
[Iedere voorlopige plaatsingsmaatregel in een gesloten opvoedingsafdeling als bedoeld in artikel 52quater van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade of in de wet van 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, wordt onder dezelfde voorwaarde toegerekend op de duur van de vrijheidsstraffen waartoe de persoon, verwezen overeenkomstig artikel 57bis van de voornoemde wet van 8 april 1965, is veroordeeld.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 20 W. 15 mei 2006 (B.S., 2 juni 2006 (tweede uitg.)), met ingang van 1 oktober 2007 (art. 3 K.B. 25 februari 2007 (B.S., 2 maart 2007 (derde uitg.))).

Artikel 30bis
De tot een vrijheidsstraf veroordeelden ondergaan hun straf in de inrichtingen, door de Koning aangewezen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 13 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).

Artikel 30ter
[...]
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 18 maart 1970 (B.S., 21 maart 1970), vernummerd bij art. 13 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996) en opgeheven bij art. 169, 5° W. 12 januari 2005 (B.S., 1 februari 2005 (eerste uitg.)), zelf vervangen bij art. 32 W. 23 december 2005 (B.S., 30 december 2005 (tweede uitg.)), met ingang van 15 januari 2007 (art. 4 K.B. 28 december 2006 (B.S., 4 januari 2007)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 10 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Afdeling V Straffen aan misdaden en wanbedrijven gemeen

Onderafdeling I Straffen aan misdaden en wanbedrijven gemeen, toepasselijk op natuurlijke personen
Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 5 W. 4 mei 1999 (B.S., 22 juni 1999 (eerste uitg.)).
Artikel 31
[Bij alle arresten van veroordeling tot levenslange opsluiting of levenslange hechtenis of tot opsluiting voor een termijn van tien tot vijftien jaar of een langere termijn] wordt tegen de veroordeelden levenslange ontzetting uitgesproken van het recht om:
openbare ambten, bedieningen of betrekkingen te vervullen;
[...] verkozen te worden;
enig ereteken te dragen of enige adellijke titel te voeren;
gezworene of deskundige te zijn, als instrumentair of attesterend getuige bij akten op te treden; in rechte te getuigen, anders dan om enkel inlichtingen te geven;
[geroepen te worden tot het ambt van voogd, toeziend voogd of curator, behalve over hun eigen kinderen, of om het ambt van gerechtelijk raadsman[, gerechtelijk bewindvoerder over de goederen van een vermoedelijk afwezige] of voorlopig bewindvoerder uit te oefenen;]
[een wapen of munitie te vervaardigen, te wijzigen, te herstellen, over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen, te vervoeren, in, uit, of door te voeren, of te dienen in de Krijgsmacht.]
[De arresten van veroordeling bedoeld in het vorige lid kunnen bovendien tegen de veroordeelden de ontzetting van het kiesrecht uitspreken, voor hun leven of voor twintig jaar tot dertig jaar.]
Wetshistoriek
Art. gewijzigd bij art. 14 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).
Lid 1;
2° gewijzigd bij art. 130 W. 12 april 1894 (B.S., 15 april 1894);
5° vervangen bij art. 73 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90) en gewijzigd bij art. 48 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007);
6° vervangen bij art. 38 W. 8 juni 2006 (B.S., 9 juni 2006 (derde uitg.)), met ingang van 9 juni 2006 (art. 49).
Lid 2 ingevoegd bij art. 2 Wet 14 april 2009 (BS 15 april 2009 (ed. 3)), met ingang van 15 april 2009 (art. 70).
Overgangsbepaling
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 32
De hoven van assisen kunnen de tot opsluiting [van vijf jaar tot tien jaar] of hechtenis veroordeelden, voor hun leven of voor tien jaar tot twintig jaar, geheel of ten dele ontzetten van de uitoefening van de rechten genoemd in het vorige artikel.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 11 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 33
De hoven en rechtbanken kunnen, in de gevallen bij de wet bepaald, de tot correctionele straffen veroordeelden voor een termijn van vijf jaar tot tien jaar, geheel of ten dele ontzetten van de uitoefening van de rechten genoemd in [artikel 31, eerste lid].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 4 Wet 14 april 2009 (BS 15 april 2009 (ed. 3)), met ingang van 15 april 2009 (art. 70).

Artikel 33bis
De hoven en de rechtbanken zullen de tot correctionele straffen veroordeelden kunnen ontzetten van de uitoefening van het recht bedoeld in artikel 31, tweede lid, voor een termijn van vijf jaar tot tien jaar.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 5 Wet 14 april 2009 (BS 15 april 2009 (ed. 3)), met ingang van 15 april 2009 (art. 70).

Artikel 34
De tijd van de ontzetting, bij het vonnis of het arrest van veroordeling bepaald, gaat in op de dag dat de veroordeelde zijn straf heeft ondergaan of dat zijn straf verjaard is.
Bovendien heeft de ontzetting haar gevolgen met ingang van de dag waarop de op tegenspraak of bij verstek gewezen veroordeling onherroepelijk is geworden.
[De ontzetting die is uitgesproken ten aanzien van een veroordeelde die overeenkomstig de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie voor de tenuitvoerlegging van zijn straf volledig of gedeeltelijk uitstel heeft verkregen, gaat in op de dag waarop het uitstel begint te lopen zolang dat niet wordt herroepen.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 380 W. 22 december 2003 (B.S., 31 december 2003 (eerste uitg.)), vanaf 10 januari 2004 van toepassing, ook voor de veroordeelde personen die uitstel genieten of genoten hebben (art. 381).
Onderafdeling Ibis De terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank
Wetshistoriek
Onderafdeling Ibis (art. 34bis tot 34quinquies) ingevoegd bij art. 3 W. 26 april 2007 (B.S., 13 juli 2007), met ingang van 1 januari 2012 (art. 13, zelf gewijzigd bij art. 8 W. 24 juli 2008 (B.S., 7 augustus 2008)).
Artikel 34bis
De terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank is een bijkomende straf die in de door de wet bepaalde gevallen moet of kan worden uitgesproken met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen personen die bepaalde ernstige strafbare feiten plegen die de integriteit van personen aantasten. Deze bijkomende straf gaat in na het verstrijken van de effectieve hoofdgevangenisstraf of van de opsluiting.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 26 april 2007 (B.S., 13 juli 2007), met ingang van 1 januari 2012 (art. 13, zelf gewijzigd bij art. 8 W. 24 juli 2008 (B.S., 7 augustus 2008)).

Artikel 34ter
De hoven en rechtbanken spreken een terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank uit voor een periode van minimum vijf en maximum vijftien jaar die ingaat na afloop van de effectieve hoofdstraf bij de volgende veroordelingen:
De veroordelingen die toepassing maken van het artikel 54, behalve indien de vroegere straf voor een politieke misdaad werd opgelegd;
De veroordelingen die, toepassing makend van het artikel 57, een herhaling van misdaad op misdaad vaststellen, behalve indien de vroegere straf voor een politieke misdaad werd opgelegd;
De veroordelingen tot een criminele straf op grond van de artikelen 137, ingeval dit de dood heeft veroorzaakt, 376, eerste lid, 417ter, derde lid, 2°, en 428, § 5.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 26 april 2007 (B.S., 13 juli 2007), met ingang van 1 januari 2012 (art. 13, zelf gewijzigd bij art. 8 W. 24 juli 2008 (B.S., 7 augustus 2008)).

Artikel 34quater
De hoven en rechtbanken kunnen een terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank uitspreken voor een periode van minimum vijf en maximum vijftien jaar die ingaat na afloop van de effectieve hoofdstraf bij de volgende gevallen:
De veroordelingen ten aanzien van personen die, na tot een straf van ten minste vijf jaar gevangenis te zijn veroordeeld wegens feiten waardoor opzettelijk ernstig lijden of ernstig lichamelijk letsel of schade aan de geestelijke of lichamelijke gezondheid wordt veroorzaakt, binnen een termijn van tien jaar, te rekenen vanaf het ogenblik dat de veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan, opnieuw veroordeeld wordt wegens gelijkaardige feiten;
De veroordelingen op grond van de artikelen 136bis, 136ter, 136quater, 136quinquies, 136sexies, 136septies, 347bis, § 4, 1° in fine, 393, 394, 395, 396, 397, 417quater, lid 3, 2°, 433octies, 1°, 475, 518, lid 3, en 532;
De veroordelingen op grond van de artikelen 372, 373, tweede en derde lid, 375, 376, tweede en derde lid, 377, eerste, tweede, vierde en zesde lid;]
[Ingeval de artikelen 61, 62 of 65 worden toegepast, de veroordelingen op grond van samenlopende misdrijven die niet worden vermeld in 1° tot 3°.]
Wetshistoriek
Enig lid, 4° ingevoegd bij art. 3 Wet 26 april 2007 (BS 13 juli 2007), zelf gewijzigd bij art. 10 Wet 30 november 2011 (BS 20 januari 2012 (ed. 2)), met ingang van 30 januari 2012 (art. 12).
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 26 april 2007 (B.S., 13 juli 2007), met ingang van 1 januari 2012 (art. 13, zelf gewijzigd bij art. 8 W. 24 juli 2008 (B.S., 7 augustus 2008)).

Artikel 34quinquies
Ingeval de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank niet wettelijk verplicht is, worden de procedures betreffende de misdrijven die als grondslag voor de herhaling gelden, bij het dossier der vervolging gevoegd en de gronden van de beslissing worden erin omschreven.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 26 april 2007 (B.S., 13 juli 2007), met ingang van 1 januari 2012 (art. 13, zelf gewijzigd bij art. 8 W. 24 juli 2008 (B.S., 7 augustus 2008)).
Onderafdeling II Straffen aan misdaden en wanbedrijven gemeen, toepasselijk op rechtspersonen
Wetshistoriek
Onderafdeling II (art. 35 tot 37bis) ingevoegd bij art. 6 W. 4 mei 1999 (B.S., 22 juni 1999 (eerste uitg.)).
Voorgeschiedenis
Artikelen 35-37 opgeheven bij art. 32 W. 9 april 1930 (B.S., 11 mei 1930), zelf gewijzigd bij art. 1 W. 1 juli 1964 (B.S., 17 juli 1964).
Artikel 35
Ontbinding kan door de rechter worden uitgesproken, wanneer de rechtspersoon opzettelijk is opgericht om de strafbare werkzaamheden te verrichten waarvoor hij wordt veroordeeld of wanneer hij opzettelijk van zijn doel is afgewend om dergelijke werkzaamheden te verrichten.
Wanneer de rechter de ontbinding uitspreekt, verwijst hij de zaak naar het gerecht dat bevoegd is kennis te nemen van de vereffening van de rechtspersoon.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 6 W. 4 mei 1999 (B.S., 22 juni 1999 (eerste uitg.)).

Artikel 36
Tijdelijk of definitief verbod een werkzaamheid te verrichten die deel uitmaakt van het maatschappelijk doel van de rechtspersoon, kan door de rechter worden uitgesproken in de gevallen door de wet bepaald.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 6 W. 4 mei 1999 (B.S., 22 juni 1999 (eerste uitg.)).

Artikel 37
Tijdelijke of definitieve sluiting van een of meer inrichtingen van de rechtspersoon kan door de rechter worden uitgesproken in de gevallen door de wet bepaald.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 6 W. 4 mei 1999 (B.S., 22 juni 1999 (eerste uitg.)).

Artikel 37bis
Bekendmaking of verspreiding van de beslissing op kosten van de veroordeelde kan door de rechter worden uitgesproken in de gevallen bepaald door de wet.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 6 W. 4 mei 1999 (B.S., 22 juni 1999 (eerste uitg.)).

Afdeling Vbis De werkstraf

Wetshistoriek
Afdeling Vbis (art. 37ter tot 37quinquies) ingevoegd bij art. 3 W. 17 april 2002 (B.S., 7 mei 2002), met ingang van 7 mei 2002 (art. 15).
Artikel 37ter

§ 1

Indien een feit van die aard is om door een politiestraf of een correctionele straf gestraft te worden, kan de rechter als hoofdstraf een werkstraf opleggen. Binnen de perken van de op het misdrijf gestelde straffen, alsook van de wet op grond waarvan de zaak voor hem werd gebracht, voorziet de rechter in een gevangenisstraf of in een geldboete die van toepassing kan worden ingeval de werkstraf niet wordt uitgevoerd.
De werkstraf mag niet worden uitgesproken voor de feiten die bedoeld zijn in:
artikel 347bis;
de artikelen 375 tot 377;
de artikelen 379 tot [387], indien de feiten zijn gepleegd op of met behulp van minderjarigen;
de artikelen 393 tot 397;
artikel 475.

§ 2

De duur van een werkstraf bedraagt minstens twintig uren en ten hoogste driehonderd uren. Een werkstraf van vijfenveertig uren of minder is een politiestraf. Een werkstraf van meer dan vijfenveertig uren is een correctionele straf.
De werkstraf moet worden uitgevoerd binnen twaalf maanden na de dag waarop de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. De probatiecommissie kan die termijn ambtshalve of op verzoek van de veroordeelde verlengen.

§ 3

Indien een werkstraf door de rechter wordt overwogen, door het openbaar ministerie wordt gevorderd of door de beklaagde wordt gevraagd, licht de rechter deze laatste vóór de sluiting van de debatten in over de draagwijdte van een dergelijke straf en hoort hem in zijn opmerkingen. De rechter kan hierbij eveneens rekening houden met de belangen van de eventuele slachtoffers. De rechter kan de werkstraf slechts uitspreken als de beklaagde op de terechtzitting aanwezig of vertegenwoordigd is en nadat hij, hetzij in persoon, hetzij via zijn raadsman, zijn instemming heeft gegeven.
De rechter die weigert een werkstraf uit te spreken, moet zijn beslissing met redenen omkleden.

§ 4

De rechter bepaalt de duur van de werkstraf en kan aanwijzingen geven omtrent de concrete invulling van de werkstraf.]
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 103 W. 17 mei 2006 (B.S., 15 juni 2006), met ingang van 1 februari 2007 (art. 1 K.B. 22 januari 2007 (B.S., 26 januari 2007 (derde uitg.))).
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 17 april 2002 (B.S., 7 mei 2002), met ingang van 7 mei 2002 (art. 15).

Artikel 37quater

§ 1

De veroordeelde verricht de werkstraf kosteloos tijdens de vrije tijd waarover hij naast zijn eventuele school- of beroepsactiviteiten beschikt.
De werkstraf mag uitsluitend worden verricht bij openbare diensten van de Staat, de gemeenten, de provincies, de gemeenschappen en de gewesten, dan wel bij verenigingen zonder winstoogmerk of bij stichtingen met een sociaal, wetenschappelijk of cultureel oogmerk.
De werkstraf mag niet bestaan uit een activiteit die, in de aangewezen overheidsdienst of vereniging, doorgaans door bezoldigde werknemers wordt verricht.

§ 2

Met het oog op de toepassing van artikel 37ter, kunnen het openbaar ministerie, de onderzoeksrechter, de onderzoeksgerechten en de vonnisgerechten aan de afdeling van de Dienst justitiehuizen van het [FOD Justitie] van het gerechtelijk arrondissement van de verblijfplaats van de inverdenkinggestelde, de beklaagde of de veroordeelde de opdracht geven een beknopt voorlichtingsverslag op te stellen en/of een maatschappelijke enquête uit te voeren.
[De Koning bepaalt de nadere regels inzake het beknopt voorlichtingsrapport en de maatschappelijke enquête.
Deze rapporten en deze onderzoeken mogen alleen de pertinente elementen bevatten die van aard zijn de overheid die het verzoek tot de dienst van de justitiehuizen richtte in te lichten over de opportuniteit van de overwogen maatregel of straf.]

§ 3

[Elke arrondissementele afdeling van de Dienst Justitiehuizen van de FOD Justitie stelt tweemaal per jaar een verslag op van bestaande activiteiten waaruit de werkstraf kan bestaan.] De afdeling bezorgt een afschrift van dit verslag aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg en aan de procureur des Konings van het betrokken arrondissement en, op eenvoudig verzoek, aan al wie van een belang kan doen blijken.]

[§ 4

Op federaal en lokaal niveau worden overlegstructuren inzake de toepassing van de werkstraf opgericht. Deze overlegstructuren hebben tot taak de instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van de werkstraf, op regelmatige basis samen te brengen teneinde hun samenwerking te evalueren. De Koning bepaalt de nadere regels inzake de samenstelling en de werking van deze overlegstructuren.]
Wetshistoriek
§ 2 gewijzigd bij art. 35, 1° en 2° W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.)).
§ 3 gewijzigd bij art. 35, 3° W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.)).
§ 4 ingevoegd bij art. 35, 4° W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.)).
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 17 april 2002 (B.S., 7 mei 2002), met ingang van 7 mei 2002 (art. 15).

Artikel 37quinquies

§ 1

Wie overeenkomstig artikel 37ter tot een werkstraf is veroordeeld, wordt gevolgd door een justitieassistent van de Dienst justitiehuizen van het [FOD Justitie]van het gerechtelijk arrondissement van zijn verblijfplaats.
Op de tenuitvoerlegging van de werkstraf wordt toegezien door de probatiecommissie van de verblijfplaats van de veroordeelde, waaraan de justitieassistent rapporteert.

§ 2

Wanneer de rechterlijke beslissing waarbij de werkstraf wordt uitgesproken in kracht van gewijsde is gegaan, bezorgt de griffier daarvan binnen vierentwintig uur een uitgifte aan de voorzitter van de bevoegde probatiecommissie, alsook aan de [bevoegde arrondissementele afdeling van de Dienst Justitiehuizen van de FOD Justitie], die onverwijld de in § 1 bedoelde justitieassistent aanwijst. De identiteit van de justitieassistent wordt schriftelijk meegedeeld aan de probatiecommissie, die er binnen zeven werkdagen de veroordeelde in kennis van stelt [bij gewone brief].
[De territoriale bevoegdheid van de probatiecommissie wordt bepaald door de verblijfplaats van de veroordeelde op het ogenblik van het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis of arrest. Indien de betrokkene zijn verblijfplaats heeft buiten het grondgebied van het Rijk, is de territoriaal bevoegde probatiecommissie die van de plaats waar de veroordeling in eerste aanleg uitgesproken werd.
Indien de commissie het in uitzonderlijke gevallen voor een tot een werkstraf veroordeelde persoon, die daartoe een gemotiveerde aanvraag indient, aangewezen acht om de bevoegdheid over te dragen aan de probatiecommissie van zijn nieuwe verblijfplaats, neemt zij een gemotiveerde beslissing nadat die andere commissie binnen de twee maanden een eensluidend advies heeft uitgebracht. Voor een persoon zonder verblijfplaats in het Rijk kan volgens dezelfde procedure de bevoegdheid naar een andere probatiecommissie worden overgedragen, zonder dat het in dat geval de commissie van zijn nieuwe verblijfplaats moet zijn.]

§ 3

De justitieassistent bepaalt na de veroordeelde gehoord te hebben en rekening houdend met zijn opmerkingen de concrete invulling van de straf, met naleving van de aanwijzingen bedoeld in artikel 37ter, § 4, onder toezicht van de probatiecommissie die hierin te allen tijde, en eveneens met naleving van de aanwijzingen bedoeld in artikel 37ter, § 4, preciseringen of wijzigingen kan aanbrengen, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de veroordeelde.
[De concrete invulling van de werkstraf wordt vastgelegd in een door de veroordeelde te ondertekenen overeenkomst waarvan de justitieassistent hem een kopie overhandigt. De justitieassistent deelt eveneens een kopie van de ondertekende overeenkomst mee aan de probatiecommissie binnen de drie werkdagen.]

§ 4

Ingeval de werkstraf niet of slechts gedeeltelijk wordt uitgevoerd, meldt de justitieassistent dit onverwijld aan de probatiecommissie. Meer dan tien dagen vóór de datum die werd vastgesteld om de zaak te behandelen, roept de commissie de veroordeelde bij aangetekende brief op en stelt zijn raadsman ervan in kennis. Het dossier van de commissie wordt gedurende vijf dagen ter beschikking gehouden van de veroordeelde en zijn raadsman.
De commissie, die zitting houdt zonder dat het openbaar ministerie daarbij aanwezig is, stelt, naargelang van het geval, een beknopt of met redenen omkleed verslag op, met het oog op de toepassing van de vervangende straf.
[Het verslag wordt bij gewone brief ter kennis gebracht van de veroordeelde, het openbaar ministerie en de justitieassistent.]
In dit geval kan het openbaar ministerie beslissen de in de rechterlijke beslissing voorziene gevangenisstraf of geldboete uit te voeren, waarbij rekening wordt gehouden met de werkstraf die reeds door de veroordeelde is uitgevoerd.]
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 36, 1° W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.)).
§ 2 gewijzigd bij art. 36, 2° tot 4° W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.)).
§ 3 gewijzigd bij art. 36, 5° W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.)).
§ 4 gewijzigd bij art. 36, 6° W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.)).
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 17 april 2002 (B.S., 7 mei 2002), met ingang van 7 mei 2002 (art. 15).

Afdeling VI Straffen aan de drie soorten van misdrijven gemeen

Onderafdeling I De geldboete op natuurlijke personen toepasselijk
Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 7 W. 4 mei 1999 (B.S., 22 juni 1999 (eerste uitg.)).
Artikel 38
De geldboete wegens overtreding bedraagt ten minste een [euro] en ten hoogste vijfentwintig [euro], behoudens de bij de wet uitgezonderde gevallen.
De geldboete wegens misdaad of wanbedrijf bedraagt ten minste zesentwintig [euro].
De geldboeten worden geïnd ten bate van de Staat.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 39
Wanneer verscheidene personen wegens een zelfde misdrijf worden veroordeeld, wordt de geldboete uitgesproken tegen ieder van hen persoonlijk.

Artikel 40
Bij gebreke van betaling binnen twee maanden te rekenen van het arrest of van het vonnis, indien het op tegenspraak, of te rekenen van de betekening, indien het bij verstek is gewezen, kan de geldboete worden vervangen door gevangenisstraf, waarvan de duur bij het vonnis of het arrest van veroordelingen wordt bepaald en die zes maanden niet zal te boven gaan voor hen die wegens misdaad, drie maanden voor hen die wegens wanbedrijf, en drie dagen voor hen die wegens overtreding zijn veroordeeld.
Veroordeelden die aan vervangende gevangenisstraf zijn onderworpen, kunnen in de inrichting worden gehouden waar zij de hoofdstraf hebben ondergaan.
Indien alleen geldboete is uitgesproken, wordt de gevangenisstraf, te ondergaan bij gebreke van betaling, gelijkgesteld met correctionele gevangenisstraf of met politiegevangenisstraf, al naar de aard van de veroordeling.

Artikel 41
In alle gevallen kan de veroordeelde zich van die gevangenisstraf bevrijden door de geldboete te betalen; hij kan zich niet onttrekken aan het verhaal op zijn goederen door aan te bieden de gevangenisstraf te ondergaan.
Onderafdeling II De geldboete op rechtspersonen toepasselijk
Wetshistoriek
Onderafdeling II (art. 41bis) ingevoegd bij art. 8 W. 4 mei 1999 (B.S., 22 juni 1999 (eerste uitg.)).
Artikel 41bis

§ 1

De geldboeten toepasselijk op misdrijven gepleegd door rechtspersonen, zijn:
In criminele en correctionele zaken:
wanneer de wet op het feit levenslange vrijheidsstraf stelt: geldboete van tweehonderdveertig duizend [euro] tot zevenhonderdtwintigduizend [euro];
wanneer de wet op het feit vrijheidsstraf en geldboete stelt, of een van de straffen alleen: geldboete van minimum vijfhonderd [euro] vermenigvuldigd met het getal van de maanden van de minimumvrijheidsstraf, doch niet lager dan de minimumgeldboete op het feit gesteld; met als maximum tweeduizend [euro] vermenigvuldigd met het getal van de maanden van de maximumvrijheidsstraf, doch niet lager dan het dubbele van de maximumgeldboete op het feit gesteld;
wanneer de wet op het feit enkel geldboete stelt: geldboete met minimum en maximum als door de wet op het feit gesteld.
In politiezaken:
geldboete van vijfentwintig [euro] tot tweehonderdvijftig [euro].

§ 2

Voor het bepalen van de straf bedoeld in § 1 zijn de bepalingen van boek I van toepassing.]
Wetshistoriek
§ 1gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 8 W. 4 mei 1999 (B.S., 22 juni 1999 (eerste uitg.)).
Onderafdeling III Bijzondere verbeurdverklaring
Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 9 W. 4 mei 1999 (B.S., 22 juni 1999 (eerste uitg.)).
Artikel 42
Bijzondere verbeurdverklaring wordt toegepast:
Op de zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken, en op die welke gediend hebben of bestemd waren tot het plegen van het misdrijf, wanneer zij eigendom van de veroordeelde zijn;
Op de zaken die uit het misdrijf voortkomen;
[Op de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit het misdrijf zijn verkregen, op de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld en op de inkomsten uit de belegde voordelen.]
Wetshistoriek
Enig lid, 3° ingevoegd bij art. 1 W. 17 juli 1990 (B.S., 15 augustus 1990).

Artikel 43
Bij misdaad of wanbedrijf wordt bijzondere verbeurdverklaring [toepasselijk op de zaken bedoeld in artikel 42, 1° en 2°] altijd uitgesproken.
Bij overtreding wordt zij slechts uitgesproken in de gevallen bij de wet bepaald.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 17 juli 1990 (B.S., 15 augustus 1990).

Artikel 43bis
[Bijzondere verbeurdverklaring toepasselijk op de zaken bedoeld in artikel 42, 3°, kan door de rechter in elk geval worden uitgesproken, maar slechts voorzover zij door de procureur des Konings schriftelijk wordt gevorderd.]
Indien de zaken niet kunnen worden gevonden in het vermogen van de veroordeelde, raamt de rechter de geldwaarde ervan en heeft de verbeurdverklaring betrekking op een daarmee overeenstemmend bedrag.
Ingeval de verbeurdverklaarde zaken aan de burgerlijke partij toebehoren, zullen zij aan haar worden teruggegeven. De verbeurdverklaarde zaken zullen haar eveneens worden toegewezen ingeval de rechter de verbeurdverklaring uitgesproken heeft omwille van het feit dat zij goederen en waarden vormen die door de veroordeelde in de plaats gesteld zijn van de zaken die toebehoren aan de burgerlijke partij of omdat zij het equivalent vormen van zulke zaken in de zin van het tweede lid van dit artikel.
Iedere andere derde die beweert recht te hebben op de verbeurdverklaarde zaak, zal dit recht kunnen laten gelden binnen een termijn en volgens modaliteiten bepaald door de Koning.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 17 juli 1990 (B.S., 15 augustus 1990) en gewijzigd bij art. 2 W. 19 december 2002 (B.S., 14 februari 2003 (tweede uitg.)).

Artikel 43ter
De bijzondere verbeurdverklaring die van toepassing is op de zaken bedoeld [in de artikelen 42, 43bis en 43quater], kan eveneens worden uitgesproken wanneer die zaken zich buiten het grondgebied van de Belgische Staat bevinden.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 12 W. 20 mei 1997 (B.S., 3 juli 1997) en gewijzigd bij art. 3 W. 19 december 2002 (B.S., 14 februari 2003 (tweede uitg.)).

Artikel 43quater

§ 1

Onverminderd artikel 43bis, derde en vierde lid, kunnen op vordering van de procureur des Konings de in § 2 bedoelde vermogensvoordelen, de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld en de inkomsten uit de belegde voordelen, die worden gevonden in het vermogen of in het bezit van een persoon, verbeurd verklaard worden of kan zulke persoon veroordeeld worden tot betaling van een bedrag dat door de rechter wordt geraamd als zijnde overeenstemmend met de waarde van deze zaken, indien deze persoon schuldig werd bevonden:
a)
[hetzij aan één of meer van de strafbare feiten bedoeld in:
artikel 136sexies en artikel 136septies, 1°;
[1°bis
artikel 137, voor zover deze strafbare feiten gestraft worden met een van de straffen bedoeld in artikel 138, § 1, 4° tot en met 10°, en van dien aard zijn dat zij financieel gewin kunnen opleveren, alsook artikel 140, voor zover deze misdaad of dit wanbedrijf van dien aard is dat het financieel gewin kan opleveren;]
de artikelen 246 tot 251, en artikel 323;
2°bis
[de artikelen 433sexies, 433septies[, 433octies, 433undecies en 433duodecies];]
de artikelen 504bis en 504ter, en artikel 323;
artikel 2bis, § 1, van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica, in zoverre de feiten betrekking hebben op de invoer, de uitvoer, de vervaardiging, de verkoop of het te koop stellen van de in dat artikel bedoelde middelen en stoffen, of § 3, b), of § 4, b), van dezelfde wet;
[de artikelen 77ter, 77quater en 77quinquies] van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
artikel 10, § 1, 2°, van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, antihormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking.]
b)
hetzij aan de strafbare feiten omschreven in artikel 324ter of van een of meer van de hierna bedoelde strafbare feiten wanneer ze gepleegd zijn in het raam van een criminele organisatie, zoals bepaald in artikel 324bis:
[1°
de artikelen 162, 163, 173, 180 en 186;]
[1°bis
de artikelen 379 of 380[en 383bis, § 1];
de artikelen 468, 469, 470, 471 of 472;
artikel 475;
de artikelen 477, 477bis, 477ter, 477quater, 477quinquies, 477sexies of 488bis;
artikel 505, met uitzondering van de zaken die gedekt zijn door artikel 42, 1°;
[5°bis
artikel 2quater, 4°, van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen;]
artikel 10 van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materieel en daaraan verbonden technologie;
artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 april 1974 betreffende sommige verrichtingen in verband met stoffen met hormonale, anti-hormonale, anabole, anti-infectieuze, anti-parasitaire en anti-inflammatoire werking, welk artikel betrekking heeft op strafbare feiten waarop overeenkomstig de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica straffen worden gesteld;
de artikelen 3 en 5 van het koninklijk besluit van 5 februari 1990 betreffende sommige stoffen met beta-adrenergische werking, welke artikelen betrekking hebben op strafbare feiten waarop overeenkomstig de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen straffen worden gesteld.
c)
hetzij aan meerdere strafbare feiten die gezamenlijk worden vervolgd, en waarvan de ernst, de finaliteit en de onderlinge afstemming, de rechtbank toelaat zeker en noodzakelijk te besluiten dat deze feiten werden gepleegd in het kader [van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd.]

§ 2

De verbeurdverklaring zoals bedoeld in § 1 kan worden uitgesproken tegen de daders, mededaders en medeplichtigen die werden veroordeeld wegens één of meerdere van de in dit artikel opgesomde misdrijven en onder de in § 1 bepaalde voorwaarden, wanneer de veroordeelde over een relevante periode verdere vermogensvoordelen heeft ontvangen terwijl er ernstige en concrete aanwijzingen zijn dat deze voordelen voortspruiten, uit het misdrijf waarvoor hij werd veroordeeld, of uit identieke feiten, en de veroordeelde het tegendeel niet geloofwaardig maakt.
Dit tegendeel kan tevens geloofwaardig gemaakt worden door elke derde die beweert recht te hebben op deze voordelen.

§ 3

Als relevante periode in de zin van dit artikel wordt aanzien de periode van vijf jaar voorafgaand aan de inverdenkingstelling van de persoon tot de datum van de uitspraak.
De ernstige en concrete aanwijzingen bedoeld in § 2 kunnen worden geput uit alle geloofwaardige elementen die op regelmatige wijze aan de rechtbank worden overlegd, en die wijzen op een onevenwicht van enig belang tussen enerzijds de tijdelijke of blijvende aangroei van het vermogen en de bestedingen van de veroordeelde in de relevante periode die door het openbaar ministerie wordt aangetoond, en anderzijds de tijdelijke of blijvende aangroei van het vermogen en de bestedingen van de veroordeelde in deze periode, waarvan hij kan geloofwaardig maken dat ze niet voortspruiten uit de feiten waarvoor hij werd veroordeeld of uit identieke feiten.
Onder identieke feiten worden verstaan de feiten die behoren tot de misdrijfomschrijvingen die zijn bepaald in § 1 en die vallen onder:
a)
ofwel dezelfde omschrijving als het misdrijf dat het voorwerp uitmaakt van de veroordeling:
b)
ofwel een aanverwante omschrijving, op voorwaarde dat deze is opgenomen onder dezelfde rubriek van § 1, a), als het misdrijf dat het voorwerp uitmaakt van de veroordeling.
Wanneer de rechtbank de bijzondere verbeurdverklaring in de zin van dit artikel oplegt, kan zij beslissen geen rekening te houden met een door haar te bepalen deel van de relevante periode of met door haar te bepalen inkomsten, goederen en waarden, indien zij zulks gepast acht om de veroordeelde niet te onderwerpen aan een onredelijk zware straf.

§ 4

Het vermogen dat ter beschikking staat van een criminele organisatie moet verbeurd verklaard worden, onder voorbehoud van de rechten van derden te goeder trouw.]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 4 W. 19 december 2002 (B.S., 14 februari 2003 (tweede uitg.)).
§ 1, enig lid:
a) vervangen bij art. 2 W. 5 augustus 2003 (B.S., 7 augustus 2003 (tweede uitg.)), met ingang van 7 augustus 2003 (art. 29, § 1);
a), 1°bis ingevoegd bij art. 390 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.));
a), 2°bis ingevoegd bij art. 3, 1° W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)) en gewijzigd bij art. 2 W. 9 februari 2006 (B.S., 28 februari 2006 (tweede uitg.));
a), 5° gewijzigd bij art. 3, 2° W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.));
b), 1° ingevoegd bij art. 391, 1° W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.));
b), oorspronkelijk 1° vernummerd tot 1bis bij art. 391, 2° W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.));
b), 5°bis ingevoegd bij art. 391, 3° W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.));
c° gewijzigd bij art. 14 Wet 15 juli 2013 (BS 19 juli 2013 (ed. 2)).